ECLI:NL:RBZWB:2013:CA4025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/4424 WABOM
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor onbemand tankstation en externe veiligheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor een onbemand tankstation door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De vergunning was aangevraagd door Tankpunt B.V. voor het veranderen van de werkzaamheden van hun tankstation naar een onbemand verkooppunt voor motorbrandstoffen. De eisers, bewoners van een nabijgelegen woning, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college, omdat zij vreesden voor de externe veiligheid en geluidsoverlast door de nieuwe situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij de beoordeling van de externe veiligheid aansluiting heeft gezocht bij adviezen van milieu- en brandweerspecialisten. Het college heeft geconcludeerd dat, door de maximale afleverhoeveelheid van 45 liter per tankbeurt te beperken, de stralingscontour van een mogelijke plasbrand niet over de woningen van derden ligt. De rechtbank oordeelt dat het college in dit geval voldoende beoordelingsvrijheid heeft en dat de veiligheid in de omgeving van de inrichting afdoende is gewaarborgd.

Daarnaast heeft de rechtbank de geluidsoverlast beoordeeld. Het college heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren waaruit bleek dat de geluidsnormen niet worden overschreden, zelfs niet met de verruiming van de openingstijden van het tankstation. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de economische belangen van Tankpunt en dat er geen strijd is met het gemeentelijk beleid voor motorbrandstofverkooppunten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond en bevestigt de verleende omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4424 WABOM
uitspraak van 19 april 2013 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser 1] en
[naam eiser 2],
te [plaatsnaam], eisers,
gemachtigde: mr. J. de Roo,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2012 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ aan Tankpunt B.V. (hierna: Tankpunt) voor het veranderen van de werkzaamheden van het bedrijf aan de [adres] te [plaatsnaam].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Eiser [naam eiser 1] is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam persoon], ing. [naam persoon] en mr. [naam persoon].
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Tankpunt exploiteert een tankstation voor motorbrandstoffen (exclusief LPG) met toezicht en een werkplaats voor het onderhouden en repareren van motorvoertuigen aan de [adres] in [woonplaats]. Eisers zijn de eigenaars en bewoners van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam].
Op 19 januari 2012 heeft Tankpunt een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ aangevraagd voor het veranderen van de werkzaamheden van het bedrijf naar een onbemand verkooppunt voor motorbrandstoffen. Het college heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd van 3 mei 2012 tot en met 13 juni 2012. Tegen het ontwerpbesluit zijn zienswijzen ingediend door Tankpunt en door eisers.
Bij het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Dit besluit is naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen op een aantal punten aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit.
De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten en werkzaamheden:
- verkooppunt voor brandstoffen (exclusief LPG) zonder direct toezicht met een doorzet van 2.000 m³ per jaar;
- opslaan van brandstoffen in ondergrondse tanks;
- stalling van materiaal en materieel;
- uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan voertuigen van derden.
Ten aanzien van de veiligheid heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat het aantal liters per tankbeurt wordt beperkt op 45 liter. Hierdoor wordt de overslag van een mogelijke brand naar andere nabije panden voorkomen. Bij 45 liter is volgens het college namelijk gegarandeerd dat de warmtestraling op het dichtstbij gelegen pand niet te hoog kan worden, zodat de brand van uitgestroomde vloeistof niet kan overslaan.
Ten aanzien van het geluid heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat de huidige openingstijden van Tankpunt van 7.00 tot 20.00 uur zijn. Voor de werkplaats/garage zijn nu werkzaamheden van 7.00 tot 19.00 uur aangevraagd. Voor het tankstation is een openingstijd van 7.00 tot 21.00 uur aangevraagd. Dit laatste is een verruiming van de openingstijd met één uur. Het college staat dit toe, waarbij de geluidsnormen voor de dagperiode gelden. Uit het geluidsonderzoek blijkt volgens het college dat Tankpunt voldoet aan deze normen.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen rechtstreeks beroep openstaat op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit is ter zitting ook door de gemachtigde van eisers bevestigd en dus niet (meer) in geschil.
3. Eisers voeren in beroep aan dat de omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden, omdat de activiteit ter plaatse een te groot risico oplevert voor de externe veiligheid. Eisers zijn niet bekend met een onderzoek naar de risico’s in geval van een plasbrand op het terrein van het tankstation. Eisers hebben gewezen op de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 28 maart 2012 (LJN: BW0288). In die uitspraak heeft de rechtbank Zwolle bepaald dat, bij gebreke aan een wettelijke norm voor warmtebelasting, bij het berekenen van het risico in geval van een vloeistofplasbrand mag worden uitgegaan van het 10 kW/m²-criterium, dat maatgevend is voor 1% kans op overlijden bij 20 seconden blootstelling. Nu niet gebleken is dat het college de veiligheid heeft getoetst aan het 10 kW/m²-criterium, zijn eisers van mening dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eisers zijn niet bekend met de door het college genoemde memo bij de aanvraag en het rapport “Creditcard benzinestations” van Comprimo B.V. Uit de stukken blijkt ook niet dat de woning van eisers buiten de 3 kW/m² stralingscontour van een eventuele plasbrand ligt indien de maximale afleverhoeveelheid brandstof wordt beperkt tot 45 liter per afleverbeurt.
Daarnaast stellen eisers dat de omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden, omdat deze activiteit ter plaatse leidt tot een te hoge mate van geluidhinder. Zij zijn niet bekend met het door het college genoemde geluidsonderzoek, maar het aansluiten bij artikel 2.17, vierde lid, van het Activiteitenbesluit leidt er toe dat in onderhavige situatie een extra uur hogere geluidsbelasting wordt toegestaan. Ten aanzien van de belangenafweging stellen eisers ten slotte dat een onbemand tankstation binnen de bebouwde kom niet strookt met het gemeentelijk beleid Motorbrandstofverkooppunten. Voorts had het college bij de afweging van alle belangen in redelijkheid niet tot het bestreden besluit kunnen komen.
De belangen van eisers (en andere omwonenden) bij een veilige situatie zonder grotere overlast zouden immers zwaarder moeten wegen dan de louter economische belangen van Tankpunt. Daarbij heeft het bedrijf van Tankpunt aan de [adres] een tijdelijk karakter. Volgens eisers valt dan ook niet in te zien waarom Tankpunt het tankstation in deze periode niet bemand zou kunnen houden.
4. Artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, waarvan het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben moet worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing, gezien de aard en de omvang van de nadelige gevolgen die de inrichtingen voor het milieu kunnen veroorzaken.
In artikel 1.1, vierde lid, eerste volzin, van de Wet milieubeheer is bepaald dat elders in de Wet milieubeheer en de daarop berustende bepalingen onder inrichting wordt verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen.
Artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
Artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage I, onderdeel B en onderdeel C.
Artikel 2.1, tweede lid, van het Bor bepaalt dat als categorieën vergunningplichtige inrichtingen worden aangewezen de categorieën inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort en de categorieën inrichtingen die als zodanig zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel B en onderdeel C.
In bijlage I, categorie 5.4, onder e, bij het Bor wordt als categorie vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van het Bor aangewezen:
het afleveren van vloeibare brandstoffen ten behoeve van openbare verkoop voor motorvoertuigen voor het wegverkeer door een afleverzuil waar aflevering zonder direct toezicht mogelijk is en er minder dan 20 meter afstand is tussen de afleverzuil en een woning van derden (...).
5. Categorie 5.4, onder e, van bijlage I bij het Bor is in dit geval van toepassing, omdat de afstand van de afleverzuil tot de dichtstbijzijnde woning van een derde minder dan 20 meter (namelijk 14,75 meter) bedraagt en Tankpunt een afleverzuil voor de openbare verkoop van brandstof voor motorvoertuigen, zonder direct toezicht, wil realiseren. Deze activiteit is dan ook omgevingsvergunningplichtig.
6. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
1° het oprichten,
2° het veranderen of veranderen van de werking of
3° het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
Op grond van artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo kan het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, en met betrekking tot die inrichting of dat mijnbouwwerk al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting of het betrokken mijnbouwwerk na die verandering.
Op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor een dergelijke activiteit slechts worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu.
7. Externe veiligheid
In de beroepsprocedure zijn door het college desgevraagd de volgende stukken ingebracht: de - bij de aanvraag behorende - memo van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 15 november 2011, het rapport “Creditcard benzinestations” van Comprimo B.V. van 15 juli 1989 en het advies van de brandweer van 7 maart 2012.
In het rapport “Creditcard benzinetankstations” van Comprimo B.V. wordt ten aanzien van onbewaakte aflevering geadviseerd dat externe objecten (woningen) buiten de 3 kW/m² stralingscontour van een eventuele plasbrand dienen te liggen. In de memo van Wematech Milieu Adviseurs B.V. is naar aanleiding van dat advies geconcludeerd dat, indien de maximale afleverhoeveelheid wordt beperkt tot 45 liter per afleverbeurt, de 3 kW/m² stralingscontour van een plasbrand niet is gelegen over de woningen van derden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, bij gebreke van een wettelijke norm voor warmtebelasting, aansluiting mogen zoeken bij de 3 kW/m² stralingscontour die geadviseerd wordt in het rapport van Comprimo B.V. Aan het college komt in dit verband een zekere beoordelingsvrijheid toe. In de door eisers genoemde uitspraak van de rechtbank Zwolle van 28 maart 2012 (LJN: BW0288) is geoordeeld dat uitgegaan mag worden van het 10 kW/m²-criterium, welk criterium maatgevend is voor 1% kans op overlijden bij 20 seconden blootstelling. In onderhavige situatie wordt uitgegaan van een 3 kW/m² stralingscontour, hetgeen gunstiger is voor eisers.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het college zich heeft mogen baseren op de conclusie van Wematech Milieu Adviseurs B.V., dat de woning van eisers buiten de 3 kW/m² stralingscontour van een eventuele plasbrand ligt, indien de maximale afleverhoeveelheid brandstof wordt beperkt tot 45 liter per afleverbeurt.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. De stelling van eisers dat er een relatie is tussen het aantal verkeersbewegingen rond het bedrijf en de externe veiligheid, is door hen niet nader onderbouwd met objectieve gegevens die voor die stelling steun bieden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de veiligheid in de omgeving van de inrichting afdoende is gewaarborgd.
8. Geluid
In de beroepsprocedure is door het college desgevraagd het akoestisch onderzoek van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 19 januari 2012 ingebracht.
In dit rapport wordt het college geadviseerd aansluiting te zoeken bij artikel 2.17, vierde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Hieruit blijkt dat op grond van tabel 2.17d het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen van 07.00 tot 21.00 uur 50 dB(A) mag bedragen. Het maximale geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen mag van 07.00 tot 21.00 uur 70 dB(A) bedragen. De inrichting is alleen geopend van 07.00 tot 21.00 uur.
Ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau komt uit het geluidsonderzoek dat ten hoogste 48 dB(A) etmaalwaarde wordt berekend ter hoogte van de gevoelige objecten. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A).
Ten aanzien van het maximale geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen is berekend dat deze maximale geluidsniveaus optreden tijdens het starten, het optrekken en het dichtslaan van portieren van personenwagens en het optrekken/rijden van vrachtwagens. Ter hoogte van de woning van eisers is bij het onderzoek ten hoogste 69 dB(A) berekend. Dit wordt veroorzaakt door het rijden/optrekken van bestelbussen. Hiermee wordt de grenswaarde van 70 dB(A) niet overschreden.
Ten aanzien van indirecte hinder wordt ten gevolge van de voertuigen welke de inrichting aandoen en verlaten, ter hoogte van de woningen van derden ten hoogste 46 dB(A) etmaalwaarde berekend. Dit wordt ter hoogte van de woning aan de Valdijk 1 berekend, welke op circa 6 meter uit het hart van de weg is gesitueerd. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB (A) etmaalwaarde uit de Circulaire van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996 (Schrikkelcirculaire).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, hoewel tabel 2.17d niet rechtstreeks geldt, aansluiting mogen zoeken bij de daarin vermelde geluidsnormen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het college met dit akoestisch onderzoek voldoende aannemelijk gemaakt dat die geluidsnormen in de huidige situatie niet worden overschreden. De berekeningen van Wematech Milieu Adviseurs B.V. zijn door eisers niet bestreden. Dat de openingstijd van het tankstation met het bestreden besluit wordt verruimd met één uur tot 21.00 uur heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet bezwaarlijk hoeven te achten, aangezien er wordt aangesloten bij de tweedeling in de dagperiode van het Activiteitenbesluit en er - ook tijdens dat extra uur - binnen de grenswaarden wordt gebleven. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de indirecte hinder terecht is gemeten aan de Valdijk 1 en niet aan de woning van eisers, omdat de woning aan Valdijk 1 een hogere geluidsbelasting zal ondervinden dan de woning van eisers en dus als maatgevende woning kan worden beschouwd.
9. Gemeentelijk beleid motorbrandstofverkooppunten
Eisers hebben aangevoerd dat een onbemand tankstation binnen de bebouwde kom niet strookt met het “Beleid Motorbrandstofverkooppunten” van de gemeente Breda van 21 juli 2008. De rechtbank is van oordeel dat van strijd met dit beleid geen sprake is. Immers, het gaat om een bestaand tankstation en niet om uitbreiding of nieuwvestiging daarvan. Het betreffende tankstation heeft en houdt drie afleverzuilen.
10. Nu de beroepsgronden van eisers niet slagen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mrs. T. Peters en
M. Breeman, leden, in aan¬wezig¬heid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het open¬baar uitgesproken op 19 april 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.