RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
parketnummer: 02/810865-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 mei 2013
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende aan de [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,
raadsman mr. Van Wijk, advocaat te Eindhoven.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 april 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door meerdere schoten op hem te lossen;
feit 2: samen met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven door meerdere schoten op hem te lossen;
feit 3: een semi-automatisch pistool en munitie voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, op 19 maart 2012 te Oisterwijk, [slachtoffer] heeft vermoord (feit 1) en dat hij geprobeerd heeft [slachtoffer 2] te vermoorden (feit 2) door met een vuurwapen meerdere schoten op deze personen te lossen. De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een wapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 3).
Hij baseert zich daarbij op de verklaring van aangever [slachtoffer 2], de bij [slachtoffer 2] geconstateerde schotwonden, het sectieonderzoek dat is verricht bij het slachtoffer [slachtoffer], de bevindingen van de politie, het technisch onderzoek van de unit FTO en het NFI, de verklaringen van buurtbewoners, de camerabeelden van de woning van verdachte en zijn bekennende verklaring.
De officier van justitie is van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen en in vereniging met een of meer anderen heeft gehandeld. Wel is hij van mening dat met voorbedachten raad is gehandeld en dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan moord en poging tot moord.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 2 niet tot een bewezenverklaring kan komen van de impliciet primair ten laste gelegde moord en poging tot moord, maar wel van de ten laste gelegde doodslag en poging tot doodslag. De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet met voorbedachten raad heeft gehandeld, omdat sprake was van een hevige, aanhoudende gemoedsopwelling waardoor er geen gelegenheid bestond om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn (voorgenomen) besluit en uiteindelijke handelen. De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte niet met een of meer anderen heeft samengewerkt, zodat hij moet worden vrijgesproken van het onderdeel ‘medeplegen’. Ten aanzien van feit 3 op de tenlastelegging, het voorhanden hebben van een wapen en munitie, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 19 maart 2012 waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer] in Nederland. Zij brachten een bezoek aan de woningen van verdachte en zijn broer in Oisterwijk. Volgens [slachtoffer 2] moest er gepraat worden over ‘verdwenen goederen en/of geld’, terwijl verdachte op zijn beurt ter zitting heeft verklaard dat hij nergens iets vanaf weet. Wel zegt hij dat er bij eerdere bezoeken werd gevraagd naar ‘money’ en merchandise’.
Hoewel de exacte aanleiding onduidelijk is gebleven, staat vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 19 maart 2012 omstreeks 19:42 uur over de [adres] liepen. Zij kwamen aan bij de woning van de broer van verdachte, gelegen[adres]res]. Zij stonden korte tijd voor de voordeur, maar deze werd niet geopend. Vervolgens liepen zij verder. Om circa 19:45 uur kwamen zij aan bij de woning van verdachte, gelegen [adres]s]. [slachtoffer 2] belde aan, terwijl [slachtoffer 1] achter hem stond. De voordeur werd niet geopend. Er werd nog twee keer aangebeld. De deur werd wederom niet geopend. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] liepen hierop weg langs de zijkant van de woning in de richting van de achterzijde.
Verdachte en zijn gezin bevonden zich op dat moment in de woning. Op de camerabeelden zagen zij dat er twee mannen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], rondom hun huis liepen. Verdachte vertrouwde de situatie niet en vroeg zijn vrouw 112 te bellen. Zijn vrouw deed dit en kreeg de meldkamer aan de lijn. Zijn vrouw vertelde dat er twee mannen voor de woning stonden en dat er sprake was van ‘bedreigingen’. Zij vroeg de politie om hulp ter plaatse. Het gesprek verliep niet soepel en duurde lang. Door de meldkamer werden diverse vragen gesteld, maar op de vraag of de politie ter plaatse zou komen, kreeg de vrouw van verdachte geen antwoord. Er ontstond paniek in de woning. Op enig moment schreeuwde verdachte: “Oké nou dan ga ik er nu achteraan. Ik ben het kotsbeu. En nou godverdomme komen!”. Zijn vrouw riep hierop paniekerig: “Komen jullie alsjeblieft… Doe nou niet!” en “Ja, ik moet heel de tijd naar u luisteren mevrouw. Ik heb hier weinig zin in. Ik ben hartstikke bang!”. De telefoniste van de meldkamer zei uiteindelijk: “Dan ga ik de verbinding verbreken. Dag mevrouw”. De verbinding werd verbroken.
Inmiddels waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangekomen aan de achterzijde van de woning. De achterzijde, de tuin behorend bij de woning, is geheel afgesloten door een berging, een muur en een poort. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bevonden zich nabij deze poort. Op dat moment kwam verdachte naar buiten rennen. Hij rende door de achtertuin in de richting van de poort. In zijn linkerhand had hij een wapen vast. Met zijn rechterhand haalde hij de poort van het slot. Hij opende de poort, strekte zijn linkerarm en begon direct met schieten. Hierop deed hij de poort kort dicht en vervolgens weer open. Hij schoot opnieuw diverse keren met het wapen.
[slachtoffer 2] rende weg in de richting van de [adres] en vluchtte door een brandgang in de richting van de [adres] terwijl [slachtoffer 1] zich schuilhield bij een haag aan de zijkant van de woning van verdachte.
Verdachte sloot om omstreeks 19.49.41 uur de poort en rende met het wapen door zijn achtertuin terug naar de woning. De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat verdachte de poort heeft vergrendeld. In de woning verwisselde verdachte het magazijn van het wapen.
[slachtoffer 1] kwam tevoorschijn, van achter de haag, en liep terug in de richting van de achterzijde van de woning. Op dat moment werd hij aangereden door een passerende auto. Hij belandde op de motorkap van de auto en viel op de straat. De betreffende auto reed het pleintje rond en reed weg. [slachtoffer 1] stond op. Hij vervolgde zijn weg, langs de zijkant van de woning, over de [adres] en vervolgens rechtsaf in de richting va[adres]] [slachtoffer 1] liep weg van de woning.
Om ongeveer 19.50.40 uur ging de voordeur van de woning weer open. Verdachte stapte naar buiten en hield een wapen in zijn hand. Hij ging in de voortuin staan en schoot tweemaal in de richting van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] liep op dat moment nog in de [adres], op een afstand van circa 20 meter van de woning van verdachte. [slachtoffer 1] vervolgde zijn weg in de richting va[adres]] Verdachte pakte zijn wapen met beide handen vast en rende [slachtoffer 1] achterna, in de richting van het plantsoen bij de [adres] Op de camerabeelden zijn omstreeks 19:51 uur 2 lichtflitsen waarneembaar ter hoogte van dit plantsoen. Deze lichtflitsen lijken op mondingvuur.
[slachtoffer 2] kwam, via de [adres] aan op de [adres] Ter hoogte van [adres] werd hij opnieuw beschoten. Een buurtbewoner is hiervan getuige geweest.
[slachtoffer 2] vluchtte over het veldje in de richting van een steeg gelegen tussen [adres] en [adres]. Hij hield zich daar korte tijd schuil. Op het moment dat de politie was gearriveerd, liep [slachtoffer 2] terug naar het veldje. Hij ging naast [slachtoffer 1] liggen, die aldaar was neergeschoten.
De politie trof de twee mannen met verwondingen aan op het plantsoen van de [adres] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden vervolgens door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
[slachtoffer 1] overleed uiteindelijk aan zijn verwondingen. Uit het sectieonderzoek is gebleken dat sprake was van 7 bij leven opgelopen perforaties met het aspect van een schotverwonding. Het overlijden was het gevolg van massaal bloedverlies met daardoor zuurstofgebrek op weefselniveau. [slachtoffer 1] werd door maximaal 4 en minimaal 3 kogels getroffen.
[slachtoffer 2] overleefde het incident. Bij hem werden schotverwondingen geconstateerd in zijn linkerborstkas, linkerbovenarm, rechteronderarm, rechterflank en linkerbovenbeen/bil. In zijn rug werd een projectiel aangetroffen dat tijdens de medische behandeling niet kon worden verwijderd. Voorts was sprake van ernstig uitwendig bloedverlies.
Na het schietincident werd door de unit FTO uitvoerig technisch onderzoek verricht. In de nabijheid van de plaats delict werd diverse kogels, of delen daarvan, en ook kogelhulzen aangetroffen, namelijk aan de achterzijde van de woning van verdachte, aan de voorzijde van de woning van verdachte en tevens op en nabij het plantsoen aan de [adres]
Vastgesteld is dat er in totaal minimaal 20 schoten zijn afgevuurd.
Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen, kogels en manteldelen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met andere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De onderzochte hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S, kaliber 9mm Parabellum. De geconstateerde afvuursporen van de onderzochte kogels en het manteldeel passen eveneens bij dit type vuurwapen. Een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S, kaliber 9mm Parabellum, is een vuurwapen van de categorie II als bedoeld in de Wet wapens en munitie.
Aan de achterzijde van de woning van verdachte werd een kogelpunt aangetroffen met een biologisch spoor, terwijl ter hoogte van de [adres] een huls werd gevonden met een bloedspoor. Beide sporen werden veiliggesteld en vergeleken met het DNA-profiel van [slachtoffer 2]. Ten aanzien van beide sporen was sprake van een match. Het NFI berekende de frequentie van het DNA-profiel van [slachtoffer 2]. Deze frequentie bleek minder dan 1 op 10 miljard te zijn.
De politie heeft vastgesteld dat [slachtoffer 1] minimaal één keer door een kogel moet zijn geraakt in de nabijheid van de plaats waar hij op het plantsoen bij de [adres] werd aangetroffen. De betreffende kogel kwam uiteindelijk terecht in de achterklep van een geparkeerde auto. Op deze kogel werd een biologisch spoor aangetroffen dat is vergeleken met het DNA-profiel van [slachtoffer 1]. Er was sprake van een match. De berekende frequentie van het DNA-profiel van [slachtoffer 1] was minder dan 1 op 10 miljard.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die avond ‘een paar keer op de ene man en een paar keer op de andere man heeft geschoten’. Het magazijn van het wapen verwisselde hij in de woning. Hierna is hij weer met het wapen door de voordeur naar buiten gelopen. Een week eerder had hij het wapen aangeschaft. Ter zitting heeft verdachte verklaard ‘dat hij de man met het wapen is, op de getoonde camerabeelden’.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, op 19 maart 2012 te Oisterwijk, meermalen met een vuurwapen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschoten. Zij is van oordeel dat verdachte, gelet op de wijze waarop hij te werk ging, ook het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Hij heeft immers meermalen gericht op hen geschoten aan de achterzijde van zijn woning, aan de voorzijde van zijn woning en op/nabij het plantsoen aan de [adres]
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of bij verdachte sprake was van de voor (poging tot) moord vereiste voorbedachten raad of dat zijn handelen moet worden gekwalificeerd als (poging tot) doodslag.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten raad is vereist dat komt vast te staan dat zijn handelen het gevolg is geweest van een genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Niet van belang daarbij is of verdachte zich daadwerkelijk heeft beraden, maar wel dat hij hiervoor tijd en gelegenheid heeft gehad.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte met de voor (poging tot) moord vereiste voorbedachten raad heeft gehandeld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op het moment dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich rondom de woning begaven, wat verdachte waarnam via de bewakingscamera’s, en de vrouw van verdachte nog in gesprek was met de meldkamer, riep verdachte: “Oké nou dan ga ik er nu achteraan. Ik ben het kotsbeu!”. Vervolgens pakte verdachte zijn vuurwapen, welk wapen hij eerder had aangeschaft en in zijn woning bewaarde. Met dit vuurwapen rende verdachte door zijn achtertuin, in de richting van de poort. Hij deed de poort van de achtertuin van slot en grendel, opende de poort en begon direct met schieten in de richting waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich bevonden.
Nadat verdachte bij de poort diverse malen had geschoten, besloot hij de poort te sluiten en te vergrendelen, terug te rennen naar zijn woning en het vuurwapen door te laden. Na ruim 1 minuut kwam verdachte door zijn voordeur weer naar buiten. Vervolgens begon hij vanuit zijn voortuin wederom te schieten, in de richting van [slachtoffer 1] die op dat moment al wegliep. Verdachte zette de achtervolging in en rende achter [slachtoffer 1] aan, met zijn vuurwapen in de hand, in de richting van het plantsoen aan de [adres] Daarna heeft verdachte nog meermalen geschoten in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Uit voornoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte zich wel degelijk heeft kunnen beraden op zijn genomen besluit om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dat hij niet (louter) heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Voor verdachte heeft er, in ieder geval in de tijdspanne dat hij zijn vuurwapen opzocht, dit ter hand nam en ermee in de richting van de poort van zijn achtertuin liep, voldoende tijd en gelegenheid bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde tijd en gelegenheid er ook was in de tijdspanne dat verdachte terugliep naar zijn woning, binnen zijn wapen doorlaadde en na ruim 1 minuut opnieuw met het wapen naar buiten liep en wederom begon te schieten. Ook daarna maakt verdachte de keuze om de achtervolging in te zetten en weer schoten te lossen. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel voorstelbaar is dat verdachte op dat moment angstig was en mogelijk uit paniek handelde, niet kan worden gezegd dat hij zich op geen enkel moment rekenschap kon geven van de betekenis en de gevolgen van het besluit om te (blijven) schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte gedurende het schietincident (louter) handelde vanuit een hevige, ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht daarom de impliciet primair ten laste gelegde moord van [slachtoffer 1] (feit 1) en de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord van [slachtoffer 2] (feit 2) wettig en overtuigend bewezen. Zij is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte nauw en bewust met een of meer anderen heeft samengewerkt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde ‘medeplegen’ van (poging tot) moord.
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigen bewezen dat verdachte in de periode van 11 tot en met 19 maart 2012 een wapen, te weten een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, kaliber 9mm Parabellum, met munitie voorhanden heeft gehad (feit 3).
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 19 maart 2012 te Oisterwijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere schoten gelost op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 19 maart 2012 te Oisterwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere schoten heeft gelost op het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
in de periode van 11 tot en met 19 maart 2012 te Oisterwijk
- een wapens van categorie II te weten een semi-automatisch pistool, merk Beretta, kaliber 9mm Parabellum en
- munitie van categorie II , te weten een aantal patronen, kaliber 9 mm Parabellum voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Noodweer(exces)
De verdediging is van mening dat verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen, nu sprake zou zijn van noodweer(exces).
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat hiervan op 19 maart 2012 geen sprake was en overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn eerst bij de woning van de broer van verdachte aan de [adres] geweest. Toen de deur niet werd geopend, zijn zij doorgelopen naar de woning van verdachte aan de [adres]. Verdachte is hierover gebeld door zijn broer. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] stonden enige tijd voor de voordeur van de woning van verdachte en liepen daarna langs de zijkant en de achterkant van de woning. Zij hebben zich korte tijd bij de poortdeur, aan de achterzijde van de woning, opgehouden. Niet gebleken is echter dat zij in de woning en/of de achtertuin van verdachte kwamen of probeerden te komen. Evenmin is gebleken dat zij wapens bij zich hadden of zich anderszins gewelddadig opstelden. Op de camerabeelden zijn geen wapens bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waar te nemen, terwijl er nadien evenmin wapens bij hen zijn aangetroffen en ook niet in de nabije omgeving. Voorts is niet gebleken dat [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] in reactie op het schieten door verdachte een wapen hebben gebruikt. De lezing van verdachte dat de mannen kogelvrije vesten droegen, is evenmin aannemelijk geworden.
Onder de gegeven omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een noodweersituatie, als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, nu van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn gezin geen sprake was en evenmin van een onmiddellijke dreiging daartoe. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Nu geen sprake was van een noodweersituatie, faalt het beroep op noodweerexces eveneens.
Putatief noodweer(exces)
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake zou zijn van putatief noodweer(exces).
Onder putatief noodweer(exces) wordt verstaan dat men abusievelijk in de veronderstelling leeft zich te moeten verdedigingen dan wel zich te mogen verdedigen. Indien men onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht geloven in een noodweersituatie te verkeren, kan dit leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van alle schuld.
De raadsman van verdachte heeft kort samengevat betoogd dat verdachte zich het (dreigend) gevaar heeft ingebeeld en hieromtrent, mede gelet op de voorgeschiedenis, verschoonbaar heeft gedwaald. Verdachte meende dat hij een wapen zag en heeft ter verdediging van zijn lijf en dat van zijn vrouw en kinderen gehandeld.
Uit het onderzoek ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte op 19 maart 2012 verschoonbaar heeft gedwaald omtrent de aanwezigheid van een of meer wapens bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]. Zij overweegt daartoe als volgt.
Er zijn geen wapens bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] aangetroffen, terwijl in de nabije omgeving evenmin wapens zijn gevonden. Ook op de camerabeelden, die verdachte die dag vanuit zijn woning heeft kunnen zien, is niet te zien dat zij wapens bij zich droegen. Ditzelfde geldt voor de stelling van verdachte dat de mannen kogelvrije vesten droegen. Ook dit is niet aannemelijk geworden. Voorts is gebleken dat alle kogel(delen) en hulzen, welke door de politie zijn gevonden, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk verschoten zijn uit één en hetzelfde wapen, zijnde het wapen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat op 19 maart 2012 weliswaar sprake was van een dreigende sfeer, op het moment dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich bij de woning van verdachte ophielden, maar dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die avond wapens bij zich droegen. Mogelijk heeft verdachte zich een direct dreigend gevaar ingebeeld, gelet op de voorgeschiedenis en eerdere bedreigingen, maar op basis van het dossier kan niet worden gezegd dat verdachte hierover op 19 maart 2012 verschoonbaar heeft gedwaald. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep op putatief noodweer(exces) moet worden verworpen.
Zoals hiervoor reeds is gemotiveerd, zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten of verdachte uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op, terwijl verdachte ook strafbaar is voor deze feiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaar met aftrek van voorarrest. Bij de bepaling van zijn strafeis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, het strafblad van verdachte en de over verdachte uitgebrachte rapportages waaruit volgt dat de feiten hem licht verminderd tot verminderd kunnen worden toegerekend.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Indien de rechtbank niettemin tot een strafoplegging komt, heeft de raadsman benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de voorgeschiedenis en de angst waarin verdachte en zijn gezin op dat moment verkeerden. Ook dient naar de mening van de raadsman rekening te worden gehouden met het feit dat de meldkamer onacceptabel heeft gehandeld en het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de avond van 19 maart 2012, midden in een woonwijk in Oisterwijk, schuldig gemaakt aan moord en poging tot moord door meermalen met een vuurwapen op de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten.
[slachtoffer 1] overleed aan zijn schotverwondingen. [slachtoffer 2] overleefde het schietincident, maar liep wel aanzienlijk lichamelijk letsel op.
Verdachte mag van geluk spreken dat er niet nog meer slachtoffers zijn gevallen gelet op het tijdstip en de wijze waarop hij, midden in een woonwijk, met zijn wapen te werk ging.
Verdachte heeft met zijn handelwijze geen enkel respect getoond voor andermans leven. Hij heeft onbeschrijflijk veel leed toegebracht bij de nabestaanden van [slachtoffer 1], terwijl het incident voor [slachtoffer 2] een bijzonder ingrijpende en angstige ervaring moet zijn geweest. Een dergelijk schietincident schokt de rechtsorde zeer en brengt in de nabije omgeving ook angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Van algemene bekendheid is dat ooggetuigen en omwonenden hiervan nog lang angstgevoelens kunnen ondervinden.
Het plegen van een moord of een poging daartoe wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het (proberen te) nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat daarvoor in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
Bij de bepaling van een passende strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
De rechtbank houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter zitting zijn gebleken. Ook houdt zij rekening met de rapportages die over de persoon van verdachte zijn uitgebracht.
Psychiater dr. [naam psychiater] heeft het volgende gerapporteerd. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten leed verdachte aan een posttraumatische stressstoornis. Deze stoornis werkte door in zijn gedragskeuzen en gedragingen. Verdachte voelde zich al langere tijd bedreigd. Hij verkeerde in een verhoogde staat van alertheid en was bang dat hem (of zijn gezin) iets zou overkomen. Volgens [naam psychiater] was tegelijkertijd nog wel sprake was van een bepaalde mate van keuzevrijheid en doelmatigheid. Verdachte dient licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht voor de feiten 1 en 2 en minstens licht verminderd toerekeningsvatbaar voor feit 3, aldus [naam psychiater]. Ook psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de feiten 1 en 2.
Voort overweegt hij dat verdachte niet meer helder heeft waargenomen wat de feiten waren, maar lijkt te zijn uitgegaan van het ergste wat hij vermoedde. Voorts bagatelliseert verdachte zijn eigen aandeel, namelijk waarom hij zelf in deze positie terecht is gekomen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de feiten 1 en 2 en licht verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van feit 3.
De rechtbank houdt ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in het verleden eerder is veroordeeld. Voorts houdt zij rekening met het feit dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zelf, onder omstandigheden die vragen oproepen, de confrontatie met verdachte hebben opgezocht door naar zijn woning te gaan. Hoewel verdachte vervolgens zelf de verkeerde keuze heeft gemaakt, door met een wapen naar buiten te rennen en op hen te gaan schieten, slaat de rechtbank in dit verband wel nadrukkelijk acht op de omstandigheid dat verdachte en zijn vrouw eerst 112 hadden gebeld, maar dat er geen antwoord kwam op de vraag of de politie ter plaatse zou komen. Het gesprek werd zelfs abrupt door de meldkamer beëindigd, terwijl duidelijk sprake was van paniek in de woning van verdachte. Indien dit gesprek anders was gelopen, en het voor verdachte duidelijk was geweest dat de politie inmiddels onderweg was, had verdachte wellicht een ander besluit genomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
[initialen] [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [initialen] [slachtoffer 1], nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer], vordert een bedrag van € 2.573,00 aan materiële schade. Het gaat om de gemaakte kosten voor de uitvaart van het slachtoffer [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is ook overigens voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 288.014,74.
Het gaat om een bedrag van € 29.014,74 aan materiële schade (o.a. beschadigde goederen, medische kosten, inkomenstenderving, reiskosten en overige kosten) en een bedrag van
€ 259.000,00 aan immateriële schade (o.a. smartengeld en shockschade).
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering, gelet op de omvang, de aard en de complexiteit ervan, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45, 24c, 36f, 57, 91, 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56, 60 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: moord;
feit 2: poging tot moord;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie II;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [initialen] [slachtoffer 1] van € 2.573,00 aan materiële schade (feit 1);
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [initialen] [slachtoffer 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [initialen] [slachtoffer 1] (feit 1), € 2.573,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schilt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 mei 2013. Mrs. Combee en Hertsig zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De (gewijzigde) tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere schoten gelost op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Oisterwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere schoten heeft/hebben gelost op het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 11 tot en met 19 maart 2012, althans op 19 maart 2012 te Oisterwijk
- een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een semi-automatisch pistool, merk Beretta, kaliber 9mm Parabellum, althans enig vuurwapen en/of
- munitie van categorie II en/of III, te weten een (aantal) patronen, kaliber 9 mm Parabellum, althans een (aantal) patronen, voorhanden heeft gehad.