Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
ITEMA S.A.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 januari 2013 met de daarin vermelde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 2 april 2013,
- de conclusie van repliek in conventie,
- het extract uit het audiëntieblad van de rolbehandeling van 24 juli 2013,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties genummerd 35 t/m 54,
- de conclusie van dupliek in reconventie met producties genummerd 23 t/m 35,
- de conclusie na beraad van de zijde van Itema met producties genummerd 17 bis en
- de conclusie van antwoord na beraad van de zijde van Willett.
2.Het geschil
in conventie
3.De beoordeling
in conventie en in reconventie
Buyer is responsible for all necessary permits and licences for the off-take and export of Ashes. At the first request of Supplier Buyer shall prove to Supplier that he has fulfilled all necessary formalities in this respect”.Dat betekent dat Itema als koper van de assen verantwoordelijk is om Willet te voorzien van alle voor de export en vervoer van de assen benodigde vergunningen en documentatie. Willet heeft in dit kader onbestreden aangevoerd dat de betreffende assen in Nederland als afvalproduct onderhevig zijn aan de regelgeving van EU-verordening 1013/2006 op grond waarvan voor de leverantie en transport van de assen een zogenaamde Trans Frontier Shipment Notification (hierna: TFS) is vereist. Daarbij heeft Willett onweersproken aangevoerd dat de producent en leverancier van de assen (BMC) strikte eisen stelde ten aanzien van de vereiste documenten en dat zij Itema herhaaldelijk heeft gewezen op de noodzaak van de vereiste documentatie. Verder heeft Willett - met verwijzing naar productie 24 bij conclusie van dupliek in reconventie - onweersproken aangevoerd dat Itema sinds juli 2008 op de hoogte was van het feit dat de Nederlandse overheid de betreffende as als afvalproduct beschouwt. De wetenschap van Itema omtrent de juridische status van de assen wordt ondersteund door haar eigen stellingen waaruit volgt dat de Nederlandse overheid op 3 augustus 2012 officieel het standpunt heeft ingenomen dat het door BMC geproduceerde as als afvalstof en niet als meststof dient te worden beschouwd waarvoor bij elk export de procedures van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) dienen te worden gevolgd. Itema verklaart verder dat zij hierover is ingelicht per e-mailbericht van 6 februari 2012, reden dat zij vanaf dat moment de regels inzake afvalstoffen voor alle export heeft gerespecteerd. Zulks impliceert dat Itema niet betwist dat de bewuste TFS documenten voor Willett een vereiste was voor het kunnen uitvoeren van de betreffende leveranties en transporten van de assen, hetgeen echter niet rijmt met het standpunt van Itema dat Willett zich schuldig heeft gemaakt aan een breach of contract.
€ 91.460,-- uit hoofde van de tussen partijen gesloten opslagovereenkomst. Daarnaast maakt Willett aanspraak op vergoeding van een rentepercentage van 8,5% op jaarbasis, waarbij zij verwijst naar de “Late Payment of Commercial Debt (Interest) Act 1998. Subsidiair maakt Willett aanspraak op de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW respectievelijk de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
the laws of the U.K.”, merkt de rechtbank op dat de vordering in conventie is gegrond op nakoming van de tussen partijen gesloten opslagovereenkomst, zodat zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat én waarom een rechtskeuzebepaling uit de tussen partijen gesloten ash-poultry agreement toepasselijk is op het onderhavige geschilpunt uit hoofde van een andere overeen-komst. Nu gesteld, noch gebleken is dat door partijen in de opslagovereenkomst een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is op grond van artikel 4 lid 2 van het EVO-verdrag in beginsel het recht van toepassing van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerken-de prestatie, te weten de opslag van as, is in het onderhavige geval door Willett verricht, zodat op de onderhavige vordering in beginsel het recht van Engeland van toepassing is, zijnde de vestigingsplaats van Willett. In artikel 4 lid 5 EVO is echter bepaald dat het rechtsvermoeden van lid 2 niet geldt wanneer uit het geheel der omstandigheden duidelijk blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een situatie waarbij uit het geheel der omstandigheden, te weten de productie, de levering en opslag van de betreffende as, volgt dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met Nederland, zodat het Nederlands recht van toepassing is op de vordering in conventie uit hoofde van de opslagovereenkomst (vgl. HvJ EG, 06-10-2009, LJN: BJ9858). Itema stelt weliswaar met een verwijzing naar artikel 4 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) dat het Nederlands recht van toepassing is, doch Itema miskent met haar stellingname dat de betreffende overeenkomst niet gesloten is op/na 17 december 2009. De door Itema gestelde toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag gaat evenmin op nu geen sprake is van een koopovereenkomst betreffende roerende zaken, doch van een vordering tot nakoming van betalingsverplichtingen uit hoofde van een opslagovereenkomst.
€ 2.682,00(3 punten × tarief € 894,00)