ECLI:NL:RBZWB:2014:1804
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.L.L. Poeth
- Rechtspraak.nl
Hoogte gebruiksvergoeding bij voortgezet gebruik gehuurde na afloop huurovereenkomst
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de hoogte van de gebruiksvergoeding centraal na het voortgezet gebruik van een gehuurde bedrijfsruimte door de gedaagde na afloop van de huurovereenkomst. De eiseres, een statutair gevestigde onderneming, had de huurovereenkomst opgezegd en de gedaagde, die de bedrijfsruimte huurde, had deze na de opzegging nog enige tijd in gebruik gehouden. De eiseres vorderde betaling van achterstallige huurpenningen, een contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten, terwijl de gedaagde betwistte dat er een nieuwe huurovereenkomst was ontstaan voor het voortgezet gebruik.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet had aangetoond dat er een duidelijke afspraak was gemaakt over de voortzetting van de huurvoorwaarden na het einde van de huurovereenkomst. De gedaagde had weliswaar met toestemming van de eiseres de bedrijfsruimte gebruikt, maar er was geen bewijs dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de huurprijs voor deze periode. De rechtbank concludeerde dat de primaire vordering van de eiseres tot betaling van huurpenningen en boetes niet kon worden toegewezen.
De rechtbank erkende echter dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt door het voortgezet gebruik van de bedrijfsruimte zonder betaling. Daarom werd de eiseres in het gelijk gesteld voor haar subsidiaire vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding. De rechtbank bepaalde dat de gebruiksvergoeding gelijk moest zijn aan de helft van de laatst geldende huurprijs, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, waaronder de hinder die de gedaagde had ondervonden door verbouwingswerkzaamheden in de bedrijfsruimte. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 5.022,99 aan gebruiksvergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.