ECLI:NL:RBZWB:2014:4014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
C/12/81834 / FA RK 11-1639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling van de echtelijke woning met vergoedingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2014 uitspraak gedaan over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen partijen, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De man en de vrouw zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld en de rechtbank moest beslissen over de verdeling van de echtelijke woning en de daarbij behorende overwaarde. De woning was voor het huwelijk in eigendom van de man en had bij het aangaan van het huwelijk en bij de scheiding een overwaarde. De rechtbank oordeelde dat de woning aan de man werd toegedeeld, maar dat de vrouw recht had op de helft van de overwaarde, wat resulteerde in een vergoedingsrecht voor de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden 31 december 2010 was, en dat de man aan de vrouw een bedrag van € 27.500,-- diende te voldoen. De rechtbank heeft ook de verdeling van andere goederen, zoals voertuigen en bankrekeningen, behandeld. Uiteindelijk werd de vrouw veroordeeld tot betaling van € 8.559,50 aan de man, en werd bepaald dat beide partijen de kosten van de deskundige en hun eigen proceskosten dienden te dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/reknr: C/12/81834 / FA RK 11-1639 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking d.d. 11 juni 2014
in de zaak van:
[verzoeker], (hierna: de man),
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper te Roosendaal,
tegen:
[verweerster], (hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. D.A.H. Veldhof te Goes.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking d.d. 31 oktober 2012 van de rechtbank Middelburg;
- de (herstel)beschikking d.d. 14 november 2012 van de rechtbank Middelburg;
- het taxatierapport d.d. 17 januari 2013 van na te noemen deskundige;
- het telefaxbericht d.d. 8 maart 2013 van mr. Pijls-olde Scheper;
- de brief d.d. 27 mei 2013 van mr. Pijls-olde Scheper met produkties;
- het telefaxbericht d.d. 11 juni 2013 van mr. Veldhof;
- de brief d.d. 18 juli 2013 met produktie van mr. Pijls-olde Scheper;
- de brief d.d. 26 juli 2013 met produkties van mr. Veldhof.
1.2.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 21 januari 2014. Verschenen
zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De verdere feiten

2.1.
De echtscheiding tussen partijen, uitgesproken bij voornoemde beschikking d.d. 8 februari 2012, is op 21 februari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Aan de orde is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen. In het kader van deze afrekening komt de vrouw –bij het schrijven van haar advocaat van 11 juni 2013- tot de slotconclusie dat de man aan haar per saldo dient te voldoen een bedrag van
€ 114.475,18 te vermeerderen met de wettelijke rente per 28 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De man verzoekt de rechtbank –bij het schrijven van zijn advocaat d.d. 18 juli 2013- onder vermeerdering van zijn verzoek met betrekking tot verrekening van zijn vergoedingsrecht ter zake van de echtelijke woning, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw ter zake te veroordelen tot betaling van:
primair: een bedrag van € 62.034,50, aan hem te voldoen binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking;
subsidiair: een bedrag van € 22.034,50, aan hem te voldoen binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking.
3.2.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, hierna ingegaan.
3.3.
Bij beschikking d.d. 31 oktober 2012 van de rechtbank Middelburg is vastgesteld dat partijen op grond van de door hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd in gemeenschap van goederen, waarvan alleen uitgesloten de door elk van hen geëxploiteerde bedrijven en dat zij vanuit dat uitgangspunt dienen af te rekenen.
3.4.
peildatum
Partijen zijn het erover eens dat op basis van de akte van huwelijkse voorwaarden geldt als peildatum voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden 31 december 2010.
3.5.
voormalig echtelijke woning, hypothecaire geldlening en vergoedingsrecht ex artikel 5 huwelijksvoorwaarden, alsmede ex artikel 1:95 BW
3.5.1.
Bij voornoemde beschikking d.d. 31 oktober 2012, hersteld bij beschikking van 14 november 2012, is de heer A.W.J. Verschuure (werkzaam bij Sinke Komejan Makelaars en Taxateurs), tot deskundige benoemd en is hem verzocht de volgende vraag schriftelijk en gemotiveerd te beantwoorden:
“Wat was op respectievelijk 8 juni 2007 en op 31 december 2010 de onderhandse verkoopwaarde van de woning, gelegen te 4416 DP Kruiningen, gemeente Reimerswaal aan de Röntgenstraat 27?”
Uit het taxatierapport d.d. 17 januari 2013 van de deskundige blijkt een marktwaarde van de woning per 8 juni 2007 van € 325.000,-- en een marktwaarde per 31 december 2010 van
€ 300.000,--.
3.5.2.
De man heeft aangegeven dat, nu de rechtbank in haar beschikking d.d. 31 oktober 2012 heeft vastgesteld dat afgewikkeld moet worden als ware er een wettelijke gemeenschap van goederen, volgens vaste jurisprudentie, de datum van feitelijke verdeling, dat wil zeggen de datum van deze beschikking, als peildatum geldt. Dit geldt volgens hem temeer nu de woningprijzen al jaren dalen. Bij brief van 27 mei 2013 van mr. Pijls-olde Scheper stelt hij de waarde van de woning op dat moment op € 280.000,00, uitgaande van een gemiddelde waardedaling van de woning van 3,6% per jaar. Ter zitting heeft hij aangegeven dat, als een nieuwe taxatie dient te worden uitgevoerd, dat dan maar moet gebeuren.
De man stelt het volgende. Hij was voor het huwelijk alleen eigenaar van de woning. De woning is per 8 juni 2007 (de datum van huwelijkssluiting) getaxeerd op € 325.000,--. De hypothecaire lening bedroeg op dat moment € 245.000,--, gelijk aan het bedrag dat de hypotheek bij aankoop van de woning bedroeg. Nu moet worden uitgegaan van een gemeenschap van goederen, heeft de man op grond van artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden danwel artikel 1:95 lid 2 BW, recht op vergoeding van het door hem ingebrachte bedrag; primair € 80.000,-- (waarde woning bij huwelijkssluiting van
€ 325.000,-- minus hypothecaire lening € 245.000,--). Subsidiair stelt hij recht te hebben op een vergoeding van € 40.000,--.
Uitgaande van de overwaarde bij een verkoopwaarde van € 300.000,00 op 31 december 2010, is de man primair van mening dat de vrouw aan hem dient te voldoen ter zake van de vergoedingsrechten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning een bedrag van
€ 52.500,--. Subsidiair dient de vrouw aan hem te voldoen: € 12.500,--.
3.5.3.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man, op basis van de huwelijkse voorwaarden de helft van de overwaarde van de woning op de peildatum aan de vrouw dient te voldoen. Uitgegaan dient te worden van de waarde van de woning per 31 december 2010 van € 300.000,--, zoals door de deskundige getaxeerd. Nu het gaat om de afrekening via de huwelijkse voorwaarden is deze datum redelijk; partijen zijn reeds lange tijd uit elkaar en banktegoeden etc. worden ook per peildatum 31 december 2010 verrekend. De man dient dan aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 300.000 minus de waarde van de hypotheek van € 245.000, gedeeld door 2, is € 27.500,--, onder de verplichting voor de man om ervoor zorg te dragen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. Als de waarde per heden wordt genomen, dient de woning opnieuw te worden getaxeerd.
De redenering van de man dat vermogen van hem bij de vrouw is, is onjuist. Het betreft een gemeenschappelijke woning, de vrouw heeft derhalve in de waardedaling moeten meedelen. Er heeft geen vermogensverschuiving plaatsgevonden. De woning was van de man en is nog steeds van de man.
3.5.4.
De tussen partijen gegolden hebbende huwelijksgoederengemeenschap is ontstaan doordat zij die bij huwelijksvoorwaarden zijn overeengekomen. Er wordt thans tussen partijen afgerekend overeenkomstig die huwelijkse voorwaarden; ook voor de peildatum van de woning dient te worden aangesloten bij de huwelijkse voorwaarden. Daarbij zijn partijen destijds (op voorhand) een peildatum overeengekomen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in dit kader recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning per peildatum 31 december 2010. Daaruit volgt dat wordt uitgegaan van de marktwaarde per 31 december 2010 van € 300.000,-- zoals volgt uit het deskundigenrapport van de heer Verschuure nu partijen met het deskundigenrapport hebben ingestemd. Partijen zijn het voorts eens over de waarde van de hypotheek van € 245.000,--. In dit kader dient de man in beginsel aan de vrouw te voldoen € 300.000,-- minus € 245.000,-- = € 55.000,--: 2 =
€ 27.500,--.
3.5.5.
De woning dient aan de man te worden toegedeeld. Vaststaat dat de hypothecaire lening tijdens het huwelijk van partijen op naam van beide partijen is gesteld. Gelet op het vorenoverwogene ten aanzien van de woning zal worden bepaald dat de man de hypothecaire lening voor zijn rekening dient te nemen en dat hij ervoor zorg draagt dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.5.6.
Ten aanzien van het vergoedingsrecht waar de man zich op beroept, heeft het volgende te gelden. Artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden van partijen luidt als volgt:
“Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking en is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.”
Daarop gelet, geldt de vergoeding alleen in het geval dat een vermogensbestanddeel van de ene echtgenoot naar de andere echtgenoot verschuift. Partijen hebben in artikel 1 onder 1. van hun huwelijkse voorwaarden vastgelegd dat tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen bestaat waartoe onder andere de echtelijke woning behoort. Vòòr het huwelijk behoorde die woning –met een overwaarde van € 80.000,--, dat is onbetwist- aan de man in eigendom toe. Hij heeft, door de woning en hypotheek in de gemeenschap te laten opnemen, derhalve € 80.000,-- in de gemeenschap doen vloeien. Hij bleef daarvan evenwel –samen met de vrouw- eigenaar. In die zin is er geen vermogen vanuit zijn vermogen naar dat van de vrouw gevloeid. Dat vindt pas bij de verdeling plaats en die verdeling dient naar de waarde van de peildatum plaats te vinden. Gelet op hetgeen onder 3.5.4. is overwogen vloeit bij de verdeling een deel van het vermogen van de man naar de vrouw, namelijk € 27.500,-- (de helft van de overwaarde op de peildatum). Voor dat deel van het vermogen heeft de man een vergoedingsrecht jegens de vrouw van € 27.500,--. Per saldo zal de woning en de hypotheekschuld aan de man toekomen, zonder dat hij enig bedrag aan de vrouw behoeft te betalen.
3.6.
vervoermiddelen
Nu partijen ter zitting geen overeenstemming hebben bereikt omtrent de waardes van de vervoermiddelen van partijen, zijnde de Volkswagen Golf 4 Cabrio, de motor Honda CBR 600 en Triumph Tiger, zal de rechtbank daaromtrent thans een beslissing nemen.
Nu beide partijen hun standpunten daaromtrent niet met nadere stukken hebben onderbouwd, zal de rechtbank uitgaan van het gemiddelde van de door partijen in de overgelegde stukken genoemde waardes. Dit leidt tot het volgende:
Volkswagen Golf 4 Cabrio: de man stelt een waarde van € 5.900,-- en de vrouw een waarde van € 3.500,--, zodat de rechtbank uitgaat van een gemiddelde waarde van € 4.700,--;
Motor Honda CBR 600: de man stelt een waarde van € 3.000,-- en de vrouw een waarde van € 2.750,--, zodat de rechtbank uitgaat van een gemiddelde waarde van € 2.875,--;
Motor Triumph Tiger: de man stelt een waarde van € 3.000,-- en de vrouw een waarde van
€ 4.250,--, zodat de rechtbank uitgaat van een gemiddelde waarde van € 3.625,--.
Partijen zijn het erover eens dat de Volkswagen Golf 4 Cabrio feitelijk is verdeeld, deze heeft de vrouw meegenomen bij het uiteengaan van partijen en voorts dat de Honda CBR 600 aan de vrouw toebehoort en de motor Triumph Tiger aan de man. Gelet op het verzoek daartoe van partijen zal de rechtbank de Honda CBR 600 aan de vrouw toedelen en de Triumph Tiger aan de man. Daarvan uitgaande dient in het kader van verrekening de vrouw aan de man te voldoen: € 1.975,--.
3.7.
inboedel
Ter zitting hebben partijen de inboedel verdeeld. Afgesproken is dat de verdeling voor partijen voldoende was afgesproken en dat daarover van de rechtbank geen beslissing meer nodig was. De rechtbank beschouwt het verzoek op dit punt als afgedaan en zal daarover geen beslissing nemen.
3.8.
bankrekeningen
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek strekkende tot toedeling van de vordering [naam] en[naam] ten bedrage van € 20.000,00 aan de man onder de verplichting dat hij ter verrekening de helft van deze vordering, derhalve € 10.000,-- aan haar dient te voldoen ingetrokken. Dit verzoek behoeft derhalve geen beoordeling en beslissing meer.
Partijen zijn het erover eens dat de gemeenschappelijke rekeningen reeds zijn opgeheven, saldi zijn verdeeld en daaromtrent geen verrekening meer plaats behoeft te vinden. Voorts gaan zij voor wat betreft de volgende bankrekeningen uit van de navolgende saldi op 31 december 2010:
- rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank op naam van de vrouw met saldo € 751,00;
- rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank op naam van de vrouw met saldo € 8.000,00;
- rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank op naam van de man met saldo € 194,00.
Partijen zijn het er over eens dat voornoemde bankrekeningen worden toegedeeld aan degene op wiens naam deze staan, zodat aldus zal worden beslist. In het kader van de verrekening dient de vrouw een bedrag van € 4.278,50 aan de man te voldoen.
3.9.
polissen
Partijen zijn het eens over de polissen. Er zijn twee polissen op naam van de man: één bij Interpolis met nummer [rekeningnummer] met een waarde van € 45,00 en één bij Reaal met nummer[rekeningnummer] met een waarde van € 8.542,00. Ten aanzien van de polis bij Reaal dient de man rekening houdend met een latente belastingclaim van 52%, aan de vrouw te voldoen € 2.050,--. Op naam van de vrouw staan twee polissen, te weten de polis ASR met een fiscale waarde per 31 december 2010 van € 13.231,00 en een polis Zwitserleven met een economische waarde per 31 december 2010 van € 5.538,00. Partijen zijn het erover eens dat de polissen op naam van de man aan hem worden toegedeeld en de polissen op naam van de vrouw aan de vrouw worden toegedeeld, aldus zal worden beslist. Uit hoofde van verrekening dient de vrouw, daarbij ten aanzien van de ASR polis rekening houdend met een latente belastingclaim van 52%, de helft van de saldi te voldoen, zijnde een bedrag van
€ 4.356,72. Per saldo dient de vrouw aan de man te betalen € 2.306,00.
3.10.
inboedel en inventaris kapsalon
Ter zitting hebben partijen de inboedel en inventaris van de kapsalon verdeeld. Afgesproken is dat de verdeling voor partijen voldoende was afgesproken en dat daarover van de rechtbank geen beslissing meer nodig was. De rechtbank beschouwt het verzoek op dit punt als afgedaan en zal daarover geen beslissing nemen.
3.11.
ondernemingen
Zoals reeds bij beschikking d.d. 31 oktober 2012 is bepaald, zijn de door elk van partijen geëxploiteerde bedrijven van verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden uitgesloten.
3.12.
premiedepot op naam van de man bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer] en rekening [rekeningnummer] (Rabo opbouw spaarrekening), alsmede de Interpolis Opmaatverzekering
In geschil tussen partijen is of het premiedepot tussen partijen al dan niet verdeeld dient te worden.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de Rabobank opbouw spaarrekening [rekeningnummer] tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld en dat de man nu aan hem het depot dient te worden toegedeeld, aan haar de helft, derhalve € 18.634,08 dient te voldoen. Zij voert daartoe aan dat het destijds uitdrukkelijk de bedoeling van partijen geweest dat deze rekening gemeenschappelijk zou zijn. De man voert daartegen verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat het premiedepot en de Rabobank opbouw spaarrekening niet tot de gemeenschap behoren nu dit depot is gevuld met een schenking onder uitsluitingsclausule van zijn ouders. Hij stelt dat door een fout van de Rabobank de aan de hypotheek gekoppelde Rabobank opbouw spaarrekening met nummer [rekeningnummer] op naam van beide partijen is gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de man een schenking van zijn ouders heeft ontvangen, welke onder uitsluitingsclausule is gegeven. Voorts staat op grond van de stukken het volgende vast. Deze schenking betrof een de storting op 28 juni 2002 van € 39.375,00 op het premiedepot. Het premiedepot is vervolgens gebruikt om de overlijdensrisico premie en de premie gekoppeld aan de verzekering bij Interpolis te voldoen. De totale waarde van voornoemde verzekering bij Interpolis bedroeg per 1 december 2010
€ 37.268,16. Deze polis is op 4 maart 2011 beëindigd en de afkoopwaarde is toen (derhalve: na de peildatum) overgemaakt naar de Rabobank opbouw spaarrekening, waarvan de tenaamstelling gemeenschappelijk is.
Vaststaat dat het bedrag op de Rabobank opbouw spaarrekening afkomstig is van het bedrag dat de man van zijn ouders geschonken heeft gekregen. Gelet op artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden van partijen zijn van de gemeenschap uitgezonderd onder andere de goederen die een echtgenoot tijdens het huwelijk krachtens erfrecht of schenking verkrijgt alsmede de op die verkrijging drukkende schulden en de wegens die verkrijging geheven belastingen als succesierecht, schenkings- en overgangsrecht, zodat de schenking niet tot de gemeenschap behoort. Gelet op de standpunten ter zitting kan worden vastgesteld dat het niet de bedoeling van beide partijen is geweest om de schenking gemeenschappelijk te maken. Ter zitting heeft de man verklaard dat het bedrag was belegd, niets opleverde en omgezet moest worden. Op voorstel van de Rabobank is het bedrag naar de spaarrekening gegaan, waarbij hij op verzoek van de bank de vrouw heeft laten meetekenen. De vrouw heeft verklaard niet bij die gesprekken te zijn geweest en dat haar werd verteld dat zij, in verband met de hypotheek ook moest ondertekenen. De rechtbank stelt vast dat de schenking niet in de gemeenschap is gevallen en voor verdeling als door de vrouw verzocht derhalve geen plaats is. De omstandigheid dat de rekening mede op naam van de vrouw staat, maakt het vorenstaande niet anders nu deze omstandigheid niet maatgevend is voor het antwoord op de vraag of het saldo van de rekening al dan niet gemeenschappelijk is.
3.13.
vergoedingsrecht vrouw
De vrouw verzoekt te bepalen dat de gemeenschap aan haar het bedrag van € 40.849,88 restitueert, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij stelt hiertoe dat haar vader, [naam vader]
, in februari 1999 een bedrag van fl. 40.000,-- (€ 18.151,20) en in mei 2003 een bedrag van € 22.700,00 heeft geschonken, welke bedragen haar in privé zijn toegekomen en welke zij heeft aangewend ten behoeve van de gemeenschap van goederen van partijen. Zij stelt dat met het geld het hele huis is verbouwd en de hypotheekrente is betaald. Zij biedt uitdrukkelijk aan te bewijzen al hetgeen zij omtrent de schenkingen heeft gesteld.
De man erkent dat de vader van de vrouw fl. 40.000,-- aan de vrouw heeft geschonken en dat deze schenking vòòr het huwelijk heeft plaatsgevonden en aan de vrouw toebehoort. De vrouw heeft echter niet aangetoond wat met deze schenking is gebeurd. De door de vrouw gestelde schenking in 2003 is geen schenking maar een lening geweest. De vrouw heeft dit bedrag vrijwel volledig besteed aan de aankoop van een auto, zodat dit bedrag niet in de gemeenschap terecht is gekomen. Hij vraagt dit verzoek van de vrouw af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw baseert haar verzoek op schenkingen, uit februari 1999 en mei 2003, dat wil zeggen van ver vòòr het huwelijk. Los van de vraag of de door de vrouw gestelde schenkingen vòòr het huwelijk zijn besteed aan de woning van partijen zoals de vrouw beweert, heeft te gelden dat de gemeenschap, als bedoeld, pas is ontstaan bij aanvang van het huwelijk van partijen, derhalve op 8 juni 2007. Nu de vrouw zelf heeft verklaard dat toen partijen huwden niets meer van de bedragen over was, terwijl evenmin is gesteld welke goederen er op dat moment en thans bij de verdeling nog bestonden c.q. bestaan, die als vervanging van één van die bedragen kunnen worden gezien, dient alleen al om die reden dit verzoek van de vrouw te worden afgewezen.
3.14.
kapsalon
De vrouw stelt een vordering van € 146.000,00 te hebben op de bij de huwelijksvoorwaarden van partijen in het leven geroepen wettelijke gemeenschap van goederen, zodat de man per saldo aan haar dient te voldoen een bedrag van € 73.000,00. Zij stelt daartoe dat zij bij de woning een kapsalon heeft gebouwd en daaraan € 146.000,00 heeft uitgegeven, waarvan zij € 67.500,00 heeft geleend van haar vader. Het bijgebouwde gedeelte is bij de woning als berging in gebruik en komt in eigendom van de man. De vrouw stelt dat zij bewijs van de investeringen aan het verzamelen is en biedt aan alle informatie in het geding te brengen. Zij heeft daartoe bankafschriften opgevraagd bij de bank.
De man voert verweer. Hij voert het volgende aan. Het is voor hem onduidelijk op welke rechtsgrond deze vordering is gebaseerd. Voorts is de precieze hoogte van de vordering onduidelijk. De vrouw onderbouwt het bedrag dat de bouw heeft gekost, alsmede het bedrag dat zij van haar vader heeft geleend niet. Los daarvan heeft de vrouw geen vordering nu de ondernemingen van partijen buiten de gemeenschap vallen. Voorts voert hij aan dat hij destijds de aanbouw heeft gefinancierd met geld van zijn vader.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij een vergoedingsrecht heeft omdat zij in de woning heeft geïnvesteerd. Weliswaar blijkt uit de door de vrouw overgelegde stukken dat geld van de ouders van de vrouw via de rekening van de vrouw naar de rekening van de kapsalon is gegaan, maar uit de stukken volgt niet dat dit geld aan de bouw van een kapsalon is besteed. De door de vrouw genoemde geldstromen en het daarbij genoemde bedrag zijn niet onderbouwd. Nu ook geen begin van onderbouwing is gegeven, wordt het bewijsaanbod van de vrouw gepasseerd. Het door de vrouw verzochte zal derhalve worden afgewezen.
3.15.
Partijen zijn het erover eens dat de pensioenen dienen te worden verevend.
Nu hieromtrent geen verzoek is ingediend, dient de rechtbank hierover geen nadere beslissing te nemen.
3.16.
resumerend
3.16.1.
Gelet op het vorenstaande wordt aan de man toegedeeld:
- de voormalig echtelijke woning;
- de motor Triumph Tiger;
- de rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank;
- de polis bij Interpolis met nummer [rekeningnummer];
- de polis bij Reaal met nummer [rekeningnummer].
3.16.2.
Voornoemde toedeling geschiedt onder der verplichting van de man om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen de hypothecaire geldlening alsmede dat de man er voor zorgdraagt dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
3.16.3.
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de motor Honda CBR 600;
- rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank;
- rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank;
- de polis ASR;
- de polis Zwitserleven.
3.16.4.
Gelet op al het vorenstaande dient de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de man te betalen € 8.559,50.
3.17.
kosten deskundige
Bij beschikking van 31 oktober 2012 heeft de rechtbank bepaald dat, in afwachting van een eindbeslissing over de proceskosten, partijen het door de rechtbank nader, op basis van de door de deskundige aan de rechtbank opgegeven begrotingen, te bepalen voorschot door ieder der partijen, ieder voor de helft wordt voldaan. De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen de helft van de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten dient te dragen.
3.18.
proceskosten
Gelet op de aard van de procedure, zal de rechtbank ook voor het overige bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
beveelt de verdeling van de tussen partijen krachtens de huwelijkse voorwaarden gegolden huwelijksgoederengemeenschap op de wijze zoals weergegeven onder 3.16;
veroordeelt de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tot betaling aan de man van een bedrag van € 8.559,50;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de aan het onderzoek van de deskundige verbonden kosten draagt;
bepaalt voor het overige dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C. Krijger-de Keuning op 11 juni 2014.
ak
Voorzover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat. Voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden moet hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dagtekening van deze eindbeschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van
drie maandenna de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.