ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
800926-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Combee
  • A. Pellikaan
  • J. van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor dodelijk verkeersongeval onder invloed van alcohol en drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 3 september 2011 met zijn auto over een slachtoffer heen reed dat op de weg lag. De verdachte meldde zich de volgende ochtend bij de politie en bleek onder invloed van alcohol en drugs te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van MDMA en amfetamine, wat zijn rijvaardigheid nadelig beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had geanticipeerd op de weersomstandigheden, die op dat moment mistig waren, en dat hij onvoldoende maatregelen had genomen om een aanrijding te voorkomen. De verdachte had de plicht om te stoppen en zich om het slachtoffer te bekommeren, wat hij niet deed. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en veroordeelde hem voor het veroorzaken van het dodelijke ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een rijontzegging van drie jaar. Daarnaast werd hij aansprakelijk gesteld voor de schade van de benadeelde partij, die een schadevergoeding vorderde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 800926-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 juni 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres]
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 mei 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair: als bestuurder met een personenauto, onder invloed van alcohol en MDMA/MDA/Amfetamine, een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander om het leven is gekomen;
subsidiair: met een personenauto gevaar/hinder voor het overig verkeer heeft veroorzaakt waardoor een ongeval is ontstaan en een ander om het leven is gekomen;
tweede subsidiair: met een personenauto, onder invloed van alcohol, als beginnend bestuurder heeft gereden;
derde subsidiair: met een personenauto, onder invloed van MDMA/MDA/Amfetamine, heeft gereden;
vierde subsidiair: met een personenauto, onder invloed van alcohol, heeft gereden.
Feit 2:
de plaats van het ongeval heeft verlaten en [initialen] [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hierna aan te duiden als WVW 1994) en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte heeft zich de dag na de gebeurtenissen gemeld bij de politie als zijnde de bestuurder van de auto die ’s nachts over [slachtoffer] is heengereden. Uit het rapport van de unit Forensisch Technisch Onderzoek (hierna: FTO) blijkt dat het ten tijde van het ongeval mistig was en er door betrokkene niet is geremd alvorens en nadat het slachtoffer is geraakt. Het betrof een rechte weg. Verdachte heeft verklaard dat hij tussen de 30 en 60 kilometer per uur reed en meteen dacht dat het om die [slachtoffer] ging.
Daaruit concludeert de officier van justitie dat verdachte zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de weersomstandigheden. Hij kon immers niet anticiperen op een onverwachte situatie, waarbij zij opmerkt dat verdachte het slachtoffer eerder in de omgeving had zien lopen.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 28 maart 2013 blijkt dat verdachte alcohol en drugs in zijn bloed had.
Ten aanzien van de mate van schuld heeft de officier van justitie gesteld dat er sprake is geweest van in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam handelen. Verder is er een causaal verband tussen zowel de gedraging van verdachte en het ongeval als tussen het ongeval en de dood van [slachtoffer].
Met betrekking tot feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval terwijl hij wist dat hij iemand in hulpeloze toestand achterliet, nu verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij over iemand heen was gereden, onmiddellijk is doorgereden en zich pas de volgende dag bij de politie heeft gemeld.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Met betrekking tot de primaire variant heeft de verdediging betoogd dat de snelheid waarmee verdachte heeft gereden niet kan worden vastgesteld, dat er ten tijde van het ongeval dichte mist was en dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden dan voor het veilig verkeer ter plaatse vereist was. Ook is aangevoerd dat het slachtoffer dwars op de weg lag en dat er de nodige alcohol was gebruikt door het slachtoffer. Voorts is aangevoerd dat er sprake was van slecht zicht door zeer dichte mist en de omstandigheid dat het slachtoffer niet goed zichtbaar was door zijn donkere kleding. Ook was ter plaatse geen straatverlichting aanwezig. Er is op grond van het bloedonderzoek en de aanvullende rapportages van het NFI niet met zekerheid vast te stellen of verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol en drugs. De verdediging wijst voorts op de omstandigheid dat de berekeningen van het NFI met betrekking tot de alcoholconcentratie in het bloed niet exact zijn, nu het NFI volgens haar rapport niet beschikte over een aantal factoren die van invloed zijn op de alcoholconcentratie in het bloed. Ook is volgens de verdediging door het NFI onvoldoende acht geslagen op de door verdachte gegeven verklaringen omtrent tijdstippen van inname van de verdovende middelen en voorts is onduidelijk gebleven wat de concentraties van de werkzame stoffen in de verdovende middelen zijn geweest. Ten slotte moet worden aangenomen dat de psychische aspecten van de laatste pil zijn uitgewerkt op het tijdstip van de aanrijding, aldus de verdediging. Het is mogelijk dat het ongeval, gelet op de mist en het feit dat het slachtoffer op de weg lag, niet te voorkomen was. De verdediging stelt dat het verkeersongeval in redelijkheid niet is toe te rekenen aan verdachte en dat het ongeval voorts niet te wijten is aan roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onnadenkend gedrag van verdachte.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte onvoldoende heeft geanticipeerd op de weersomstandigheden, zodat de rechtbank ook voor dit feit niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het is zeer de vraag in hoeverre verdachte er bedacht op moest zijn dat er iemand op de weg lag.
Met betrekking tot het tweede subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging betoogd dat, gelet op de volgens verdachte na het ongeval ingenomen schrikborrel en de ingenomen drugs na de aanrijding, niet kan worden vastgesteld dat hij de auto onder invloed van alcohol heeft bestuurd. Met betrekking tot het derde subsidiair en vierde subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging ter zitting betoogd dat uit het aanvullend NFI rapport van 28 maart 2013, pagina 7, naar voren komt dat het mogelijk is dat verdachte niet onder invloed was van alcohol en/of drugs ten tijde van het ongeval. Die conclusie spoort niet met de eindconclusie van het rapport dat het waarschijnlijker is dat verdachte ten tijde van het ongeval wel onder invloed was van alcohol en/of drugs. Met betrekking tot het derde subsidiair en vierde subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging verwezen naar de hierboven genoemde punten uit het NFI rapport over het niet kunnen vaststellen dat verdachte onder invloed van middelen was
Met betrekking tot feit 2:
De verdediging stelt dat er geen sprake is van het verlaten van de plaats van het ongeval waarbij iemand is achtergelaten in hulpeloze toestand, nu niet kan worden vastgesteld of het slachtoffer [slachtoffer] nog heeft geleefd na de aanrijding. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken. Niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer direct is overleden, zodat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet. Dan geldt dat strafvervolging op grond van artikel 184 van de Wegenverkeerswet is uitgesloten nu verdachte zich binnen 12 uur na de aanrijding vrijwillig heeft gemeld. Het Openbaar Ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vervolging ter zake van dit feit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 3 september 2011 krijgt de noodhulp Oosterhout, omstreeks 06:00 uur, de melding om naar de Grotewaardweg te Werkendam te gaan, waar zojuist een man liggend op de weg was aangetroffen. De politie komt kort daarna ter plaatse. Om 06.10 uur wordt door de medewerkers van de ambulance geconstateerd dat de man is overleden. Deze man blijkt te zijn [initialen] [slachtoffer], 24 jaar oud. Volgens het sectierapport wordt het intreden van de dood verklaard door functieverlies en directe weefselschade van vitale organen en indirecte weefselschade door fors bloedverlies, alle opgelopen ten gevolge van bij leven opgelopen inwerking van uitwendig hevig botsend geweld, zoals kan ontstaan in het kader van hoog-energetisch trauma, bijvoorbeeld een verkeersongeval.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van een aantal getuigen af dat het slachtoffer om vijf uur nog in leven was.
Verdachte meldt zich op 3 september 2011 om 10:10 uur op het politiebureau en verklaart dat hij die nacht iemand met de Mercedes van zijn ouders heeft aangereden en dat hij vervolgens onmiddellijk is doorgereden. Verdachte verklaart dat hij op stap was, drugs en alcohol heeft gebruikt, dat hij in de nacht samen met zijn vriend [vriend van verdachte] door de Biesbosch is gaan rijden en daar toen “die [slachtoffer]” zag lopen met een wit shirt. Enige tijd later zag verdachte ergens op de weg vanaf de rotonde van de Dijkgraaf den Dekkerweg richting Nieuwendijk in een flits iets wits op de weg liggen en terwijl hij dit zag reed hij er overheen. Verdachte keek gelijk [vriend van verdachte] aan en heeft gezegd dat hij dacht dat het [slachtoffer] was. Verdachte heeft verklaard dat het erg mistig was en hij in een heel dichte mist reed toen hij over het slachtoffer heen reed. Hij verklaart dat hij ongeveer tussen de 30 en 60 kilometer per uur reed.
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval. Door dit onderzoek is het volgende vast komen te staan. De Grotewaardweg was aangeduid als 60 km zone weg. Voor de bestuurder van de Mercedes was derhalve een maximumsnelheid van kracht van 60 km per uur. De Mercedes is over de Grotewaardweg vanuit de richting Werkendam in de richting van Hank gereden. Het slachtoffer lag dwars op de rijrichting van de Mercedes. De Mercedes heeft, gezien het sporenbeeld, het slachtoffer een aantal meters voortgeduwd. Op enig moment reed de Mercedes over het slachtoffer heen. Hierbij verbrijzelde het linkerbovenbeen van het slachtoffer. Vermoedelijk op het moment dat het rechtervoorwiel van de Mercedes grip kreeg en over dat been heen reed. Nadat de Mercedes letterlijk over het slachtoffer gereden was, waarbij het lichaam van het slachtoffer als het ware onder de Mercedes gemangeld werd, kwam de onderzijde van de Mercedes met een klap op het wegdek terecht.
Over de oorzaak van het ongeval is het volgende in het rapport opgenomen. Met onbekende oorzaak is het slachtoffer liggend op de rijbaan van de Grotewaardweg terechtgekomen. Uit toxicologisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer onder invloed van alcohol en THC (cannabis) verkeerde. De bestuurder is met de Mercedes door onbekend gebleven oorzaak over het slachtoffer heengereden. Ten tijde van het ongeval was het mistig. De mate van mist was achteraf niet te achterhalen, doch heeft vermoedelijk meegespeeld in de zichtbaarheid van het slachtoffer. Het slachtoffer was gekleed in donkere kleding en ter plaatse was geen straatverlichting aanwezig.
Verdachte heeft over zijn middelengebruik de navolgende verklaringen afgelegd. Op 2 september 2011, rond 16:30 uur was verdachte klaar met werken en heeft hij op het werk 2 flesjes bier gedronken . Thuis heeft verdachte een half flesje bier gedronken en is toen naar het verjaardagsfeest van [vriend 2 van verdachte] in Nieuwendijk gegaan. Hij was daar rond 19:00 uur. Op dat verjaardagsfeest heeft verdachte een XTC pil in de vorm van een hartje gebruikt. Op het feestje heeft verdachte voorts een biertje gedronken en op enig moment is verdachte [vriend van verdachte] gaan halen. Vervolgens zijn ze weer naar de verjaardag van [vriend 2 van verdachte] gegaan waar verdachte nog een paar biertjes heeft gedronken. Toen verdachte [vriend van verdachte] had opgehaald, zijn ze eerst nog naar Het Honk in Sleeuwijk gegaan en daar heeft verdachte een lijntje speed gebruikt. Bij de shoarmatent heeft verdachte vervolgens een biertje en twee shotglaasjes Sambuca gedronken. Ook heeft verdachte daar een XTC pil gebruikt. Op het feest van [vriend 2 van verdachte] heeft verdachte MDMA, crystalvorm en één of twee lijntjes coke gebruikt. Op het feest van [vriend 2 van verdachte] heeft verdachte bier gedronken. Verdachte denkt dat hij voor het ongeval, vanaf 16:30 uur op 2 september 2011 in totaal 12 of 13 flesjes bier gedronken heeft. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij vermoedt dat hij ongeveer twee uur voorafgaand aan het ongeval geen alcohol meer heeft gedronken. De shoarmatent sluit volgens de eigenaar om 02:00 uur.
Verdachte heeft verklaard dat hij na het ongeval en voor het tijdstip van de bloedafname thuis nog 4 of 5 biertjes heeft gedronken en speed heeft gebruikt. Ook heeft hij een XTC pil gebruikt.
Op 3 september 2011 om 11:35 uur is door een arts bloed afgenomen bij verdachte teneinde het alcoholgehalte in het bloed te bepalen en een toxicologisch onderzoek te verrichten. Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie: 0,67 milligram ethanol per milliliter bloed.
De resultaten van het toxicologisch onderzoek in het bloed van verdachte zijn als volgt: MDMA (0,32 mg/l), MDA (0,020 mg/l), Amfetamine (0,076 mg/l), Methylecgonine (0,018 mg/l), Benzoylecgonine (0,20 mg/l).
De conclusie van het toxicologisch onderzoek is dat in het bloed van verdachte de volgende (omzettingsproducten van) drugs en/of geneesmiddelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden zijn aangetoond: MDMA, MDA en amfetamine. Daarnaast zijn onwerkzame omzettingsproducten van cocaïne (benzoylecgonine en methylecgonine) aangetoond.
Op grond van de concentraties van MDMA en amfetamine in het bloed van verdachte kan worden geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig beïnvloed was.
De rechtbank heeft het NFI verzocht, met inachtneming van de voorgaande verklaring van verdachte, zich uit te laten over de vraag of verdachte op 3 september 2011, tussen 05:00 uur en 06:00 uur, zodanig onder invloed is geweest van alcohol en/of verdovende middelen dat zijn rijvaardigheid hierdoor nadelig werd beïnvloed. Het NFI heeft bij aanvullende rapportage d.d. 28 maart 2013 gerapporteerd. Het NFI heeft twee benaderingen gehanteerd om de mogelijke negatieve beïnvloeding van de rijvaardigheid in te schatten, benadering 1 (door het inschatten van het onder invloed zijn van verdachte op basis van zijn verklaringen over de inname) en benadering 2 (door het terugrekenen van gemeten concentraties). Beide benaderingen hebben als uitgangspunt de verklaringen van verdachte over zijn middelengebruik als opgenomen in het vonnis van deze rechtbank van 27 november 2012.
Benadering 1:
Alcohol:
Het NFI heeft aangegeven dat, indien de alcohol min of meer gelijkmatig verdeeld over de tijd is ingenomen, genoemde 14 of 15 alcoholische consumpties in een tijdsbestek van 11-20 uur worden omgezet en uitgescheiden. In dat geval is, gerekend vanaf 2 september 16:30 uur, de omzetting en uitscheiding van de 14 tot 15 alcoholische consumpties volledig op 3 september tussen 03:30 uur en 12:30 uur. In dit scenario is het mogelijk dat verdachte op het moment van het ongeval niet onder invloed was van alcohol. In het scenario dat de genoemde hoeveelheden alcohol vooral aan het einde van de avond/nacht zijn gedronken, is het waarschijnlijker dat verdachte op het moment van het ongeval tussen 05:00 uur en 06:00 uur onder invloed was van alcohol.
MDMA en amfetamine:
Afgaande op de verklaring van verdachte dat hij vanaf 2 september 19:00 uur 2 XTC pillen (MDMA), een lijntje speed (amfetamine) en MDMA crystalvorm, aldus 4 werkzame doseringen amfetamine-achtigen, heeft ingenomen, is beoordeeld door het NFI of er sprake is geweest van het onder invloed zijn van enige stof door verdachte ten tijde van het verkeersongeval.
Volgens het NFI hebben genoemde amfetamine-achtigen (amfetamine en MDMA) negatieve effecten op de rijvaardigheid. Het gebruik van deze stoffen kan de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden door onder andere vermindering van oplettendheid en van onjuiste risico-inschatting.
Het NFI heeft verklaard dat na inname van een werkzame dosis amfetamine of MDMA doorgaans na ongeveer 2 uur een maximale bloedconcentratie is bereikt waarna de concentraties in het bloed weer afnemen. De snelheid waarmee dit gebeurt, is gerelateerd aan de halfwaardetijd (tijd waarmee de concentratie van een stof in bloed afneemt tot de helft). De halfwaardetijden van amfetamine en MDMA bedragen respectievelijk 7 tot 34 uur en 5 tot 9 uur. Het NFI is bij de beoordeling uitgegaan van een korte halfwaardetijd van 5 uur en een gelijke werkzaamheid van amfetamine en XTC.
In het scenario waarbij 4 werkzame doses amfetamine-achtigen min of meer gelijkmatig verdeeld over de tijd zijn ingenomen (om 19:00 uur, 22:00 uur, 01:00 uur en 4:00 uur), kan uitgerekend worden dat op 3 september om 06:00 uur nog minstens 2,4 werkzame doses amfetamine-achtigen in het lichaam moeten zijn over geweest. In een ander (onwaarschijnlijker scenario) dat de 4 werkzame doses amfetamine-achtigen gelijktijdig rond 19:00 uur zijn ingenomen is er dus om 06:00 uur nog minstens sprake van 1,2 werkzame dosis. Het NFI heeft geconcludeerd dat verdachte op 3 september 2011, tussen 05:00 uur en 06:00 uur waarschijnlijk onder invloed was van amfetamine-achtigen (MDMA en/of amfetamine).
Over cocaïne is door het NFI geconcludeerd dat, nu verdachte 1 of 2 lijntjes cocaïne heeft gebruikt en cocaïne een korte halfwaardetijd heeft (0,7 -1,5 uur) het goed mogelijk is dat er op 3 september 2011, tussen 05:00 uur en 06:00 uur, geen werkzame hoeveelheid cocaïne meer in het bloed van verdachte meer aanwezig was.
Benadering 2:
Alcohol:
Indien uitgegaan wordt van de verklaring van verdachte dat hij 5 flesjes bier heeft gedronken na het voorval, kan het gemeten alcoholgehalte van 0,67 mg/ml worden verklaard door na het ongeval ingenomen alcohol.
MDMA:
Uitgaande van de verklaring dat verdachte een XTC-pil zou hebben gebruikt na het ongeval, heeft het NFI onderzoek gedaan naar de gemiddelde milligrammen per tablet. In de medische literatuur worden doseringen genoemd van 50 tot 110 mg MDMA. Op internet (Wikipedia) wordt vermeld dat de hoeveelheid werkzame stof per tablet varieert van 40 tot 196 mg MDMA met een gemiddelde van 80 mg. In 2011 bevatten bij het DIMS (Drugs Informatie en Monitoring Systeem) in Nederland aangeleverde XTC-tabletten gemiddeld 100 mg MDMA in een tablet en 15% van de geanalyseerde tabletten bevatte meer dan 140 mg MDMA. Indien uitgegaan wordt van 100 mg MDMA per tablet zou de vastgestelde concentratie MDMA in het bloed van 0,32 mg/l MDMA kunnen worden verklaard door inname van meer dan 1 XTC pil van 100 mg na het ongeval. Inname van 1 pil van 150 mg is ook mogelijk.
Amfetamine:
Het NFI heeft geconcludeerd, op grond van gemiddelde piekconcentraties, dat de met het toxicologisch onderzoek vastgestelde concentratie amfetamine in het bloed van verdachte kan worden verklaard door inname van een dosis amfetamine van 30 mg na het ongeval. Niet bekend is echter hoeveel amfetamine verdachte heeft ingenomen na het ongeval.
De samenvattende conclusie van het rapport van het NFI luidt dat “uitgaande van de verklaringen van verdachte over zijn middelengebruik het waarschijnlijker is dat verdachte op 3 september 2011 tussen 05:00 uur en 06:00 uur zodanig onder invloed van alcohol en/of verdovende middelen verkeerde en dat zijn rijvaardigheid hierdoor nadelig werd beïnvloed dan dat dit niet het geval is.”
Aan de rechtbank ligt de vraag ter beantwoording voor of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Of er sprake is van zodanige schuld hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
In dat kader zal de rechtbank allereerst vast dienen te stellen of verdachte gelet op zijn alcohol- en verdovende middelen gebruik die nacht, op het tijdstip van het ongeval daarvan onder invloed was. Het NFI heeft in haar aanvullende rapportage van 28 maart 2013 diverse conclusies getrokken over het middelengebruik van verdachte en de invloed daarvan ten tijde van het ongeval op 3 september 2011, tussen 05:00 uur en 06:00 uur. De rechtbank is van oordeel dat de door het NFI gekozen benadering 1 het meest recht doet aan de werkelijke gang van zaken die nacht en daarmee als meest betrouwbare benadering moet worden aangemerkt, nu die uitgaat van de verklaring van verdachte over zijn feitelijke inname van verdovende middelen.
Het NFI heeft met betrekking tot benadering 1 geconcludeerd dat verdachte op het tijdstip van het ongeval waarschijnlijk onder invloed van amfetamine-achtigen (MDMA en/of amfetamine) was. Dit zowel in het scenario dat 4 werkzame doses min of meer gelijkmatig verdeeld over de avond zijn ingenomen als in het zeer onwaarschijnlijke, en niet met het verklaring van verdachte strokende scenario, dat verdachte de door hem genoemde 4 doses MDMA gelijktijdig al om 19:00 uur in de avond ervoor zou hebben ingenomen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte onder invloed was van MDMA en amfetamine ten tijde van het ongeval.
Wat betreft de overige drugs en de alcohol kan de rechtbank op grond van het NFI rapport onvoldoende de mogelijkheid uitsluiten dat deze stoffen ten tijde van het ongeval uitgewerkt waren.
Ten aanzien van de omstandigheden waaronder het ongeval plaats heeft gevonden, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij tussen de 30 en 60 kilometer per uur reed. Ter plaatse gold volgens het FTO rapport een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur en was er geen straatverlichting aanwezig. Verdachte heeft voorts verklaard dat er sprake was van zeer dichte mistbanken en dat hij groot licht voerde. Hij denkt dat het vanaf 04:00 uur mistig was. Verdachte heeft het latere slachtoffer eerder in de omgeving zien lopen, half op de weg. Die omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat van verdachte extra oplettendheid verwacht mocht worden ten aanzien van hetgeen zich voor hem op de weg afspeelde. Verdachte diende zijn rijgedrag zodanig aan te passen dat hij voldoende maatregelen kon nemen om een aanrijding te voorkomen. Dat heeft hij niet gedaan. Nergens is te herleiden dat verdachte heeft geremd en verdachte heeft zelf verklaard dat hij ook nooit op de rem heeft kunnen trappen. Hij is over het slachtoffer heengereden. Dit terwijl verdachte zelf heeft verklaard in een flits iets wits gezien te hebben waarna het was gebeurd. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte onvoldoende heeft geanticipeerd op de genoemde weersomstandigheden ter plaatse. Weliswaar droeg het slachtoffer donkere kleding, maar gelet op de verklaring van verdachte dat hij iets wits zag en direct dacht aan [slachtoffer], leidt de rechtbank af dat het slachtoffer wel zichtbaar was.
Deze vaststelling in combinatie met het feit dat verdachte onder invloed was van MDMA en amfetaminen, waarvan algemeen bekend is dat die stoffen de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden en waarover het NFI heeft verklaard dat die nadelige beïnvloeding onder andere de vermindering van de oplettendheid en onjuiste risico-inschatting betreft, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als in hoge mate onvoorzichtig en dat als gevolg daarvan het ongeval is veroorzaakt.
Ten aanzien van feit 2:
Niet ten laste gelegd is artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994. Immers, de tenlastelegging is geënt op het bepaalde in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal het verweer van de verdediging, dat ziet op artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, dan ook onbesproken laten.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij [initialen] [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Verdachte heeft verklaard dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zich te bekommeren om de persoon waar hij met zijn auto overheen is gereden.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Uit het dossier kan naar de mening van de verdediging niet worden vastgesteld of [initialen] [slachtoffer] gelijk na de aanrijding of pas enige tijd daarna is komen te overlijden, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte [initialen] [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling of er sprake is geweest van een plicht van verdachte om te stoppen na het ongeval, acht geslagen op de Memorie van Toelichting, teneinde te bezien welk belang de wetgever heeft beoogd te beschermen in artikel 7, eerst lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeersweg 1994.
De Memorie van Toelichting (Tweede kamer vergaderjaar 1990-1991, Kamerstuk 22030, nr. 3, blz. 69 ev) bij het wetsvoorstel strekkende tot vervanging van artikel 30 Wegenverkeerswet houdt onder meer in dat:
“Evenals in artikel 30 van de Wegenverkeerswet is geregeld, mag ook volgens de voorgestelde bepaling degene die bij een verkeersongeval is betrokken of anderszins een ongeval heeft veroorzaakt, in twee gevallen de plek des onheils niet of niet zonder meer verlaten.
In het eerste geval mag hij zulks slechts als hij indien bij dat ongeval een ander is gedood of gewond dan wel schade aan een ander is toegebracht, behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij met een motorrijtuig reed, tevens die van dat motorrijtuig. In het tweede geval mag hij de plaats van het ongeval niet verlaten indien een ander die bij dat ongeval is gewond, daardoor in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.”
Uit de Memorie van Toelichting volgt voorts dat in het eerste geval degene die tengevolge van een ongeval is gedupeerd in de gelegenheid dient te worden gesteld desgewenst de verzekering(en) van de andere bij het ongeval betrokkene te kunnen aanspreken. Primair gaat het om de WA verzekering.
Het tweede geval betreft de plicht een ander bij te staan indien hij ten gevolge van het ongeval ernstig is gewond. Het is hier irrelevant of en in hoeverre degene die bij een ongeval is betrokken, daaraan schuld draagt. Het is in geen enkel geval verantwoord de gewonde aan zijn lot over te laten, aldus de Memorie van Toelichting
De rechtbank begrijpt hieruit dat de ratio van de bepaling van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (de opvolger van het oude artikel 30 van de Wegenverkeerswet) is dat er een plicht rust op degene die bij een ongeval is betrokken om de ander die zich als gevolg van dat ongeval in hulpeloze toestand bevindt, bij te staan.
Vaststaat dat verdachte over [slachtoffer] is heen gereden en dat hij zich dat op dat moment ook realiseerde. Hij is doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Gelet op de ratio van de bepaling en de hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte direct na de aanrijding had moeten stoppen om zich om het slachtoffer te bekommeren.
Dat niet bekend is of [initialen] [slachtoffer] onmiddellijk na de aanrijding overleden is of korte tijd daarna, zoals door de verdediging is aangevoerd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers, verdachte kon in ieder geval redelijkerwijs weten dat het slachtoffer door de aanrijding zeer ernstig was verwond, zodat hij zich om hem had moeten bekommeren, Dit heeft verdachte niet gedaan. Aldus staat vast staat dat verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 03 september 2011,op een tijdstip, gelegen tussen 05.00 uur en 06.00 uur, bij duisternis,
terwijl het zicht door mist/nevel (plaatselijk ernstig) beperkt werd, in de gemeente te Werkendam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mercedes) zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed verkeerde van stoffen dewelke de rijvaardigheid nadelig konden beinvloeden, met dat motorrijtuig (personenauto, Mercedes), rijdende op de weg, de Grote Waardweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijtenverkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge,
mate onvoorzichtig
- niet, althans niet voldoende, behoorlijk te anticiperen op de toen daar
heersende weersomstandigheden (mist/nevel/duisternis),
en
- niet, althans niet behoorlijk, uit te wijken, en niet het door
hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig af te remmen, in ieder geval geen
voldoende maatregelen te nemen, teneinde een aanrijding te voorkomen
met een zich, op de rijbaan van die weg, bevindend persoon (genaamd: [initialen]
[slachtoffer]),tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat door hem, verdachte,
bestuurde motorrijtuig, in aanrijding is gekomen met die, zich op de
rijbaan van die weg, die Grote Waardweg, bevindende persoon (genaamd: [initialen]
[slachtoffer]),waardoor die persoon (genaamd: [initialen] [slachtoffer]), werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, toen daar, dat motorrijtuig (personenauto,
Mercedes) heeft bestuurd, terwijl hij, verdachte, verkeerde onder zodanige
invloed van stof(fen), te weten: "MDMA" en/of "AMFETAMINE",
waarvan hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de
rijvaardigheid kon verminderen, dat hij, verdachte, niet tot behoorlijk
besturen in staat moest worden geacht,
2.
op 03 september 2011, in de gemeente Werkendam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mercedes), betrokken bij een verkeersongeval op de weg, de Grote Waardweg, bij welk ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten: [initialen] [slachtoffer]) letsel was toegebracht, de plaats van het ongeval heeft
verlaten, zulks terwijl die [initialen] [slachtoffer], op de plaats van dat verkeersongeval
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd dat verdachte zijn rijbewijs is kwijt geweest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend is en heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft voorts betoogd dat een werkstraf een passende sanctie zou zijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte reed op 3 september 2011 over de Grotewaardweg in Werkendam en is daar over [initialen] [slachtoffer] heengereden. Vervolgens is hij doorgereden zonder zich om [slachtoffer] te bekommeren. [slachtoffer] is als gevolg van de aanrijding overleden. De gevolgen van het ongeval zijn voor de nabestaanden, waaronder zijn twee jonge kinderen, bijzonder tragisch en onomkeerbaar. De vader van het slachtoffer heeft ter zitting verklaard welke enorme consequenties het ongeval voor de nabestaanden heeft gehad. Zij moeten niet alleen leven met het verlies van hun dierbare, maar ook met de wetenschap dat hij alleen is achtergelaten op de polderweg.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf rekening met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft, volgens eigen verklaring, die avond meermalen een auto bestuurd terwijl hij daarvoor drugs en/of alcohol had gebruikt. Ten tijde van het ongeval was verdachte onder invloed van drugs en heeft hij zijn rijgedrag onvoldoende aangepast, gelet op de bijzondere omstandigheden ter plaatse, waardoor hij over [slachtoffer], die op de weg lag, heenreed. Daarna is hij zonder zich om het slachtoffer te bekommeren doorgereden. De rechtbank acht dit samenstel van omstandigheden zeer ernstig.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat mee het blanco strafblad van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval vindt de rechtbank de door de officier van justitie gevraagde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere straf. De rechtbank zal daarnaast gelet op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke rijontzegging opleggen voor de duur van 3 jaar.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [initialen] [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.005,76 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 9.218,76 ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank is van oordeel dat de posten grafrechten en uitvaartverzorging, zoals gespecificeerd in de vordering van de benadeelde partij, geheel toewijsbaar zijn.
Voor de kosten rechtsbijstand zoekt de rechtbank aansluiting bij het puntensysteem voor geliquideerde proceskosten bij de kantongerechten. Gelet op het belang van de zaak, te weten een bedrag tot € 20.000,=, is de waarde per punt € 300,=. Nu de rechtsbijstandverlener niet ter zitting is verschenen, zal één punt ter waarde van € 300,= worden toegewezen.
Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van
€ 9.218,76 zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de kosten rechtsbijstand (voor het bedrag van € 300,=) op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet kunnen worden betrokken bij de oplegging van de schademaatregel, nu deze kosten geen rechtstreekse schade vormen, welke is geleden door het strafbare feit.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176, 178, 179 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet;
Feit 2: Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [initialen] [slachtoffer] van € 9.218,76, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 300,=;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [initialen] [slachtoffer] € 9.218,76 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 81 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 juni 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij, op 03 september 2011,
op een tijdstip, gelegen tussen 05.00 uur en 06.00 uur, bij duisternis,
terwijl het zicht door mist/nevel (plaatselijk ernstig) beperkt werd,
in de gemeente te Werkendam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder
van een motorrijtuig (personenauto, Mercedes)
zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed verkeerde van alcoholhoudende
drank en/of van (een) stof(fen) dewelke de rijvaardigheid nadelig kon(den)
beinvloeden,
met dat motorrijtuig (personenauto, Mercedes), rijdende op de weg, de Grote
Waardweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge,
althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend
en/of ondeskundig ,
- met een te hoge snelheid dan toen voor een veilig verkeer ter plaatse
vereist was, dit (mede), gelet op de toen daar heersende weersomstandigheden
(mist/nevel/duisternis), te gaan en/of te blijven rijden
en/of
- niet, althans niet voldoende/behoorlijk, bij voortduring, zijn, verdachte's,
aandacht gericht te houden op het voor hem, verdachte, gelegen rijbaangedeelte
van die weg, die Grote Waardweg
en/of
- niet, althans niet voldoende, behoorlijk te anticiperen op de toen daar
heersende weersomstandigheden (mist/nevel/duisternis),
en/of
- niet, althans niet behoorlijk, uit te wijken, en/of niet, althans niet
behoorlijk, afstand te houden en/of niet, althans niet behoorlijk, het door
hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig af te remmen, in ieder geval geen
voldoende maatregelen te nemen, teneinde een botsing/aanrijding te voorkomen
met een zich, op de rijbaan van die weg, bevindend persoon (genaamd: [initialen]
[slachtoffer]),
(mede) tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat door hem, verdachte,
bestuurde motorrijtuig, in botsing/aanrijding is gekomen met die, zich op de
rijbaan van die weg, die Grote Waardweg, bevindende persoon (genaamd: [initialen]
[slachtoffer]),
waardoor die persoon (genaamd: [initialen] [slachtoffer]), werd gedood,
zulks terwijl hij ,verdachte, toen daar, dat motorrijtuig (personenauto,
Mercedes) heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat
het alcoholgehalte van zijn, verdachte's, bloed bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8 derde lid aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
0,67 milligram, in elk geval hoger dan 0,20 milligram, alcohol per milliliter
bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een
rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal
een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste
afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden
en/of
zulks terwijl hij, verdachte, toen daar, dat motorrijtuig (personenauto,
Mercedes) heeft bestuurd, terwijl hij, verdachte, verkeerde onder zodanige
invloed van (een) stof(fen), te weten: "MDMA" en/of "MDA" en/of "AMFETAMINE",
waarvan hij wist, of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al
dan niet in combinatie met het gebruik van (een) andere stof(fen) - de
rijvaardigheid kon verminderen, dat hij, verdachte, niet tot behoorlijk
besturen in staat moest worden geacht,
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging, voor zover daaraan betekenis
is gegeven, gebezigd in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij, op 03 september 2011,
op een tijdstip, gelegen tussen 05.00 uur en 06.00 uur, bij duisternis,
terwijl het zicht door mist/nevel (plaatselijk ernstig) beperkt werd,
in de gemeente Werkendam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto,
Mercedes), zulks terwijl hij, verdachte toen daar verkeerde onder invloed van
alcoholhoudende drank en/of van (een) stof(fen) dewelke de rijvaardigheid
nadelig kon(den) beinvloeden,
op de weg, de Grote Waardweg,
- met een te hoge snelheid dan toen voor een veilig verkeer ter plaatse
vereist was, dit (mede) gelet op de toen daar heersende weersomstandigheden
(mist/nevel/duisternis) heeft gereden
en/of
- niet, althans niet voldoende/behoorlijk, bij voortduring, zijn, verdachte's,
aandacht gericht heeft gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen
rijbaangedeelte van die weg, die Grote Waardweg
en/of
- niet, althans niet voldoende, behoorlijk heeft geanticipeerd op de toen daar
heersende weersomstandigheden (mist/nevel/duisternis)
en/of
- niet, althans niet behoorlijk, heeft uitgeweken, althans niet behoorlijk
afstand heeft gehouden en/of niet, althans niet behoorlijk, het door hem,
verdachte bestuurde motorrijtuig, heeft afgeremd, in ieder geval geen
voldoende maatregelen heeft genomen, teneinde een botsing/aanrijding te
voorkomen met een zich, op de rijbaan van die weg, bevindend persoon (genaamd:
[initialen] [slachtoffer]),
waarna hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig
(personenauto, Mercedes), in botsing/aanrijding is gekomen met die, zich op de
rijbaan van die weg, die Grote Waardweg, bevindende persoon (genaamd
[initialen] [slachtoffer]), waarbij die persoon (genaamd: [initialen] [slachtoffer]) werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 03 september 2011, in de gemeente Werkendam, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft
bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte
van zijn, verdachte's, bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8,
derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,67 milligram, in
elk geval hoger dan 0,20 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te
zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist
en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was
afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het
rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
art 8 lid 3 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
derde subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 03 september 2011, in de gemeente Werkendam, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft
bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van (een) stof(fen), te
weten: "MDMA" en/of "MDA" en/of AMFETAMINE", waarvan hij wist of
redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in
combinatie met het gebruik van (een) andere stof(fen) - de rijvaardigheid kon
verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
vierde subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 03 september 2011, in de gemeente Werkendam, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft
bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan
hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet
in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon
verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij, op of omstreeks 03 september 2011, in de gemeente Werkendam, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mercedes), betrokken bij een
verkeersongeval op de weg, de Grote Waardweg, bij welk ongeval naar hij wist,
of redelijkerwijs moest vermoeden, dat aan een ander (te weten: [initialen] [slachtoffer])
letsel en/of schade was toegebracht, de plaats van het ongeval heeft
verlaten, zulks terwijl die [initialen] [slachtoffer], op de plaats van dat verkeersongeval
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994