Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie met betrekking tot onderhoudskosten van een monumentenpand. De belanghebbende, eigenaar van een monumentenpand, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had in september 2013 de aanslag opgelegd, waartegen de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de kosten die de belanghebbende had gemaakt in verband met juridische procedures en een uitkoopsom voor de huurder, niet konden worden aangemerkt als onderhoudskosten in de zin van artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende had in totaal € 31.528,77 aan kosten gemaakt, bestaande uit proceskosten van een kort geding en een uitkoopsom voor de huurder. De rechtbank stelde vast dat deze kosten niet direct verband hielden met het onderhoud van het monumentenpand, maar eerder met juridische geschillen die voortvloeiden uit de huurovereenkomst.
De rechtbank benadrukte dat onderhoudskosten specifiek betrekking moeten hebben op werkzaamheden die het pand in bruikbare staat herstellen of houden. De kosten van juridische procedures, zelfs als ze voortvloeien uit een geschil over onderhoud, vallen daar niet onder. De rechtbank verwierp ook het argument van de belanghebbende dat de uitkoopsom voor de huurder als onderhoudskosten moest worden aangemerkt, omdat niet was aangetoond dat de uitkoop noodzakelijk was voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de gemaakte kosten als onderhoudskosten konden worden aangemerkt, en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. D. Hund, en de griffier was mr. M.C.W. Hermus. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen zes weken na de verzenddatum.