Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, eigenaar van een Rijksmonument, en de heffingsambtenaar van de gemeente Woudrichem. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag leges van € 13.463,20 voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het restaureren en uitbreiden van zijn boerderij. De rechtbank oordeelde dat de leges correct waren opgelegd en dat er geen sprake was van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overwoog dat de tarieventabel van de verordening leges 2012 van de gemeente Woudrichem duidelijk maakte dat voor de verschillende activiteiten en extra toetsen afzonderlijk leges verschuldigd zijn. De belanghebbende stelde dat enkel het tarief van € 191,80 voor monumentenpanden in rekening gebracht kon worden, maar de rechtbank concludeerde dat de onderdelen van de tarieventabel elkaar aanvullen en dat de overige kosten niet buiten beschouwing konden blijven. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank benadrukte dat voor een succesvol hoger beroep aan bepaalde vereisten voldaan moet worden, waaronder het vermelden van de gronden van het beroep.