3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie erkent dat er sprake is van een zaak welke valt onder genoemde Categorie I. Zij meent echter dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in hoofdstuk 5 van de richtlijnen, nu verdachte een bedrijf heeft met een publieke functie, te weten een juweliers- en goudhandelbedrijf. Daardoor is sprake van een voorbeeldfunctie en is terecht besloten de zaak strafrechtelijk te vervolgen.
Aanvullend heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit in feite geldt voor alle eigenaren van een winkelbedrijf.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de raadsman terecht een beroep doet op de inhoud van de richtlijnen met betrekking tot de aanmelding, transactie en vervolging van fiscale delicten, douane- en toeslagdelicten ( Richtlijnen AAFD ), nu deze gelden vanaf 1 juli 2011 voor zaken die ná 1 januari 2010 zijn aangemeld voor het zogenaamde selectieoverleg. Uit het dossier kan de rechtbank niet afleiden wat de precieze datum is geweest van die aanmelding. Wél wordt vermeld in het OPV ( o-0PV -01 ) dat de zaak in dat selectieoverleg is bespro-ken op 16 november 2011. Nu uit het dossier blijkt ( G1-001 ) dat het boekenonderzoek waarop de verdenking is gebaseerd pas heeft plaatsgevonden in het voorjaar 2011, kan het niet anders dan dat de aanmelding bij het selectieoverleg in ieder geval ná 1 januari 2010 heeft plaatsgevonden. Tijdens het debat ter terechtzitting is zulks overigens ook niet bestreden door het OM.
De beslissing om verdachte te gaan vervolgen moet daarom getoetst worden aan de hand van de in die richtlijnen vastgestelde criteria.Het totale belastingnadeel bedroeg minder dan € 125.000,--, zodat het om een zaak gaat als omschreven in Categorie I.van de AAFD. Ingevolge de richtlijnen dient er derhalve naast het belastingnadeel sprake te zijn van een van de in hoofdstuk 5 van de AAFD genoemde overige aspecten.
Verdachte heeft een winkelbedrijf in juwelen en gouden sieraden. Dit gegeven maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat verdachte een voorbeeldfunctie als bedoeld in de AAFD vervult. Het maakt hem immers nog niet tot een maatschappelijk aansprekend of bekend persoon.
De rechtbank heeft ambtshalve bezien of mogelijk één van de andere in hoofdstuk 5 genoemde aspecten in deze zaak aan de orde is. Recidivegevaar lijkt niet aanwezig en evenmin de onmogelijkheid van verhaal, nu verdachte naar hij onweersproken ter zitting heeft gesteld inmiddels het belastingnadeel heeft terugbetaald. Voorts is het delict niet gepleegd in combinatie met een niet-fiscaal delict, heeft er geen derde aan het delict meegewerkt en was een bestuurlijke boete mogelijk, terwijl ook de waarheidsvinding niet in het geding was. Dan resteert de evenwichtige rechtshandhaving. De rechtbank is niet gebleken van mogelijk behaald concurrentievoordeel. In zijn algemeenheid zal een winkelier pas de integriteit van het financiële verkeer aantasten en aldus in strijd met een evenwichtige rechtshandhaving handelen als hij bijvoorbeeld verkopen buiten zijn kassa om verricht. Ook daarvan is in dit geval niet gebleken..
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de verdediging slaagt en de zaak van verdachte niet voldeed aan de in de richtlijnen opgestelde vervolgingscriteria.
Onder die omstandigheden dient de officier van justitie in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.