ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/1477
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester op basis van de APV

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die door de burgemeester van de gemeente Rucphen een gebiedsverbod was opgelegd. Dit gebiedsverbod was ingesteld op 8 februari 2013 en gold voor de duur van twaalf weken, met uitzondering van het woonadres van de verzoeker. De burgemeester had dit besluit genomen op basis van artikel 2.1b van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Beleidsregels gebiedsverboden van de gemeente Rucphen, omdat de verzoeker in de voorgaande twaalf maanden meerdere keren de openbare orde had verstoord.

De verzoeker heeft aangevoerd dat het gebiedsverbod onevenredig zwaar is en dat het niet noodzakelijk is, aangezien er al eerder maatregelen waren getroffen die het beoogde doel zouden bereiken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gebiedsaanwijzingsbesluit, dat de basis vormde voor het gebiedsverbod, nog niet in werking was getreden op het moment dat het verbod werd opgelegd. Hierdoor was het gebiedsverbod niet rechtsgeldig.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen de belangen van de burgemeester en geconcludeerd dat het bestreden besluit niet gehandhaafd kon worden. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het gebiedsverbod geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 944,-, en moet hij het griffierecht van € 160,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/1477 VEROR VV
uitspraak van 21 maart 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. C. Schulz,
en
de burgemeester van de gemeente Rucphen (hierna: de burgemeester), verweerder,
gemachtigden: [woordvoerder verweerder] en [woordvoerder verweerder]
Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 8 februari 2013 (het bestreden besluit) inzake een aan hem opgelegd gebiedsverbod. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn vader en zijn gemachtigde. De burgmeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 8 februari 2013 heeft de burgemeester aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van twaalf weken voor de gehele kern [woonplaats], met uitzondering van het woonadres van verzoeker, te weten [adres] te [woonplaats]. Het besluit is gebaseerd op artikel 2.1b van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rucphen 2012 (APV) en de Beleidsregels gebiedsverboden Rucphen 2011 (Beleidsregels). De burgemeester heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker blijkens informatie van de politie in de voorgaande twaalf maanden zes maal in het openbaar de orde heeft verstoord binnen de gemeente.
Bij besluit van 21 februari 2013 heeft de burgemeester het besluit van 8 februari 2013 aangevuld in de zin dat het verzoeker bij wijze van uitzondering is toegestaan zich tijdens de duur van het gebiedsverbod voor noodzakelijke bezoeken (denk aan bezoek huisarts, apotheek) binnen de kern [woonplaats] te begeven, mits hij wordt begeleid door één van zijn ouders.
2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang bezien met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb zal de voorzieningenrechter bij de behandeling van het verzoek mede betrekken het besluit van 21 februari 2013.
3. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij door het gebiedsverbod onevenredig zwaar wordt getroffen, dat voor vier van de incidenten al eerder een gebiedsverbod is opgelegd en dat het gebiedsverbod niet noodzakelijk is omdat het beoogde doel reeds wordt bereikt door de schorsingsvoorwaarden die op 6 februari 2013 aan verzoeker zijn opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen totdat door de burgemeester op het bezwaar is beslist.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aangezien verzoeker door het gebiedsverbod is beperkt in zijn bewegingsvrijheid stelt de voorzieningenrechter vast dat sprake is van spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Op grond van het eerste lid van artikel 2:1b van de APV is een ieder verplicht op een daartoe strekkend besluit, schriftelijk genomen door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en verwijderd te houden uit een door de burgemeester aangewezen gebied gedurende de tijd die in dat besluit genoemd is.
Ter invulling van de bevoegdheid van de burgemeester zijn op 16 augustus 2011 de Beleidsregels vastgesteld. Uit artikel 2:1b, eerste lid, van de APV in samenhang bezien met de Beleidsregels, volgt dat de burgemeester slechts van de bevoegdheid om een gebiedsverbod op te leggen gebruik maakt indien het een gebied betreft dat door hem is aangewezen. In de Beleidsregels zijn de gebieden [straatnaam] te Rucphen en het gebied [straatnaam] te St. Willebrord aangewezen als wegen en plaatsen waar een gebiedsverbod kan worden opgelegd. Voorts is in de Beleidsregels overwogen dat de burgemeester in de toekomst ter aanvulling andere gebieden kan aanwijzen. Met ingang van 7 november 2011 zijn nog twee gebieden door de burgemeester aangewezen: het gebied gelegen tussen de [straatnaam] en [straatnaam] te St. Willebrord en het gebied gelegen tussen de [straatnaam], [straatnaam]/[straatnaam] te Rucphen.
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft de burgemeester de kern St. Willebrord aangewezen als een gebied waarvoor een gebiedsverbod kan worden opgelegd. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester verklaard dat dit besluit op 7 februari 2013 ter inzage is gelegd op het gemeentehuis en op de website van de gemeente is geplaatst. Het besluit is pas na 8 februari 2013 op andere wijze, namelijk door plaatsing in een huis-aan-huis-blad, bekendgemaakt.
Uit het voorgaande volgt dat het gebiedsaanwijzingsbesluit van 7 februari 2013, ingevolge artikel 3:40 in samenhang bezien met artikel 3:42, tweede lid, van de Awb, nog niet in werking was getreden op het moment dat aan verzoeker het gebiedsverbod werd opgelegd. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit geen gebiedsverbod kon worden opgelegd voor de kern St. Willebrord.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit in de huidige vorm dan ook niet worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
5. Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, bestaat er aanleiding de burgemeester te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het indienen van het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 472,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Tevens zal de burgemeester het door verzoeker betaalde griffiegeld van € 160,- moeten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 160,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.