ECLI:NL:RBZWB:2014:152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
2187048_E08012014
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerster voor tekortkomingen in zorgplicht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. van Luijk, en gedaagde, een besloten vennootschap die als bewindvoerster fungeerde. Eiseres verwijt gedaagde dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht als bewindvoerster, wat heeft geleid tot schade voor eiseres. De zaak betreft de afhandeling van de goederen van eiseres en haar overleden partner, waarbij gedaagde als bewindvoerster verantwoordelijk was voor de financiële zaken. Eiseres vorderde een schadevergoeding van € 4.425,75, alsook terugbetaling van kosten die zij tijdens het bewind aan gedaagde had betaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde verwijtbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht. Dit blijkt uit het feit dat gedaagde na de opheffing van de gezamenlijke betaalrekening uitsluitend rekeningen op naam van de overleden partner heeft geopend, waardoor de saldi na diens overlijden volledig aan zijn erfgenamen zijn toegevallen. Daarnaast heeft gedaagde eiseres niet tijdig geïnformeerd over het aanvragen van een bijstandsuitkering, wat ook een tekortkoming in haar rol als bewindvoerster is. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 2.744,04, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.

De rechtbank heeft gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 517,82. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgplicht van bewindvoerders en de noodzaak om transparant en verantwoordelijk om te gaan met de financiën van hun cliënten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde het bedrag direct moet betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 2187048 CV 13-3780
vonnis d.d. 8 januari 2014, bij vervroeging
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres, procederend onder toevoeging met nr. 1FZ4477,
gemachtigde: mr. N. van Luijk, advocaat te Roosendaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd en kantoorhoudende te Bergen op Zoom,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde], gerechtsdeurwaarders te Bergen op Zoom.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “[eiseres]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis in deze zaak van 2 oktober 2013 met de daarin genoemde processtukken;
de bij brief van 27 november 2013 namens [eiseres] overgelegde producties;
de akte tot wijziging van eis van de zijde van [eiseres];
e comparitie van partijen van 17 december 2013 en het daarbij behorende audiëntieblad.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, betaling van een bedrag van € 4.425,75 + P.M., alsmede terugbetaling van de gedurende het bewind maandelijks aan [gedaagde] betaalde kosten ad € 112,69 en de kosten voor “opstellen eindrekening en verantwoording” ad € 189,21, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
2.2
[gedaagde] voert verweer.

3.De verdere beoordeling

3.1
Bij vermeld tussenvonnis van 2 oktober 2013 is een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op dinsdag 17 december 2013. Een minnelijke regeling is niet bereikt.
3.2
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, dan wel blijkens de niet betwiste inhoud van producties, in rechte het volgende vast:
  • Bij beschikkingen van deze rechtbank van 16 juli 2010 zijn de goederen van [eiseres] en wijlen haar partner [naam] onder bewind gesteld met benoeming van [gedaagde] tot bewindvoerster.
  • [eiseres] en [naam] woonden toen reeds gedurende ruim 26 jaar samen.
  • Voorafgaand aan het bewind hadden zij een gezamenlijke (en/of) betaalrekening; deze is door [gedaagde] opgeheven, waarna door haar op 13 september 2010 een saldo van € 1.082,57 is overgeboekt naar een op naam van [naam] geopende betaalrekening met nummer 1333.20.685. Van die rekening is op 6 januari 2011 een bedrag van € 3.500,-- overgeboekt als spaartegoed naar een op naam van [naam] geopende spaarrekening met nummer 3291.734.076.
  • Op 10 januari 2012 is [naam] overleden.
  • Per 1 augustus 2012 is het over de goederen van [eiseres] ingestelde bewind opgeheven.
  • Kort nadien heeft [eiseres] haar administratie bij [gedaagde] opgehaald.
  • Bij die gelegenheid is haar door [gedaagde] een dechargeverklaring met dagtekening
  • Op 30 augustus 2012 heeft [gedaagde] aan de notaris van de erfgenamen van [naam]
  • Op 23 oktober 2012 heeft [eiseres] van [gedaagde] een bericht met de eindrekening en verantwoording voor 2012 ontvangen.
  • Bij brief van haar gemachtigde van 5 november 2012 heeft [eiseres] kenbaar gemaakt dat en waarom zij zich niet in die eindrekening en verantwoording kan vinden en heeft zij [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade, op dat moment door haar begroot op € 4.122,--.
  • In reactie daarop heeft [gedaagde] bij brief van 12 februari 2013 erkend dat door haar fouten zijn gemaakt en samengevat aangegeven, dat zij de schade voor [eiseres] berekent op € 1.133,17 en dat zij - kennelijk onder verlating van een door haar eerder gedaan aanbod van € 500,-- - bereid is dat bedrag aan [eiseres] te vergoeden.
  • [eiseres] heeft dat aanbod bij brief van haar gemachtigde van 12 maart 2013 van de hand gewezen, kort gezegd, omdat daarbij geen rekening zou zijn gehouden met het saldo op de betaalrekening en met de uitkering, die haar op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) - eerst - vanaf april 2012 is versterkt.
  • Na een schriftelijke reactie van [eiseres] van 9 april 2013 op een daarop gevolgde brief met vraagpunten van [gedaagde], is een - verdere - inhoudelijke reactie van [gedaagde] uitgebleven.
3.3
[eiseres] heeft [gedaagde] doen dagvaarden tot vergoeding van schade wegens de wijze waarop zij het beschermingsbewind heeft gevoerd. In de kern verwijt [eiseres] [gedaagde]:
a) dat [gedaagde], na opheffing van de gezamenlijke betaalrekening, uitsluitend op naam van [naam] staande rekeningen heeft geopend, waardoor de saldi daarvan, na overlijden van [naam], volledig aan zijn erfgenamen zijn toegevallen;
b) dat zij door toedoen van [gedaagde], althans haar nalaten over de periode van 11 januari 2012 tot 2 april 2012 geen WWB-uitkering heeft ontvangen.
[eiseres] acht [gedaagde] aansprakelijk voor door haar dientengevolge geleden schade, door haar laatstelijk begroot op € 4.425,75 (+ P.M.). Zij maakt thans tevens aanspraak op (terug)betaling van de maandelijks aan [gedaagde] betaalde kosten ad € 112,69, de kosten voor het “opstellen eindrekening en verantwoording” ad € 189,21 en wettelijke rente.
3.4
[gedaagde] heeft primair ten verwere aangevoerd dat [eiseres] geen vorderingsrecht toekomt, nu [eiseres] haar, door ondertekening van een daartoe strekkende verklaring van 2 augustus 2012, kwijting en decharge heeft verleend voor de periode van bewindvoering. Subsidiair meent [gedaagde] niet tekort te zijn geschoten in haar zorgplicht als bewindvoerster. Voor zover daarover anders mocht worden geoordeeld, betwist zij dat [eiseres] door de gestelde tekortkomingen schade heeft geleden, althans beroept zij zich op verrekening daarvan met de vaste lasten, die door haar voor- en ten behoeve van [eiseres] na het overlijden van [naam] van de betaalrekening zijn doorbetaald tot en met mei 2012.
3.5
Het primaire verweer van [gedaagde] faalt. [gedaagde] beroept zich op een ondertekende dechargeverklaring van 2 augustus 2012. Deze is evenwel voorzien van een handtekening die, mede gelet op de ontkenning van [eiseres] en de ondertekening van haar identiteitsbewijs, duidelijk niet afkomstig is van [eiseres] zelf. [eiseres] kan dan ook niet worden geacht [gedaagde] daarmee kwijting en decharge te hebben verleend. Overigens is de handtekening ook niet geplaatst op de daartoe voorziene plek onder de voorgedrukte tekst betreffende de decharge, maar uitsluitend bij de handgeschreven opmerking, dat het dossier op 2 augustus is meegenomen door [eiseres].
3.6
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of [gedaagde] toerekenbaar is tekort geschoten in de zorg van een goed bewindvoerster.
3.7
[gedaagde] beantwoordt die vraag ontkennend, maar onbegrijpelijk is dat zij als bewindvoerster in augustus 2010, toen [eiseres] en [naam] al ruim 26 jaar een bestendige relatie hadden met een gezamenlijke vermogens- en inkomenspositie, een betaalrekening heeft geopend op naam van slechts één van hen (i.c. [naam]), ten nadele van de ander (i.c. [eiseres]) en nadien op gelijke wijze heeft gehandeld door het openen van een spaarrekening op naam van alleen [naam].
3.8
Dat [eiseres] en [naam] niet gehuwd noch geregistreerd partner waren biedt daarvoor in dit geval geen - voldoende - rechtvaardiging, evenmin de door [gedaagde] nog aangevoerde omstandigheid, dat de huidige situatie niet verschilt van de situatie waarin de rekeningen wel op beider naam waren geopend. Wat daar ook van verder van zij, niet is gebleken dat [gedaagde] ooit met één of beide partners heeft gesproken over de situatie na overlijden van één van hen, zoals het een goed en redelijk bekwaam handelend bewindvoerster had betaamd. Dit vooral ook, waar [naam] al langere tijd ziek was en het bewind kennelijk in en voor die situatie is aangevraagd.
3.9
[eiseres] verwijt [gedaagde] voorts nog dat zij haar heeft verhinderd onmiddellijk een bijstandsuitkering aan te vragen. Wat daar ook verder van zij, niet is gebleken, dat [gedaagde], die uitermate goed op de hoogte was van de financiële situatie van [eiseres], het er na het overlijden van [naam] toe heeft geleid en/of [eiseres] er schriftelijk op heeft gewezen direct een bijstandsuitkering aan te vragen. Dit behoort nu juist tot de taak van een bewindvoerster.
3.1
Gelet al hierop is [gedaagde] verwijtbaar tekort geschoten in haar zorgplicht als goed bewindvoerster. Bij een juist handelen van [gedaagde] als bewindvoerster had op het moment van overlijden van [naam] de helft van het saldo op de spaarrekening en de helft van het saldo op de betaalrekening moeten toevallen aan [eiseres] en had zij waarschijnlijk - er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken, die anders zouden kunnen of moeten doen vermoeden - vanaf dat moment aanspraak gehad op een uitkering. [gedaagde] dient [eiseres] in zoverre tegemoet te komen.
3.11
Niet, althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat op de datum van overlijden van [naam] het saldo op de betaalrekening € 2.617,97 en op de spaarrekening € 3.565,33 bedroeg, zodat aan [eiseres] in beginsel dient te worden vergoed, de helft daarvan,
€ 3.091,65.
3.12
Vast staat dat op en van de betaalrekening ook na overlijden van [naam] evenwel
nog bedragen ten behoeve van [eiseres] zijn binnen gekomen en afgeschreven. Volgens onbetwiste opgave van [gedaagde] betreft het totaalbedrag aan over de periode van januari tot en met mei 2012 ten behoeve van [eiseres] doorbetaalde lasten € 4.917,83 en is over die periode van [eiseres] aan inkomsten, waarmee die lasten deels zijn voldaan, ontvangen
€ 2.042,--. Dit betekent dat per saldo ten behoeve van [eiseres] een bedrag van € 2.875,83 van de betaalrekening is afgeschreven. Voor zover [eiseres] zich eerder op het standpunt heeft gesteld, dat bij deze berekening (ook) moeten worden meegenomen de inkomsten uit de WWB-uitkering, die haar vanaf april 2012 is verstrekt (een bedrag van 2 x € 935,46 per maand = € 1.870,92), heeft [gedaagde] dit standpunt met haar gemotiveerde, aan de hand van door haar verstrekte overzichten van de betaalrekening en de per mei 2012 voor [eiseres] geopende aparte beheerrekening, voldoende weerlegd. Overigens heeft [eiseres] de juistheid van die toelichting ook niet nader weersproken.
3.13
Het saldo aan doorbetaalde lasten ad € 2.875,83 dient - als genoten voordeel - in mindering te strekken op vermeld aandeel van [eiseres] in de saldi van de betaal- en spaarrekening ad € 3.091,65, zodat aan [eiseres] in zoverre ter voldoening resteert een bedrag van € 215,83. Dit bedrag dient, op grond van het vorenstaande, nog te worden vermeerderd met het saldo bijstand over de periode van 11 januari 2012 tot 2 april 2012 ad
€ 2.339,--, zodat [gedaagde] aan [eiseres] als schade dient te vergoeden een totaalbedrag van
€ 2.554,83.
3.14
Voor zover [eiseres] meent dat dit schadebedrag nog dient te worden verhoogd met een door haar pro memorie (P.M.) ingestelde vordering, zal deze als onvoldoende concreet, althans als niet nader feitelijk onderbouwd worden afgewezen. De door haar ingestelde vordering betreffende de door haar betaalde kosten voor het bewind treft eenzelfde lot. Naast het feit dat deze vordering evenmin is onderbouwd, liggen aan die kosten door [gedaagde] verrichte werkzaamheden ten grondslag. Voor die verrichte werkzaamheden dient te worden betaald. De aansprakelijkheid van [gedaagde] strekt niet verder dan tot de tegemoetkoming in de schade als hiervoor aangegeven, zij het dat de voor de eindrekening en verantwoording 2012 in rekening gebrachte kosten ad € 189,21 wél aan [eiseres] dienen te worden gerestitueerd. Immers is, gelet op het vorenstaande, die opstelling onjuist gedaan. Deze dient door [gedaagde], op eigen kosten, te worden overgedaan, waarna de hernieuwde opstelling voor decharge dient te worden voorgelegd aan [eiseres].
3.15
De bij dagvaarding ingestelde vordering ter zake opgelegde belastingaanslag(en) is door [eiseres] nadien bij akte ingetrokken, zodat deze geen behandeling en beslissing meer behoeft.
3.16
Al het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat aan [eiseres] toewijsbaar is een bedrag van totaal € 2.744,04. De wettelijke rente is als niet betwist toewijsbaar over dit bedrag en wel vanaf de dag van dagvaarding, 10 juli 2013.
3.17
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, die voor wat betreft het gemachtigdensalaris zullen worden gerelateerd aan het toewijsbaar geoordeelde bedrag.
3.18
Het moet de kantonrechter tot slot nog van het hart dat het op zijn zachtst gezegd teleurstellend is, dat [gedaagde] zich ter comparitie niet deugdelijk heeft laten vertegenwoordigen door één van haar bestuurders, terwijl haar vertegenwoordiger (vanuit kantoor [gemachtigde]) meedeelde geen mandaat te hebben een regeling te treffen, omdat de directie meende als goed bewindvoerster te hebben gehandeld. Dit standpunt is, zoals hiervoor besproken, onjuist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.744,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 517,82, daarin begrepen een bedrag van € 350,-- als salaris voor de gemachtigde van [eiseres]. In voormeld bedrag aan proceskosten zijn begrepen de kosten van de dagvaarding ad € 92,82. [eiseres] is gehouden dat bedrag door te betalen aan de griffier en de deurwaarder die de dagvaarding heeft betekend en wel 75% van die kosten aan de griffier en 25% aan de deurwaarder. Doorbetaling aan de griffier behoeft pas plaats te vinden na ontvangst van een nota.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.M. van Dijke, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 8 januari 2014, bij vervroeging.