ECLI:NL:RBZWB:2013:CA4001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/1752
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester van Tilburg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker tegen een gebiedsverbod dat door de burgemeester van Tilburg was opgelegd. Het gebiedsverbod was ingesteld naar aanleiding van een incident op 5 november 2012, waarbij de verzoeker in voorlopige hechtenis was genomen en later was veroordeeld voor een zedenmisdrijf. De burgemeester had het gebiedsverbod opgelegd voor de duur van zes weken, van 6 maart 2013 tot 16 april 2013, met als doel de openbare orde te handhaven en verdere verstoringen te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om het gebiedsverbod op te leggen, gezien de ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde bij de terugkeer van de verzoeker naar zijn woning. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de duur van het gebiedsverbod van zes weken disproportioneel was. De voorzieningenrechter was van mening dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd waarom deze lange periode noodzakelijk was voor een veilige terugkeer van de verzoeker naar zijn woning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waarbij het gebiedsverbod werd verkort tot 2 april 2013 om 12.00 uur. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten aan de verzoeker moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van proportionaliteit en zorgvuldigheid bij het opleggen van een gebiedsverbod, vooral wanneer dit een inbreuk maakt op grondrechten zoals het recht op huisvesting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/1752 WET VV
uitspraak van 22 maart 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], te Tilburg, verzoeker,
gemachtigde: mr. R. Joosen,
en
de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.
Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 6 maart 2013 (bestreden besluit) inzake het opleggen van een gebiedsverbod met ingang van 6 maart 2013 20.00 uur voor de duur van zes weken. Hij heeft op 15 maart 2013 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder] en [woordvoerder verweerder], tevens bijgestaan door [naam brigadier] (brigadier Politie Midden en West Brabant).
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker woont aan de [adres] ([naam woonproject]) te Tilburg. Naar aanleiding van een incident op 5 november 2012 is verzoeker in voorlopige hechtenis genomen. Op 5 maart 2013 is verzoeker, nadat hij is veroordeeld voor een zedenmisdrijf, in vrijheid gesteld. In de nacht van 5 op 6 maart 2013 heeft verzoeker onrust veroorzaakt op het terrein van [naam woonproject]. Daarop heeft de burgemeester bij het bestreden besluit aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van zes weken, te weten van woensdag 6 maart 2013 20.00 uur tot en met dinsdag 16 april 2013 20.00 uur. Het gebiedsverbod geldt voor het terrein van [naam woonproject], alsmede de gehele [naam weg], zoals aangegeven op de bij het bestreden besluit gevoegde kaart.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het opgelegde gebiedsverbod niet strookt met de doelstellingen van woonproject ‘[naam woonproject]’. Voorts voldoet de omvang en de duur van het gebiedsverbod niet aan de eisen van proportionaliteit. In dat verband wijst verzoeker erop dat het gebiedsverbod een ongeoorloofde inbreuk maakt op zijn grondrechten, waaronder het recht op huisvesting. Overigens heeft de burgemeester volgens verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een reële dreiging die van hem uitgaat. Het bestreden besluit is volgens verzoeker dan ook onvoldoende gemotiveerd. Bovendien heeft de burgemeester in strijd met het verbod van détournement de pouvoir gehandeld, door verzoeker te dwingen een hulpverleningstraject in te gaan.
Verzoeker geeft aan dat het voor hem van belang is om in een beschermde woonomgeving te verblijven, hetgeen door het gebiedsverbod niet mogelijk is. Het logeren bij kennissen is niet ideaal en verzoeker kan niet lang meer bij zijn kennissen terecht. Hij heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op het moment dat het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting is behandeld, waren er twee weken van het gebiedsverbod verstreken. Ter zitting is gebleken dat verzoeker in die twee weken bij kennissen heeft verbleven en dat hij een aantal nachten in de auto heeft geslapen. Verzoeker heeft verteld dat hij niet graag woont op het terrein van [naam woonproject] en dat hij op termijn ergens anders zou willen wonen, maar dat hij nu wel graag zo snel mogelijk terug naar zijn woning wil.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit summier is gemotiveerd en dat de thans beschikbare gedingstukken in het dossier nauwelijks een onderbouwing bieden voor het gebiedsverbod. Evenmin geeft het bestreden besluit blijk van een zorgvuldige voorbereiding. Ter zitting is gebleken dat de burgemeester zich realiseert dat er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft en dat dit gebrek in het te nemen besluit op bezwaar moet worden hersteld. Voor wat betreft de zorgvuldigheid heeft de burgemeester ter zitting toegelicht dat er naar aanleiding van de rapportage van de politie van 4 februari 2013 overleg heeft plaatsgevonden met betrokken instanties, maar dat hij op 5 maart 2013 onverwachts is geconfronteerd met de vrijlating van verzoeker. Voorts heeft de burgemeester ter zitting opgemerkt dat hij verzoeker bij uitreiking van het bestreden besluit opvang heeft aangeboden te [naam opvang] of bij [naam opvang] te Tilburg, maar dat verzoeker dat aanbod heeft afgeslagen.
Met de toelichting van de burgemeester ter zitting gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het motiveringsgebrek van het bestreden besluit zal worden hersteld in het te nemen besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgemeester, rekening houdend met het korte tijdsbestek waarin het bestreden besluit is genomen, de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. In het beroep van verzoeker op het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde, wanneer verzoeker terugkeert naar zijn woning op het terrein van [naam woonproject], is de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden op basis van hetgeen ter zitting is toegelicht door de brigadier van de politie. Onder de gegeven omstandigheden was de burgemeester, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in beginsel bevoegd om met toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet een bevel aan verzoeker te geven in de vorm van een gebiedsverbod. De voorzieningenrechter volgt daarbij de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 5 augustus 2010, LJN: BN3313, en verwijst kortheidshalve naar de overwegingen in die uitspraak.
Het gebiedsverbod leidt in dit geval ertoe dat verzoeker gedurende zes weken geen toegang heeft tot zijn eigen woning, hetgeen betekent dat er inbreuk wordt gemaakt op zijn woonrecht. De voorzieningenrechter acht een inbreuk op dit grondrecht in dit geval geoorloofd, nu er een reële vrees bestaat voor een ernstige confrontatie tussen verzoeker en de andere bewoners van [naam woonproject]. De voorzieningenrechter is er daarom ook voldoende van overtuigd, dat verzoeker zelf erbij is gebaat dat hem tijdelijk de toegang tot het terrein van [naam woonproject] en zijn woning wordt ontzegd. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat er, vanwege de inbreuk op het woonrecht van verzoeker, een zware motiveringsplicht op de burgemeester rust en dat het opgelegde gebiedsverbod slechts van beperkte duur mag zijn.
De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft gekozen voor de duur van zes weken, om te kunnen overleggen met alle betrokken instanties om zodoende op een zorgvuldige manier een veilige terugkeer van verzoeker naar zijn woning te kunnen garanderen. Zowel verzoeker als de andere bewoners van [naam woonproject] moeten volgens de burgemeester op zorgvuldige wijze worden voorbereid op die terugkeer. Hoewel de voorzieningenrechter inziet dat er tijd gemoeid is met die zorgvuldige voorbereiding, is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat een periode van zes weken nodig is om een veilige terugkeer van verzoeker naar zijn woning te kunnen garanderen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de burgemeester ter zitting heeft aangegeven, dat de confrontatie in de nacht van 5 op 6 maart 2013 naar verwachting minder groot zou zijn geweest en een incident wellicht zou zijn voorkomen, wanneer verzoeker niet op dinsdagavond 5 maart 2013, maar op woensdag 6 maart 2013 zou zijn teruggekeerd naar zijn woning. Dat betekent dat het opgelegde gebiedsverbod qua duur niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit.
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en zal hierna beoordelen welke duur van het gebiedsverbod hij wel geoorloofd acht. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband op de eerste plaats dat hij ter zitting niet de indruk heeft gekregen dat voor verzoeker een onmiddellijke terugkeer naar zijn woning op het terrein van [naam woonproject] noodzakelijk is. Ten tweede acht de voorzieningenrechter het redelijk om de burgemeester een aantal dagen te gunnen om in overleg te treden met alle betrokken instanties en om verzoeker en de andere bewoners van [naam woonproject] op zorgvuldige wijze voor te bereiden op de terugkeer van verzoeker naar zijn woning. De voorzieningenrechter acht daarbij tevens van belang dat er extra toezicht zal zijn op [naam woonproject] op de eerste dagen van de terugkeer van verzoeker naar zijn woning, zodat bij een eventuele confrontatie meteen kan worden ingegrepen door de huismeester danwel betrokken instanties. Daarom stelt de voorzieningenrechter het moment van beëindiging van het opgelegde gebiedsverbod vast op dinsdag 2 april 2013 om 12.00 uur. De voorzieningenrechter stelt daarbij wel als voorwaarde dat op dat moment een veilige terugkeer van verzoeker naar zijn woning moet zijn gegarandeerd en dat verzoeker ook meewerkt aan zijn terugkeer. Mocht in de periode tot 2 april 2013 blijken dat verzoeker zijn terugkeer belemmert of anderszins niet meewerkt, dan kan de burgemeester voor 2 april 2013 een verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening indienen.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,= (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,= en een wegingsfactor 1). De reiskosten van verzoeker worden vastgesteld op € 10,70 (op basis van de laagste klasse openbaar vervoer).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat dat het bij het bestreden besluit opgelegde gebiedsverbod eindigt op dinsdag 2 april 2013 om 12.00 uur;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 160,= aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 954,70, te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2013. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.