Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: AWB 12/36947
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam eiser 1] (eiser 1),
[naam eiseres] (eiseres),
[naam eiser 2] (eiser 2),
tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder
gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg.
Verweerder heeft bij besluiten van 27 juni 2012 (de primaire besluiten) de aan eisers verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met terugwerkende kracht met ingang van 11 september 2007 ingetrokken en de aanvragen tot verlenging van de geldigheidsduur van de vergunningen afgewezen. Tevens zijn bij deze besluiten aan eisers- met uitzondering van eiser 2 - inreisverboden voor de duur van twee jaren opgelegd.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 20 november 2012 (het bestreden besluit) de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. C.F. Wassenaar. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L. Rijkers, tolk Mandarijn. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak één maal verlengd.
1. Eiser 1, van Chinese nationaliteit, is geboren op [geb. datum eiser 1]. Bij besluit van 27 september 2007 is aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel “arbeid in loondienst bij [naam bedrijf]”, geldig van 11 september 2007 tot 1 november 2009. De geldigheidsduur is laatstelijk verlengd tot 12 september 2010. Aan eiser 1 is een tewerkstellingsvergunning (twv) verleend op grond van zijn functie als sales manager bij [naam bedrijf] Vervolgens is aan eiser 1 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel “arbeid in loondienst” met de arbeidsmarktaantekening: arbeid vrij toegestaan, twv niet vereist, geldig van 12 september 2010 tot 12 september 2011.
Eiseres, van Chinese nationaliteit, is geboren op [geb. datum eiseres] en is de echtgenote van eiser 1. Aan haar is bij besluit van 27 september 2007 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel “verblijf bij echtgenoot [naam eiser 1]”, geldig van 11 september 2007 tot 11 september 2008. De geldigheidsduur is laatstelijk verlengd tot 12 september 2011.
Eiser 2, van Chinese nationaliteit, is de zoon van eiser 1 en eiseres. Bij besluit van 27 september 2007 is aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel “gezinshereniging bij ouder [naam eiser 1]”. De geldigheidsduur is laatstelijk verlengd tot 12 september 2011.
Op 8 juli 2011 hebben eisers aanvragen ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunningen.
2. Bij brief van 16 maart 2012 is verweerder geïnformeerd door de Inspectie SWZ van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) verrichte strafrechtelijke onderzoek onder de projectnaam “Bugibba”. Hierin is onderzoek gedaan naar verondersteld misbruik van de regelingen “arbeid in loondienst, “kennismigranten”en “gezinsherenigers” in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 januari 2011. Uit voornoemd onderzoek is gebleken dat een dadergroep middels 309 rechtspersonen personen met een Chinese nationaliteit in staat heeft gesteld een arbeids- en verblijfsverleden op te bouwen in Nederland, kennelijk met het doel om na vijf jaar een permanente verblijfsvergunning te verkrijgen. In het onderzoek Bugibba zouden 850 natuurlijke personen zijn aangetroffen. Kenmerkend voor de vorm van misbruik van regelgeving is dat uit het onderzoek zou zijn vastgesteld dat de Chinese vreemdelingen gedurende de eerste vijf jaar niet of nauwelijks in Nederland hebben verbleven.
3. In een bijgaande lijst is vermeld op welke bedrijven en natuurlijke personen het onderzoek Bugibba betrekking had. Op deze lijst staan de namen van eisers met daarbij als rechtspersoon vermeld [naam bedrijf]
4. Voorts is op 24 maart 2011 een “Rapport van bevindingen Kennismigrant”, opgesteld door J.J.L. van der Slot, inspecteur bij de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Arbeidsinspectie), aan verweerder toegezonden. Het betreft een onderzoek naar [naam bedrijf]. in het kader van het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en heeft -onder andere- betrekking op eiser 1. De conclusies zijn dat er door de onderneming feitelijk geen loon is uitbetaald aan de vreemdeling en dat de rapporteur geen bedrijfsactiviteiten binnen Nederland door de onderneming heeft kunnen vaststellen. Voorts heeft de rapporteur geen contact kunnen krijgen met de bestuurder of enig ander personeelslid van de onderneming. Tot slot is vastgesteld dat de inkomstenverhouding van de bestuurder van de onderneming (eiser 1) is beëindigd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser 1 en zijn gezinsleden onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel gegevens hebben achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verleende verblijfsvergunningen zouden hebben geleid. Hieraan heeft verweerder de informatie verkregen uit de hierboven genoemde onderzoeken ten grondslag gelegd. Eisers hebben niet aangetoond dat [naam bedrijf] een feitelijk bestaande onderneming is, omdat niet is aangetoond dat deze onderneming reële bedrijfsactiviteiten heeft ontplooid en een reële omzet heeft gehad. Evenmin is aangetoond dat eiser 1 daadwerkelijk als sales manager heeft gefungeerd in genoemd bedrijf en voor de gestelde werkzaamheden salaris heeft ontvangen. Gelet hierop is de verblijfsvergunning van eiser 1 verleend op basis van onjuiste gegevens. Als gevolg hiervan geldt ten aanzien van de overige eisers dat door de afhankelijkheid van de aan hen verleende vergunningen met die van eiser 1, geconcludeerd moet worden dat ook de aan hen verleende vergunningen op basis van onjuiste gegevens zijn verkregen.
6. Eisers zijn van mening dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de stelling dat zij gegevens hebben achtergehouden. Dat er sprake was van een ongeloofwaardige aanvraag wordt louter gebaseerd op verdenkingen in de strafzaak waarin [naam bedrijf] wordt genoemd. Volgens eisers is verweerder destijds bij de aanvraag meegegaan in de povere beoordeling van de gestelde feiten en omstandigheden. Daarop kan verweerder thans niet terugkomen. Zo was het vestigingsadres van het bedrijf bij aanvraag ook al een woonhuis. Ook over eisers kwalificaties en het diploma zijn destijds geen vragen gesteld.
Voorts is er wel degelijk loon uitbetaald in contanten en is er loonbelasting betaald. Het feit dat de arbeidsovereenkomst anders vermeldt met betrekking tot de wijze van uitbetaling, impliceert niet dat er sprake is van frauduleuze activiteiten. Niet is vastgesteld dat eiser had moeten weten dat de plannen van [naam bedrijf] niet deugden en evenmin aangetoond dat eiser wist of had behoren te weten dat er iets “mis” was met dit bedrijf.
Verweerder baseert het besluit volledig op de bevindingen door de arbeidsinspectie en heeft geen eigen onderzoek gedaan of andere feiten en omstandigheden onderzocht zoals het politiedossier dan wel veroordeling door de rechtbank. Overigens zijn ten aanzien van eisers geen strafrechtelijke procedures opgestart. De conclusie dient dan ook te zijn dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voorts blijft eiser 1 van mening dat hij gelet op artikel 4, tweede lid en onder b van de Wav recht heeft op een verblijfsvergunning. Intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is niet mogelijk omdat eerst de tewerkstellingsvergunning moet worden ingetrokken met terugwerkende kracht.
Eisers handhaven hun beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in verband met hun zoon (eiser 2). Gelet op de belastende beschikking, moet verweerder onderzoeken of er problemen zijn te verwachten in het Chinese onderwijssysteem. Weliswaar spreekt de zoon redelijk Chinees, maar schrijft het niet. Ter ondersteuning hiervan hebben eisers een brief van de Chinese School “Rotterdam en Omstreken”van 22 februari 2013 overgelegd: de zoon loopt 8 jaar achter in onderwijsniveau.
Met betrekking tot de vertrektermijn bij het opgelegde inreisverbod voeren eisers aan dat volgens de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn), een 0-dagen termijn alleen mogelijk is bij strafrechtelijk vastgestelde fraude. Verweerder heeft op dit punt bovendien ten onrechte geen belangenafweging gemaakt, aldus eisers.
Ter zitting hebben eisers in het kader van hun beroep op artikel 8 van het EVRM nog verwezen naar een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 december 2012 in de zaak Butt tegen Noorwegen, no. 47017/09 (LJN: BZ0202).
7. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Op grond van artikel 19 van de Vw 2000, juncto artikel 18, eerste lid, onder c, van de Vw 2000, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Het beleid met betrekking tot de intrekking van de verleende verblijfsvergunning is neergelegd in paragraaf B1/5.3.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Hierin is bepaald dat, indien wordt vastgesteld dat onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden en er nog geen periode van 12 jaren of langer is verstreken, de verleende verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Hierbij is van belang dat het verstrekken van de onjuiste gegevens of het achterhouden van de juiste gegevens, er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd, of gewijzigd. Het is niet van belang of het verstrekken van de juiste gegevens dan wel het achterhouden van die gegevens opzettelijk is gebeurd. Evenmin is van belang of de onjuiste gegevens zijn verstrekt door de vreemdeling zelf of door andere belanghebbenden.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 - voor zover hier van belang - wordt aan de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd, indien hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de vertrektermijn worden verkort of worden bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten, indien: (…)
b. de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
Artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn bepaalt het volgende. Indien er
een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus afgewezen is, (…), kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
9. Voor wat betreft de vraag of het strafrechtelijk onderzoek “Bugibba” en het onderzoek dat is ingesteld door de Arbeidsinspectie voldoende feitelijke grondslag vormen voor het bestreden besluit wordt als volgt overwogen.
10. Indien sprake is van een intrekking van een verblijfsvergunning regulier op grond van bovenstaande artikelen, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de daarin vermelde intrekkingsgrond zich voordoet. Als door verweerder aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door verweerder geleverde bewijs te weerleggen. Verweerder heeft zich niet alleen gebaseerd op het strafrechtelijk onderzoek maar daarnaast ook op de conclusies van het deskundigenonderzoek door de Arbeidsinspectie. Uit de twee onderzoeken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs de conclusie kunnen trekken dat [naam bedrijf]een feitelijk bestaande onderneming was maar dat het bedrijf een schijnconstructie was dat slechts op papier aan allerlei voorwaarden zoals loonbetaling voldeed.
Met het voorgaande heeft verweerder aan de vereiste bewijslast voldaan. Eiser 1 heeft tot op heden geen tegenbewijs geleverd.
Bij intrekking is het, onder verwijzing naar het van toepassing zijnde beleid (B1/5.3.3. van de Vc 2000), niet van belang of het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens opzettelijk is gebeurd. Evenmin is van belang of de onjuiste gegevens zijn verstrekt door de vreemdeling zelf of door andere belanghebbenden. De stelling van eiser 1 dat hem niets valt te verwijten treft dus geen doel. Verweerder kon besluiten om tot intrekking van de verblijfsvergunningen over te gaan.
11. Met betrekking tot de stelling dat eiser 1 recht heeft op een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst omdat zijn tewerkstellingsvergunning niet is ingetrokken overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de verblijfs- en tewerkstellingsvergunningen in twee gescheiden circuits worden behandeld met ieder afzonderlijke bevoegdheden. Het feit dat er een tewerkstellingsvergunning is afgegeven, betekent derhalve niet dat er een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst moet worden verleend. Verweerder heeft daarin een eigen bevoegdheid.
12. Ten aanzien van de stelling dat de intrekking van de verleende verblijfs-vergunningen, gelet op de gevolgen daarvan voor de zoon (eiser 2) die hier te lande naar school gaat, in strijd is met artikel 8 van het EVRM wordt het volgende overwogen.
13. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat ten aanzien van eiser 2 geen sprake is van schending van het recht op eerbiediging van het privéleven.
Verweerder heeft na een uitgebreide belangenafweging geconcludeerd dat van eiser 2 in alle redelijkheid kan verwacht worden dat hij met zijn ouders naar China terugkeert. Hij heeft tot zijn zevende jaar in China heeft gewoond en niet kan worden aangenomen dat hij er niet in zal slagen te wennen aan het Chinese schoolstelsel en de Chinese taal voldoende eigen te maken. Hierbij heeft verweerder van belang geacht dat een broer/zoon van eisers in China is achtergebleven.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van eiser 2 zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van eiser 2 gelegen in het kunnen uitoefenen van zijn privéleven niet opweegt tegen het belang dat wordt gediend met een restrictief toelatingsbeleid.
Het beroep dat ter zitting is gedaan op het arrest Butt kan niet slagen. In dat geval was het lange tijdsverloop waarin het familie- en privéleven zich kon intensiveren, aan de overheid te wijten. Na het bekend worden van de gegevens die van invloed waren op het verblijfsrecht van de desbetreffende vreemdelingen heeft de Noorse overheid te lang gewacht met het intrekken van de verblijfsvergunningen.
In dit geval is daarvan echter geen sprake. Na de brief van 16 maart 2012 van de SIOD omtrent het strafrechtelijk onderzoek “Bugibba” heeft verweerder op 27 juni 2012 de verblijfsvergunningen ingetrokken.
14. Ten aanzien van hetgeen eisers hebben aangevoerd tegen de aan de inreisverboden verbonden vertrektermijn van 0 dagen wordt het volgende overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat er sprake is geweest van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens in de zin van artikel 62, tweede lid aanhef en onder b, van de Vw 2000. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000 niet kan volgen dat het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk dient te zijn gebeurd.
Van strijd met artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn is evenmin sprake. Uit de letterlijke tekst van dit artikel is niet af te leiden dat het bij een “frauduleus” afgewezen aanvraag om een verblijfsvergunning gaat om een strafrechtelijke fraude.
Verweerder heeft de vertrektermijn dan ook kunnen vaststellen op 0 dagen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 mei 2013
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.