ECLI:NL:RBZWB:2014:342

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
273356 / HA ZA 13-912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake internationale borgtocht en bevoegdheid Nederlandse rechter

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is eiseres IHT Industrie- und Handels-Treuhand GmbH, een vennootschap naar Duits recht, die gevestigd is in Dreieich, Duitsland. De eiseres heeft gedaagden, die niet verschenen zijn, aangesproken op een overeenkomst van borgtocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering een internationaal karakter heeft, en heeft eerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat partijen in de overeenkomst expliciet hadden gekozen voor de Nederlandse rechter, meer specifiek de rechtbank Breda, als bevoegde instantie voor geschillen.

De eiseres vorderde primair een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 100.000,00 op basis van de borgtocht. De rechtbank oordeelde echter dat gedaagde sub 2 slechts had meegetekend ter bevestiging van haar toestemming en niet als borg, waardoor zij niet hoofdelijk aansprakelijk was voor de betaling. De rechtbank wees de primaire vordering af, maar kende wel de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toe aan eiseres.

De rechtbank heeft de gedaagden als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 5.232,76. De beslissing van de rechtbank omvatte ook de veroordeling van gedaagde sub 1 tot betaling van de hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. Het vonnis is uitgesproken op 8 januari 2014 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/273356 / HA ZA 13-912
Vonnis van 8 januari 2014
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
IHT INDUSTRIE- UND HANDELS-TREUHAND GMBH,
gevestigd te Dreieich, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. J.J.Q. van Dinteren,
tegen

1.[Gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[Gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • het tegen gedaagden verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Nu eiseres is gevestigd in Duitsland en de onderhavige vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, nu partijen in artikel 11 van de overeenkomst van borgtocht (productie 4 bij de dagvaarding) expliciet zijn overeengekomen dat de Nederlandse rechter, meer specifiek de rechtbank Breda, thans de rechtbank Zeeland-West-Brabant, bij uitsluiting bevoegd is van geschillen tussen partijen kennis te nemen.
2.2.
Partijen hebben in artikel 11 van de overeenkomst van borgtocht eveneens een expliciete keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Derhalve is op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing.
2.3.
Eiseres vordert primair om gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van
€ 100.000,00 en baseert haar vordering op de overeenkomst van borgtocht. Uit de laatste pagina van deze overeenkomst blijkt echter dat gedaagde sub 2 enkel heeft meegetekend ten blijke van haar toestemming ex. artikel 1:88 BW en dus niet als borg. Gedaagde sub 2 is dan ook niet hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van € 100.000,00 aan eiseres. Derhalve zal de rechtbank het primair gevorderde afwijzen.
2.4.
De nakosten, waarvan eiseres betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal – vanwege het verschil in het moment van intreden van verzuim ten aanzien van de in het dictum vermelde onderdelen van de nakosten – als weergegeven in het dictum worden toegewezen.
2.5.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
2.6.
Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding €  96,76
- griffierecht € 3.715,00
- salaris advocaat
€ 1.421,00(1,0 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.232,76

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt gedaagde sub 1 om aan eiseres te betalen een bedrag van € 100.000,00 (honderdduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 100.000,00 vanaf 9 december 2011 tot en met de dag der algehele voldoening, tot en met 8 november 2013 begroot op
€ 427,40 (vierhonderdzevenentwintig euro en veertig eurocent),
3.2.
veroordeelt gedaagde sub 1 om aan eiseres te betalen een bedrag van € 2.842,00 (tweeduizend achthonderdtweeënveertig euro) ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt gedaagde sub 1 in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 5.232,76,
3.4.
veroordeelt gedaagde sub 1 in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Visser en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014. []