Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser sub 1],
STICHTING CALVIJN COLLEGE,
1.[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
VVAA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 oktober 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 17 juni 2013
- de conclusie na comparitie van [eisers]
- de akte na comparitie van [gedaagden]
2.De feiten
Speuren naar risicofactoren voor DVT in het beloop van een dergelijke behandeling, heeft geen nut. In het algemeen gesproken is het wel nuttig dat een arts, - wanneer hij klachten hoort resp. verschijnselen ziet die zouden passen bij een DVT -, gericht navraag doet naar mogelijke risicofactoren voor DVT, omdat hierdoor de waarschijnlijkheid van een DVT aangepast kan worden. Hieruit volgt dat de huisarts dat had moeten doen op het moment dat hij de diagnose DVT had moeten overwegen. (..)”
patiëntenkaart) van (
[eiser sub 1]), er heel wel sprake heeft kunnen zijn van een ‘pijnlijk en gezwollen en/of rood/blauw verkleurd (onder)been’ waarop conform de NHG Standaard DVT van januari 2008 gerichte diagnostiek naar een mogelijke DVT had moeten geschieden.”
4.h. Wat waren de gevolgen en functionele beperkingen (met inschatting procentueel functieverlies volgens AMA 6e ed) op uw vakgebied in dat denkbeeldige geval (dus eerdere onderkenning van DVT) dan geweest?De kans dat geen PTS zou zijn ontstaan zou in dat geval grofweg maar 20% hebben bedragen i.p.v. 40%, en het is aannemelijk dat de beschadiging van het veneuze stelsel in dat geval ‘geringer’ zou zijn geweest zodat, wanneer de kans van 20% zich verwerkelijkt zou hebben, de resulterende PTS gepaard had kunnen gaan met geringere duplexafwijkingen, passend bij klasse 2C volgens AMA Guides, en met mildere klachten, waardoor klassering 2B mogelijk zou zijn geweest, overeenkomend met 15% LEI ofwel 6% WPI.
4.i. Hoe zou in dat denkbeeldige geval de denkbeeldige ontwikkeling zijn geweest (gevolgen, functionele beperkingen, etc.)?Wellicht geen klachten bij zitten en alleen klachten bij lang staan, bv. meer dan half uur, goed reagerend op gebruik therapeutische elastische kous, met geringe zwelling van het been zonder gebruik van een kous. Grofweg is 1/3e van de PTS-en een ‘ernstige PTS’ (vaak met huidverschijnselen). Hierop voortbordurend zou in het onderhavige geval de kans op een mildere PTS 14% (2/3e van 20) zijn geweest en de kans op een ernstige PTS 7% (1/3e van 20).”
uiterlijkedatum dat de diagnose DVT door de huisartsen gesteld had moeten worden niet ergens tussen 20-10-2009 en 02-11-2009 gelegen is, maar zeer waarschijnlijk 12-10-2009 betrof toen (
[eiser sub 1]) ook de huisartspraktijk heeft bezocht maar opnieuw niet gericht lichamelijk is onderzocht. Daarbij zij opgemerkt dat dat het effect van enkele weken langer uitstel (
van) adequate antistollingsbehandeling van een DVT op de kans van ontstaan van een PTS niet goed geschat kan worden. daarvoor is geen wetenschappelijke literatuur voorhanden, maar het is logischerwijs aannemelijk dat de kans in ieder geval groter wordt en ook de kans op een (zich gelukkig in dat geval niet verwerkelijkte) longembolie. Om die reden handhaaf ik de (…) getrokken conclusie dat in dit geval de kans op een PTS, die zich wel verwerkelijkt heeft, door uitstel van de antistollingsbehandeling driemaal zo groot is geworden. (…) Nogmaals wil ik er hierbij op wijzen (...) dat de datum waarop de DVT gediagnosticeerd had moeten zijn hoogstwaarschijnlijk op enige dag tussen 31-08-2009 en 12-10-2009 ligt en dat ik 12-10-2009 beschouw als uiterlijke datum waarop de huisarts de diagnose had moeten stellen. Daarmee is de diagnose DVT tenminste 7 weken te laat gesteld en dat het,
gegeven het geconstateerde beloop, hoogstwaarschijnlijk weinig uitmaakt of dit uitstel wellicht zelf 13 weken heeft bedragen.
(...)
Deze aanpassingen op het concept, hebben gevolgen voor de antwoorden op de vragen 4.e en 4.e:
4.e Wanneer is de DVT naar uw oordeel ontstaan?Op enig moment tussen 31-08-2009 en 12-10-2009. (…)
4.f Op welke momenten had [gedaagde sub 1] naar uw oordeel de DVT kunnen en moeten onderkennen en waarom?Op grond van uitvoerige weging van alle ingebrachte beweringen, schriftelijke verslagen, 3 getuigenverklaringen en de reactie van partijen op het concept deskundigenbericht, ben ik tot de conclusie gekomen dat de DVT op enig moment tussen 31-08-200(
9) en 12-10-2009 aanwezig moet zijn geweest en dat gericht aanvullend onderzoek naar een mogelijke DVT op uiterlijk 12-10-2009 had moeten geschieden(…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 1.356,--(3 x tarief II, € 452,--)