Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 april 2013 en de daarin genoemde stukken;
- de bij brief van 22 augustus 2013 door mr. Schirmeister aan de rechtbank toegezonden stukken;
- de bij brief van 6 september 2013 door mr. R.H.J. Wildenburg van de zijde van [gedaagde] aan de rechtbank toegezonden productie 1;
- de bij faxbericht van 19 september 2013 door mr. Schirmeister aan de rechtbank toegezonden stukken;
- het proces-verbaal van de op 25 september 2013 gehouden comparitie en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitaantekeningen.
2.Het geschil
3.De beoordeling
In het mutatie rapport van de politie van 26 mei 2011, mede opgemaakt door de verbalisant de heer [verbalisant], is onder meer het volgende vermeld (productie 4 dagvaarding):
“Tp gekomen, samen met ambulance. Betrof aanrijding auto-fietser. Zagen SO [eiseres] op de grond liggen met een flinke hoofdwond. Onafhankelijke getuige [getuige] gesproken die de toedracht van het ongeval niet had gezien, maar wel het ongeluk zelf. Hij reed achter betrokken motorrijtuig ([kenteken]), maar heeft de fietser uit het niets gezien toen deze door de auto werd aangereden. Hij vermoedt daarom dat de fietser plots overstak en dat de bestuurder van de auto haar niet meer heeft kunnen ontwijken. De bestuurder [gedaagde] en de 2 bijrijders [naam Y] en [naam X] verklaarden dat de fietser plots vanachter een geparkeerde bestelauto [kenteken]) kwam gereden vanaf het fietspad parallel aan de [straatnaam], komende uit de richting van het centrum van de stad. (…)Ook zagen wij dat de auto ([kenteken]) deukschade had aan: spatboard rechts voor, raamstijl rechts voor, bumper rechts voor, motorkap, deurstijl rechts voor aan bovenzijde en het dak niet boven voornoemde deurstijl. Ook zagen wij dat de auto krasschade had aan: de lichtunit rechtsvoor en de rechter buitenspiegel. (…)Ter plaatse werden wij aangesproken door een omstander dat er, waarschijnlijk ten gevolge van het ongeval, een spiegel van de voornoemde bestelauto ([kenteken]) was beschadigd. Hij overhandigde ons de betreffende autospiegel. Wij zagen dat de linker buitenspiegel van de auto ontbrak. (…)”In het kader van het onderzoek door de verbalisanten is [getuige] als getuige gehoord. In zijn schriftelijke verklaring, die in grote lijnen is overgenomen in het proces-verbaal van politie, heeft[getuige] als volgt verklaard (productie 23):
“(…) Op maandag 25 april 2011 reed ik op mijn bromscooter over de [straatnaam] te [woonplaats]. Thv de [straatnaam]. Ik reed achter een grijze Polo vvhk [kenteken]. Ik reed in de richting vd [straatnaam]. Ik denk dat de Polo ± 50 km/u reed. Ik zag opeens een vrouw over (?, toevoeging rechtbank) de motorkap v.d. Polo vliegen. Ik zag dat de Polo meteen tot stilstand kwam. De inzittenden stapten meteen uit en boden hulp. Ik had de vrouw op de fiets totaal niet aan zien komen. Voor mijn gevoel kwam zij uit tegenovergestelde richting en fietste zij in één keer de weg over. De bestuurder van de VW Polo (heeft?, toevoeging rechtbank) haar dan ook niet aan zien komen en ontwijken.”In het schadeaangifteformulier (productie 5) heeft [gedaagde] een schets gemaakt van het ongeval en heeft hij vermeld dat hij met een snelheid van 30-35 km/uur reed. De vraag: “Wie is naar uw mening aansprakelijk? Waarom meent u dat?” heeft hij als volgt beantwoord:
“Mevr. [eiseres]. Zij kwam plotseling (fietsend) vanaf de (gescheiden) rijwielstrook vanachter een geparkeerde bestelauto de rijbaan opgefietst, kennelijk om een tegenoverliggende straat in te rijden. Ondanks mijn geringe snelheid was een aanrijding niet te voorkomen.”Verder heeft hij opgemerkt dat elk zicht op [eiseres] verhinderd was doordat zij achter een geparkeerde auto vandaan kwam.
In de op 22 mei 2011 door [gedaagde] ingevulde vragenlijst (productie 6), heeft [gedaagde] vraag 1, luidende “Hebt u de tegenpartij, voordat de aanrijding plaatsvond, al opgemerkt?” met “nee” beantwoord. Vraag 2a, luidende “Als u de tegenpartij hebt waargenomen, verzoeken wij u ons mee te delen of u uw rijgedrag aanpaste na het waarnemen van de tegenpartij?” met “ja” beantwoord en de vraag 2b, luidende “Op welke wijze gebeurde dit?” als volgt beantwoord: “Door langzamer (max 30-35) te rijden dan toegestaan (50)”. Verder heeft [gedaagde] vermeld dat zijn snelheid op het moment van de aanrijding nauwelijks lager was omdat de fietser pal voor zijn auto de weg op kwam, dat het verkeersgedrag van [eiseres] “onbegrijpelijk roekeloos” was omdat zij met een vaart achter een geparkeerde bestelauto de rijbaan opreed, alsmede dat zijn zicht op het fietspad door geparkeerde auto’s beperkt was en het zicht op [eiseres] door de geparkeerde bestelauto onmogelijk was. Voorts heeft [gedaagde] in ‘noten’ (tevens productie 7) het volgende vermeld:
“noot 1: de fietster isnietover de tegenover de [straatnaam] liggende afslag van het fietspad, maar ongeveer 15 meter verder plotseling de rijbaan opgereden; ik kan dat slechts verklaren als zij de vóór mij rijdende auto’s heeft opgemerkt en doorgelaten en mijn auto over het hoofd heeft gezien.(…)noot 3: Na de aanrijding stond ik vrijwel direct stil; de fietster lag enkele meters achter mijn auto en pal naast de geparkeerde bestelauto, waarvan zij kennelijk in haar val nog de spiegel had beschadigd.noot 4: Volgens mij treft mij geen enkel verwijt m.b.t. deze aanrijding: Ik reed – alle omstandigheden in aanmerking nemend – zeer voorzichtig en behoorlijk langzaam; ik had weliswaar rekening te houden met overstekende fietsers, maar zeker niet op deze plaats (ruim na de “afrit” naar de [straatnaam]) en op deze wijze (roekeloos en onverwacht) vanachter een geparkeerde auto. (…)”Ook [naam Y] en [naam X] hebben in hun schriftelijke verklaringen (producties 9 en 10) vermeld dat [eiseres] op de fiets plotseling van achter een geparkeerd busje de rijbaan is opgereden op een plaats voorbij de oversteekplaats voor fietsers naar de [straatnaam]. Tevens hebben zij beiden vermeld dat [gedaagde] 30-35 km/uur reed.
“(…) Vanaf Scapino stonden er aan de rechterkant allemaal auto’s die achter elkaar waren geparkeerd. Daar zat weinig tussenruimte in. Op enig moment reed ik ter hoogte van huisnummer 83/85 naar later bleek. Ter hoogte van huisnummer 83/85 staat een boom. Achter die boom stond een Rode Renault Kangoo in een parkeervak. De Renault was rondom dicht met geblindeerde rode ramen. Toen ik voorbij deze rode auto reed zei [naam X] “EH” en direct hoorde ik een harde klap. Ik remde meteen en kwam ongeveer een autolengte verder tot stilstand. Er was een fietser tegen de rechterzijde van mijn auto aangereden. De persoon rolde over de auto heen en kwam met haar hoofd op de voorruit terecht en klapte over de auto heen. Ze kwam toen tegen de linkerbuitenspiegel van de geparkeerde Renault.(…)Ik heb de fietser voor het ongeval niet gezien. Ik had haar ook niet kunnen zien omdat je niet door de bestelauto heen kon kijken. Mijn zicht werd daardoor volledig weggenomen. Ook de plaats waar de fietser overstak was onlogisch. Aan de overkant van de weg zit een dierenkliniek met een rij huizen. Wel is er ongeveer 15 meter terug een straat. Dit is de [straatnaam]. Vanuit het fietspad waar de fietser vandaan kwam is wel een oversteek recht tegenover de [straatnaam]. Deze was ik echter al ruim voorbij. De fietser ook. Gezien de situatie verwachtte ik totaal niet dat er een fietser zou oversteken na de Renault. (…)”
“(…) Ik zat rechtsvoor in de auto (…) Op enig moment reed [gedaagde] de [straatnaam] op. Toen wij langs een geparkeerde rode Renault Kangoo reden hoorde ik ineens aan mijn rechterzijde een enorme klap. Er was een fietser tegen de auto van [gedaagde] aangereden. De fietser kwam tegen de voorruit aan en viel er daarna vanaf. Ze heeft daarbij de linkerspiegel van de Renault geraakt. [gedaagde] remde meteen. Ik schat dat hij tien meter verderop stilstond. Wij reden ongeveer 30 á 35 km/uur schat ik. Harder kon [gedaagde] niet rijden omdat er voor ons ook auto’s reden.(…)U vraagt mij of ik de fietser voor het ongeval heb gezien. Ik heb haar niet gezien. Ik weet niet uit welke richting zij kwam. Ik had haar ook niet kunnen zien omdat je niet door de bestelauto heen kon kijken. De Renault had geblindeerde ramen. Ik had daardoor geen zicht op het fietspad. Ik weet nog dat er een rij geparkeerde auto’s stond. De vrouw stak de weg over op een vreemde plaats. Ik weet niet wat daar de reden van was. Ruim voor de plaats van de aanrijding, ik schat ongeveer 15 meter, is wel een straat. Deze was [gedaagde] al voorbij. Misschien moest die fietser daar heen maar dat weet ik niet.”
“(…) In mijn verklaring spreek ik over ‘Scapino’, dit is een winkel. Deze staat aan de [straatnaam]. In mijn verklaring heb ik geprobeerd een plek te lokaliseren door middel van het noemen van huisnummers in die straat. Te weten de huisnummers 83/85. Ter hoogte van die huisnummers is die aanrijding geweest. Binnen een week na de aanrijding ben ik nog eens ter plaatse gaan kijken, en toen heb ik vastgesteld dat de aanrijding had plaatsgevonden ter hoogte van deze huisnummers. Ik heb dat dus niet vastgesteld op het moment van de aanrijding.(…)Naast de [straatnaam] ligt een fietspad. Dat is een lang fietspad. Op het eerste gedeelte van de weg stonden niet zoveel auto’s geparkeerd als verderop, ter plaatse van de aanrijding. Die auto’s namen dus niet of minder het zicht weg van de fietsers op het fietspad. Daar heb ik wel fietsers zien rijden.(…)Ik heb verklaard dat ik 30 a 35 km. per uur reed door die straat. Dat was op basis van een inschatting mijnerzijds. Ik weet in ieder geval zeker dat ik minder hard reed dan de daar toegestane snelheid van 50 km. per uur. Direct na het moment van impact heb ik geremd. Meer concreet tegelijk als reactie op wat mijn vriend riep, namelijk ‘Hey!’. Dat wat mijn vriend riep, de knal tegen mijn auto en het remmen was eigenlijk allemaal tegelijkertijd. (…)”Ook [naam X] heeft als getuige verklaard dat hij nog steeds achter de verklaring staat die hij tegenover de schaderegelaar van Interpolis heeft afgelegd. Verder heeft hij verklaard:
“(…)In die verklaring staat dat de betreffende fietser tegen de voorruit aanviel. Ik weet dat nu niet meer precies, maar ik weet wel dat de fietser eigenlijk ter hoogte van waar ik zat tegen de auto aankwam. Ik weet nu niet meer precies of, wat ik eerder heb verklaard, de linkerspiegel van de Renault is geraakt.Ik heb inderdaad ingeschat dat wij 30 a 35 km. per uur reden. De auto’s die voor ons reden, reden niet van ons weg, dus wij reden ongeveer even snel. Ikzelf rijd al zo’n tien jaar auto en heb wat dat betreft enige ervaring, wat betreft het inschatten van snelheid.(…)De fietser reed van rechts tegen onze auto aan. Ik weet niet vanuit welke richting de fietser over het fietspad reed. Tussen de weg en het fietspad liggen parkeervlakken. Volgens mij stonden er heel veel auto’s geparkeerd. Ik heb de fietser eerder, dat wil zeggen voor de aanrijding zelf, niet gezien. Die Renault Kangoo was een busje. Die was dicht.Ik heb verklaard dat de vrouw de weg overstak op een vreemde plaats. Ik bedoel daarmee te zeggen dat die mevrouw gewoon tussen de auto’s overstak. Op die plaats was in ieder geval geen oversteekplaats voor fietsers. (…)Ik weet mij te herinneren dat er op de weg auto’s voor ons reden. Achter ons, weet ik niet precies. Degene die voor ons reed, reed denk ik 5 a 6 meter voor ons. Misschien iets meer. (…)”[naam Y] heeft als getuige verklaard:
“(…) Wij reden over de [straatnaam] en uit het niets zag ik een fietser komen, of beter ik zag in eerste instantie iets voorbij komen en zag later dat het een fietser was. Ik riep nog “remmen”. Deze fietser kwam van achter een busje vandaan. Het busje was hoger dan deze persoon zelf zodat we, ik althans, de persoon helemaal niet kon zien aankomen. (…)Ik weet nog dat ik daar op de snelheid heb gelet en ik meen mij te kunnen herinneren dat [gedaagde] toen ongeveer 35 km/h reed. Toen de fietser overstak heb ik namelijk meteen op de snelheidsmeter gekeken en zag dat [gedaagde] 35 km/h reed. Ik riep toen ook meteen “remmen”.(…) Ik heb er helemaal niet op gelet waar deze fietser vandaan kwam. Ik weet dus ook niet of wij deze fietser met de auto voorbij zijn gereden, of dat zij over dat fietspad van de tegenovergestelde richting afkwam. Wat ik in ieder geval wel weet is dat de fietser vanaf het fietspad loodrecht de weg op reed. Ik hoorde een harde klap en zag dat de fietser rechtsvoor tegen de auto waar wij in reden aankwam. Zij kwam met het hoofd op de voorruit en viel vervolgens schuin over onze auto heen, via de rechterzijkant en kwam rechtsachter van onze auto op de grond terecht.(…) U toont mij een foto waarvan u mij zegt dat u deze aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor van vandaag zult hechten. (…) U ziet daarop ook een rode auto staan. Dat is de auto waar ik het zojuist over had. (…) Ik zie daar mevrouw [eiseres] op de grond liggen met twee ambulancemedewerkers. Ik weet zeker dat mevrouw [eiseres] na de aanrijding en het moment waarop deze foto is genomen, niet verplaatst is. Ik heb namelijk eerste hulp verleend. De auto van [gedaagde] is een klein stukje verder tot stilstand gekomen. Ik denk dat mevrouw [eiseres] over de auto is heen gerold. (…) De aanrijding is gebeurd op de plek waar u mevrouw [eiseres] ziet liggen, zij kwam direct vanachter het rode busje vandaan.(…) U toont mij een andere foto van de situatie ter plaatse. Het is een ander seizoen want ik zie dat het blad van de boom af is. Ik zie daar de neus van waarschijnlijk dezelfde rode Renault. De auto staat op dezelfde plaats als waar ten tijde van de aanrijding de rode Renault stond.(…) Ik dacht dat op het moment van het ongeval wij binnen de 100 meter voor ons geen auto hadden rijden. Ik kan niet verklaren waarom, zoals u zegt, de spiegel van de rode auto is afgebroken. Voor zover ik weet is mevrouw [eiseres] gevallen voor de rode auto. (…)”
“(…) Ik heb één onafhankelijke getuige gehoord. Dat was de persoon die op de bromfiets achter de auto reed. De enige andere getuigen waren, zoals ik dan zeg niet onafhankelijk omdat zij in de auto van de heer [gedaagde] zaten.De onafhankelijke getuige was de heer[getuige]. Ik heb nog gekeken of de bromfiets waarop hij reed was opgevoerd of niet. Dat bleek niet het geval. Hij vertelde mij dat hij met een normale snelheid achter de auto van [gedaagde] reed. Naar zijn gevoel kwam de fietser die tegen de auto aanreed, uit de tegenovergestelde richting, maar zeker weet hij dat niet omdat hij dat niet gezien had. Maar wat hij wel vertelde was dat de fietser ineens de weg opreed en dat hij haar niet had zien aankomen.(…) Wij hebben geen nader onderzoek hoeven te doen naar de toedracht van het ongeval. Er waren geen remsporen te zien en de auto van de heer [gedaagde] was al weggezet en stond niet meer op de plaats waar de aanrijding had plaatsgevonden. Dat er geen remsporen op de weg zichtbaar waren betekent voor mij twee dingen: dat er niet al te hard is gereden en dat het heel onverwachts is gebeurd. Het kan dus zelfs zijn dat er pas geremd is na het moment van de impact bij de aanrijding. Het betekent ook dat de wielen niet geblokkeerd hebben. Ik heb nogal wat aanrijdingen meegemaakt, zowel met lage als hogere snelheid. Zelfs bij aanrijdingen met lage snelheid kan het gebeuren dat het slachtoffer meters verder neervalt. (…)”
“(…) U houdt mij voor een foto waarvan u mij zegt dat die aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor wordt gehecht. (…) Ik herken mijzelf op de foto. Ik zit voorover gebukt over mevrouw [eiseres]. Zij ligt op de grond. (…) Ik dacht niet dat mevrouw [eiseres] tussen de aanrijding en het moment dat wij haar in de ambulance gelegd hebben, verplaatst is geweest. Ik heb dat niet gevraagd aan iemand. Maar zoals ik haar zo zie liggen denk ik ook niet dat zij verplaatst was. Ze lag half op haar buik en zij. De precieze plek waar mevrouw [eiseres] lag heb ik niet helder voor de geest. (…) De plaats waar u mevrouw [eiseres] en mijzelf op de foto ziet, is ook inderdaad de plaats waar ik haar heb aangetroffen.(…) U houdt mij voor productie 2 bij het verzoekschrift, dat is het digitale ritformulier waarover ik zojuist iets heb gezegd. Op pagina drie staat geschreven dat [eiseres], dat is mevrouw [eiseres], is aangereden door een auto met hoge snelheid. Dat het een aanrijding met hoge snelheid betrof heb ik om mij heen gehoord; ik weet niet meer van wie. (…)”
“Ik meen dat het daadwerkelijke ongeval plaats gevonden heeft ter hoogte van nummer 81. Op deze hoogte bevindt de oversteekplaats vanuit het fietspad naar de zijstraat [straatnaam]. Dit is de plaats waar ik altijd de oversteek maak en ook logischerwijs nu gedaan zou hebben, aangezien ik vanuit de [straatnaam] de [straatnaam] ben opgekomen. Ik ben een stuk verder terechtgekomen, dat zal eerder richting huisnummer 84 zijn. Vanuit de foto kan ik afleiden dat ik voor de kapperszaak lag die zich daar bevindt. (…) Het lijkt mij dat het juist betekent dat ik verder weg ben geraakt op de weg, aangezien ik dus al eerder geraakt zou zijn. Ook is er een duidelijke oversteekmogelijkheid waar het fietspad afbuigt naar links, die de automobilist gezien moet hebben. (…)”