ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ9612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
02-810878-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Combee
  • A. Hertsig
  • J. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en doodslag, veroordeling voor poging tot zware mishandeling na schietincident en aanrijding in Oisterwijk

Op 19 maart 2012 vond er een schietincident plaats in Oisterwijk waarbij twee slachtoffers betrokken waren. De verdachte werd beschuldigd van (poging tot) moord en doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De verdachte verklaarde dat hij niet op de slachtoffers had geschoten en dat zijn broer, medeverdachte, de schoten had gelost. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig bewijs was dat de verdachte op de slachtoffers had geschoten, en sprak hem daarom vrij van deze feiten.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk met zijn auto tegen een van de slachtoffers, [slachtoffer 1], is aangereden. De rechtbank baseerde deze conclusie op camerabeelden die toonden dat de verdachte met onverminderde snelheid op [slachtoffer 1] inreed, zonder te remmen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte werd daarom veroordeeld voor poging tot zware mishandeling.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafblad. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 176 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade was ontstaan. Dit vonnis werd uitgesproken op 7 mei 2013 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810878-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 mei 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum]
wonende aan de [adres]
raadsman mr. Van der Kruijs, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 april 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door meerdere schoten op hem te lossen;
feit 2: samen met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven door meerdere schoten op hem te lossen;
feit 3: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een auto op hem in te rijden.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een personenauto op [slachtoffer 1] in te rijden (feit 3). Hij baseert zich daarbij op de camerabeelden en de verklaring van verdachte zelf.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte, hoewel vaststaat dat hij [slachtoffer 1] heeft aangereden, niet het opzet had om [slachtoffer 1] met zijn auto aan te rijden. Verdachte stelt dat hij [slachtoffer 1] niet tijdig heeft gezien, omdat hij wegdook vanwege schoten die hij op dat moment hoorde. De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de wijze en de beperkte snelheid waarmee verdachte reed, niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de ten laste legde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Op 19 maart 2012 heeft zich een schietincident voorgedaan in Oisterwijk, waarbij [slachtoffer 1] door vuurwapengeweld om het leven is gekomen en [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Verdachte heeft ontkend dat hij op de slachtoffers heeft geschoten. Medeverdachte [naam mededader], de broer van verdachte, heeft verklaard dat hij degene is die de schoten op de slachtoffers heeft afgevuurd. Voorts heeft het NFI geconcludeerd dat alle aangetroffen kogels zeer waarschijnlijk zijn afgevuurd met hetzelfde vuurwapen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat het vuurwapen is overgedragen tussen verdachte en zijn broer. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de slachtoffers heeft geschoten. Ook kan op basis van het dossier niet worden aangenomen dat verdachte nauw en bewust met zijn broer heeft samengewerkt. Verdachte zal om die reden van de feiten 1 en 2 worden vrijgesproken.
Feit 3
Bij de woning van verdachte aan de [adres] en de woning van zijn broer [naam mededader] aan de [adres] was een camerabeveiligings-systeem geïnstalleerd. In verband met het hierboven beschreven schietincident heeft de politie de beelden van deze camerabeveiligingssystemen van 19 maart 2012 uitgekeken. Om 19.48.23 uur is te zien dat verdachte in een Volkswagen Golf stapt en in de richting van de [adres] rijdt. Om 19.49.47 is te zien dat [slachtoffer 1] over de weg naast de woning aan de [adres] 7 loopt. De Volkswagen Golf rijdt op dat moment ter hoogte van de poort van de [adres] 7 in de richting van [slachtoffer 1]. De Volkswagen Golf rijdt met onverminderde snelheid met de voorzijde van de auto tegen [slachtoffer 1] die hierdoor op de motorkap van de Volkwagen Golf belandt. Op het moment dat de Volkswagen Golf op [slachtoffer 1] in rijdt, lichten de remlichten van de auto niet op. Op het moment dat de auto [slachtoffer 1] raakt, draait hij zich gedeeltelijk op zijn rechterzijde en wordt enkele meters op de motorkap door de auto meegenomen. Tegelijkertijd stuurt de Volkswagen Golf rechtsaf in de richting van de [adres] Hierdoor valt [slachtoffer 1] van de motorkap en valt op straat. Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van de Volkswagen Golf is geweest.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte met zijn auto tegen [slachtoffer 1] is aangereden. De vraag is of verdachte met zijn handelen het opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] niet heeft gezien. Hij is bij de poort van het huis van zijn broer weggedoken, omdat hij kort daarvoor schoten had gehoord vanuit de richting van die poort.
De camerabeelden zijn ter zitting getoond. De rechtbank heeft waargenomen dat [slachtoffer 1] enkele seconden duidelijk te zien is door het oplichten van de koplampen van de Volkswagen Golf. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte [slachtoffer 1] heeft moeten zien, indien hij op enigerlei wijze zicht heeft gehad op de weg voor hem. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat de Volkswagen Golf kort voorafgaand aan de aanrijding op een vloeiende wijze een rondje over het parkeerterrein rijdt. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet zodanig was weggedoken, dat hij de weg voor hem niet heeft kunnen zien. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat verdachte wel zicht heeft gehad op de weg voor hem en dat hij [slachtoffer 1] dus heeft gezien. Verdachte is vervolgens met onverminderde snelheid, zonder te remmen, tegen [slachtoffer 1] aangereden. [slachtoffer 1] is enkele meters op de motorkap meegenomen en vervolgens op de grond gevallen. Nu verdachte met een relatief lage snelheid heeft gereden en [slachtoffer 1] na de aanrijding verder is gelopen, acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Wel heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank passeert dus de verklaring van verdachte dat hij zodanig weggedoken was achter het dashboard dat hij [slachtoffer 1] niet heeft gezien en dat hij om die reden niet tijdig naar links heeft kunnen sturen, waar een bedrijfsbus stond, welke kant hij op moest om het parkeerterrein te verlaten, waarna hij naar rechts stuurde en daarbij [slachtoffer 1] raakte.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
3.
op 19 maart 2012 te Oisterwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde personenauto op die [slachtoffer 1] is toegereden en vervolgens met deze door hem bestuurde auto tegen die [slachtoffer 1] aan is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 214 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd en het strafblad van verdachte.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen ten aanzien van een mogelijke stafoplegging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 19 maart 2012 te Oisterwijk schuldig gemaakt een poging tot zware mishandeling door met zijn auto, met onverminderde snelheid, tegen [slachtoffer 1] aan te rijden. [slachtoffer 1] werd hierdoor enkele meters op de motorkap van de auto meegenomen en viel vervolgens van de motorkap op de grond. Verdachte is hierop gewoon weggereden, zonder zich om [slachtoffer 1] te bekommeren. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan.
Bij de bepaling van een passende strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de geldende (straf)richtlijnen en de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
De rechtbank houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een en ander zoals die ter zitting zijn gebleken, en met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 176 dagen noodzakelijk is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet zij aanleiding een deel daarvan, te weten 90 dagen, voorwaardelijk aan verdachte op te leggen met een proeftijd van 2 jaar. Feitelijk betekent dit dat verdachte, die al geruime tijd op vrije voeten is, niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Met het forse voorwaardelijke strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De benadeelde partij
[initialen] [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [initialen] [slachtoffer 1], nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer 1], vordert een bedrag van € 2.573,00 aan materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
[slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van in totaal € 288.014,74 aan materiële en immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3: poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 176 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter de tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [initialen] [slachtoffer 1] (feit 1) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen voornoemd in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schilt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 mei 2013. Mrs. Combee en Hertsig zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De (gewijzigde) tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere schoten gelost op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Oisterwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere schoten heeft/hebben gelost op het lichaam van die Königshoven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Oisterwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde personenauto met hoge/aanzienlijke snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend, op die [slachtoffer 1] is ingereden en/of is toegereden en/of (vervolgens) met deze door hem bestuurde auto tegen die [slachtoffer 1] aan is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.