In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, woonachtig in België, in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2009. Belanghebbende ontving in dat jaar een mijnwerkerspensioen van € 19.512,63 en verrichtte 85 dagen werkzaamheden in Nederland, waarvoor hij een brutoloon van € 7.685 ontving. De inspecteur legde aanslagen op naar aanleiding van de ingediende aangifte, waarbij belanghebbende had geopteerd voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2009 in België woonde en dat hij op basis van de Europese Verordening nr. 1408/71 voor het gehele jaar onderworpen was aan de Nederlandse wetgeving. Dit betekent dat Nederland recht had om premie volksverzekeringen en premie Zvw te heffen over de pensioeninkomsten van belanghebbende, ondanks dat deze inkomsten uit België afkomstig waren. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende ten dele gegrond had verklaard, maar dat de aanslagen in stand konden blijven.
De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.