ECLI:NL:RBZWB:2014:1354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
AWB 13_2162
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar en authenticiteit van ontvangstbevestiging in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2014, gaat het om de vraag of eisers tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen een besluit van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat (ISD) dat hun bijstandsuitkering herzien heeft. Het primaire besluit, dat op 4 oktober 2012 aan eisers is verzonden, leidde tot een korting van 40% op hun uitkering voor de maanden november en december 2012. Eisers hebben op 12 november 2012 bezwaar gemaakt, maar ISD verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eisers de termijn voor het indienen van het bezwaar zouden hebben overschreden.

De rechtbank oordeelt dat eisers moeten aantonen dat hun bezwaarschrift op of vóór het einde van de bezwaartermijn is ontvangen. Een door ISD ondertekende ontvangstbevestiging wekt het vermoeden dat het bezwaar tijdig is ingediend, tenzij ISD kan bewijzen dat deze ontvangstbevestiging niet authentiek is. ISD betwist de authenticiteit van de ontvangstbevestiging en stelt dat eisers een vervalst document hebben ingediend. De rechtbank concludeert dat ISD in haar bewijslast is geslaagd, onderbouwd door rapporten van deskundigen die twijfels uitspreken over de authenticiteit van de ontvangstbevestiging.

De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben aangetoond dat zij tijdig bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het maken van bezwaar is overschreden en dat er geen verschoonbare redenen zijn die deze overschrijding rechtvaardigen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van ISD om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om ISD te veroordelen tot vergoeding van proceskosten, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: 13/2162 WWB

uitspraak van 28 februari 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser1]en
[naam eiser2], beiden te [woonplaats], eisers (gemachtigde: drs. [naam gemachtigde]),
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(hierna: Baanbrekers), rechtsopvolger van
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat(hierna: ISD), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2012 (hierna: primair besluit), verzonden op dezelfde dag, heeft ISD de bijstandsuitkering van eisers herzien over de periode van 1 maart 2012 tot 1 juli 2012, en aan eisers een maatregel opgelegd inhoudende een korting van 40% op de uitkering van eisers over de maanden november 2012 en december 2012
Per brief gedateerd 12 november 2012 hebben eisers bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt.
Bij besluit van 8 februari 2013 (hierna: bestreden besluit), verzonden op 14 februari 2013, heeft Baanbrekers het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Per brief gedateerd 26 maart 2013 heeft [naam gemachtigde] namens eisers beroep tegen het bestreden besluit ingesteld, onder bijvoeging van een aantal stukken.
Op 14 mei 2013 heeft Baanbrekers de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 september 2013.
Namens eisers was [naam gemachtigde] aanwezig.
Baanbrekers liet zich vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten behoeve van nader onderzoek naar de ontvankelijkheid van het bezwaar.
Op 15 oktober 2013 heeft Baanbrekers de resultaten van het op zijn initiatief verrichte onderzoek naar de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de rechtbank gezonden.
Op 10 november 2013 heeft [naam gemachtigde] namens eisers schriftelijk op die resultaten gereageerd.
Met haar procesbeslissing van 5 februari 2014 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder partijen voor een nadere zitting te hebben uitgenodigd, met de mededeling dat partijen daarvoor toestemming hebben verleend.

Overwegingen

1.
Verweerder huldigt de opvatting dat eisers de termijn voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit hebben overschreden en dat daarvoor geen verschoonbare reden bestaat. Volgens Baanbrekers hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift (reeds) op 12 november 2012 is ingediend. In dit kader stelt Baanbrekers dat de door [naam gemachtigde] overgelegde ontvangstbevestiging niet authentiek is.
2.
Eisers stellen zich op het standpunt dat zij dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit niet hebben overschreden. Daartoe wijzen eisers op de door [naam gemachtigde] overgelegde ontvangstbevestiging. Eisers betwisten dat dit stuk door [naam gemachtigde] zelf is vervaardigd althans gemanipuleerd.
3.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of het tegen het primaire besluit gerichte bezwaarschrift tijdig is ingediend. De rechtbank beantwoordt die vraag als volgt.
Partijen zijn het erover eens – en mede daarom neemt de rechtbank als vaststaand aan – dat het primaire besluit op 4 oktober 2012 aan eisers is verzonden. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit is begonnen op 5 oktober 2012 en geëindigd op 16 november 2012.
Eisers stellen dat zij ervoor hebben gekozen om het bezwaarschrift persoonlijk af te geven aan de balie van het kantoor waarin ISD was gevestigd. Daarom komt in dit geval geen betekenis toe aan artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Het moet dan ook voldoende aannemelijk zijn dat ISD het bezwaarschrift daadwerkelijk uiterlijk op 16 november 2012 heeft ontvangen.
Eisers moeten aannemelijk maken dat ISD het bezwaarschrift op of vóór 16 november 2012 heeft ontvangen. Een door een medewerker van ISD ondertekende ontvangstbevestiging wekt het vermoeden dat ISD het bezwaar heeft ontvangen op de datum die op de betreffende document is vermeld, indien de ontvangstbevestiging authentiek is.
ISD stelt dat de overgelegde ontvangstbevestiging niet authentiek is, met andere woorden: dat eisers een vals dan wel vervalst document in het geding hebben gebracht. Als deze stelling slaagt, vervalt het vermoeden dat eisers tijdig bezwaar tegen het primaire besluit hebben gemaakt. Daarmee heeft het slagen van de door ISD geponeerde stelling een rechtens relevant gevolg. Daarom moet ISD aannemelijk maken dat de overgelegde ontvangstbevestiging niet authentiek is.
Naar het oordeel van de rechtbank is ISD geslaagd in de op haar rustende bewijslast.
In dit verband kent de rechtbank doorslaggevend gewicht toe aan het rapport van
[naam werknemer] (werkzaam bij de Politie Zeeland-West-Brabant, dienst regionale recherche, unit recherche expertise, bureau identiteits- en documentfraude) gedateerd 19 september 2013, en aan het rapport van ing. [naam forensisch analist] (forensisch analist, werkzaam bij het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau) gedateerd 10 oktober 2013.
[naam werknemer] concludeert dat gelet op de uitvoering van de vaste informatie op de ontvangstbevestiging getwijfeld kan worden aan de authenticiteit van de ontvangstbevestiging. [naam werknemer] merkt op dat het noodzakelijk is dat voor meer zekerheid omtrent de verschillen c.q. overeenkomsten tussen de op het document voorkomende schriftsoorten een handschriftonderzoeker een vergelijkend handschriftonderzoek verricht.
[naam forensisch analist] heeft door [naam gemachtigde] opgestelde referentiedocumenten vergeleken met de ontvangstbevestiging en concludeert dat er geen grond voor twijfel bestaat dat de aangeboden materialen zijn geproduceerd door één en dezelfde schrijver.
Eisers hebben niet betwist – en mede daarom neemt de rechtbank als vaststaand aan – dat [naam werknemer] en [naam forensisch analist] terzake deskundig, onafhankelijk en onpartijdig zijn. Gelet hierop kwalificeert de rechtbank de rapporten van 19 september 2013 en 10 oktober 2013 als deskundigenadviezen. De bevindingen van [naam werknemer] en [naam forensisch analist], en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten, komen de rechtbank niet ongerijmd voor. Vervolgens constateert de rechtbank dat de conclusies van voornoemde deskundigen logisch aansluiten op hun bevindingen.
Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van eisers om zoveel twijfel aan de door [naam werknemer] en[naam forensisch analist] getrokken conclusies te zaaien, dat Baanbrekers diens stelling in redelijkheid niet op die conclusies kan baseren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers in die last niet geslaagd. [naam gemachtigde]heeft in zijn reactie van 10 november 2013 namelijk wel veel kritiek op de rapporten van 19 september 2013 en 10 oktober 2013 geventileerd, maar verzuimd om de juistheid van de doorslaggevende bevindingen [naam werknemer] en [naam forensisch analist] gemotiveerd te betwisten. Vervolgens constateert de rechtbank dat eisers niet hebben gewezen op een contra-expertise van een persoon of instantie die zich qua deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid met [naam werknemer] en [naam forensisch analist] kan meten. Aldus bezien, staat tegenover de geobjectiveerde conclusies [naam werknemer] en [naam forensisch analist] slechts de subjectieve opvatting van [naam gemachtigde]
Gezien het vorenstaande hebben eisers, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat zij reeds op 12 november 2012 bezwaar tegen het primaire besluit hebben gemaakt. Evenmin aannemelijk is geworden dat het bezwaarschrift uiterlijk op 16 november 2012 door ISD is ontvangen. Daartoe wijst de rechtbank op de kopie van het bezwaarschrift die verweerder als op de zaak betrekking stuk (nummer 2a) heeft ingezonden. Op die kopie staat het stempel “ontvangen 3 december 2012”, en eisers hebben niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat met de door ISD gebruikte datumstempel is geknoeid.
De rechtbank concludeert dat eisers de termijn voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit hebben overschreden.
5.
Thans staat de rechtbank de vraag of de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit redelijkerwijs niet aan hun kan worden verweten. De rechtbank beantwoordt die vraag als volgt.
Het ligt op de weg van eisers om te wijzen op feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit redelijkerwijs niet aan hun kan worden verweten. Aan die last hebben eisers niet voldaan. Ook de gedingstukken en de behandeling ter zitting geven geen aanleiding tot de veronderstelling dat bij eisers sprake is van een verschoonbare reden om pas na 12 november 2012 bezwaar tegen het primaire besluit te maken.
De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit aan eisers kan worden verweten.
6.
De rechtbank komt tot de slotsom dat Baanbrekers het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de klachten van eisers over de wijze waarop het bestreden besluit is voorbereid.
7.
Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank geen reden om Baanbrekers te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die eisers hebben gemaakt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Koenraad, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.