Op 25 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, de exploitant van de Grandstand Pub, bezwaar maakte tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Dit besluit, genomen op 12 februari 2014, hield in dat de inrichting voor de duur van zes maanden gesloten moest worden vanwege overtredingen van de geluidnormen zoals vastgelegd in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Verzoeker stelde dat de sluiting onevenredig was, vooral gezien de aanstaande carnavalsperiode waarin een collectieve ontheffing van de geluidnormen gold.
Tijdens de zitting op 25 februari 2014, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het standpunt van verzoeker besproken. Hij voerde aan dat de last onder bestuursdwang, die op 16 november 2012 was opgelegd, inmiddels was komen te vervallen, omdat de overtreding op 25 januari 2014 was geconstateerd, 14 maanden na de eerdere last. Verzoeker had in de tussentijd maatregelen getroffen om geluidsoverlast te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van het café voor de duur van zes maanden, gezien de omstandigheden, onevenredig was, vooral omdat de sluiting op 20 februari 2014 inging, net voor de carnavalsperiode.
De voorzieningenrechter besloot het bestreden besluit te schorsen tot 5 maart 2014, 0.00 uur, en droeg het college op het griffierecht van € 165,- aan verzoeker te vergoeden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 974,-. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.