ECLI:NL:RBZWB:2014:4195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
02-800554-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Bakx
  • A. Pick
  • H. Herbschleb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord door vader en zoon in Tilburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1971, die samen met zijn zoon wordt beschuldigd van het medeplegen van poging tot moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 17 juni 2013 in Tilburg een schietincident heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer, [benadeelde], door twee kogels in het hoofd en de borst werd geraakt. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn zoon, waarbij beiden een vuurwapen en een mes bij zich hadden. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn zoon, die ontkenden te hebben geschoten. De rechtbank oordeelt dat de verdachte en zijn zoon gezamenlijk opzet hadden om het slachtoffer te doden, en dat zij met voorbedachte rade hebben gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 20.997,50 toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de rol van de verdachte als vader.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800554-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein
raadsman mr. Van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 juni 2014, waarbij de officier van justitie, mr. Huizenga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2013 te Tilburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade
[benadeelde] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg, met een vuurwapen twee, althans een of meer kogel(s) in/door
het hoofd en/of de oksel, althans in het lichaam van die [benadeelde] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde], de medische informatie, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], alsmede op de verklaring van verdachte. De officier van justitie gaat er tevens van uit dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, nu uit het eindproces-verbaal niet eenduidig is te herleiden wie de persoon is geweest die op [benadeelde] heeft geschoten. Aangever [benadeelde] en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren over de schutter tegenstrijdig en niet consistent. Verdachte en medeverdachte hebben ontkend te hebben geschoten en wijzen geen schutter aan.
Van medeplegen, een nauwe en bewuste samenwerking tussen vader en zoon, is volgens de verdediging geen sprake. Evenmin is uit het dossier op te maken dat verdachte het opzet heeft gehad op het doden van [benadeelde]. Niets wijst er in dit kader op dat vader en zoon voorafgaand aan de confrontatie afspraken hebben gemaakt.
Ten aanzien van de poging tot moord heeft de verdediging in het bijzonder aangevoerd dat veeleer sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan van voorbedachte raad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[benadeelde] heeft in zijn aangifte [2] verklaard dat hij op 17 juni 2013 omstreeks 20.00 uur à 21.00 uur samen met zijn vriendin [getuige 3] in de auto naar het [straatnaam 1] te Tilburg was gereden. Hij werd aldaar aangesproken door verdachte, die samen was met zijn zoon, de medeverdachte. [benadeelde] en verdachte kregen onenigheid. Daarop reden medeverdachte en verdachte weg. Zij reden in een blauw/groene Peugeot, welke door verdachte werd bestuurd. [benadeelde] begaf zich vervolgens met [getuige 3] naar de garagebox van [getuige 1], gelegen bij een appartementencomplex aan de [straatnaam 2] te Tilburg. Na ongeveer een half uur verschenen daar ook verdachte en medeverdachte in de Peugeot. Zij stapten uit de Peugeot en er ontstond een vechtpartij met [benadeelde]. Op enig moment werd tweemaal, op korte afstand, op [benadeelde] geschoten. De ene kogel kwam in het hoofd van [benadeelde] terecht. De andere kogel trof hem in zijn borst(kas). Deze schotverwondingen, kogelintredes, worden ook genoemd in de aanwezige geneeskundige verklaring [3] .
In een aanvullende verklaring heeft [benadeelde] [4] opgemerkt dat verdachte en medeverdachte, toen zij op de [straatnaam 2] de Peugeot uitsprongen, een mes bij zich hadden. Tevens heeft [benadeelde] aangegeven dat de ruzie op het [straatnaam 1] was voortgekomen uit het feit dat [getuige 3] verdachte daar niet had begroet. Dit moet volgens [benadeelde] worden bezien in licht van de omstandigheid dat [getuige 3] in 2009 met verdachte was vreemd gegaan, terwijl zij toen al een relatie had met [benadeelde].
[getuige 2] was getuige van het schietincident op de [straatnaam 2]. [getuige 2] [5] heeft verklaard dat hij met een tweetal andere jongens op de bewuste avond bij de garage van [getuige 1] stond. Hij zag dat [benadeelde] samen met zijn vriendin kwam aanrijden en dat zij zich bij de groep aansloten. Enige tijd later zag [getuige 2] dat er een groene Peugeot arriveerde bij de garage. Hij zag dat verdachte de bestuurder van de auto en dat medeverdachte de bijrijder was. De Peugeot werd midden op de rijbaan geparkeerd. Verdachte en medeverdachte verlieten tegelijkertijd de auto en stapten beiden op [benadeelde] af. [getuige 2] trachtte daarbij verdachte nog tegen te houden, maar slaagde daarin niet. Verdachte en medeverdachte begonnen met [benadeelde] te vechten. De aandacht van [getuige 2] werd daarbij ook getrokken naar een groot keukenmes dat op de grond lag, omdat hij even tevoren iets op die plaats had horen vallen. Vervolgens hoorde [getuige 2] een schot vallen. Kort daarna hoorde hij het geluid van een tweede schot en zag hij dat [benadeelde] werd beschoten. [getuige 2] zag verdachte en medeverdachte gelijktijdig wegrennen naar de Peugeot, welke auto vervolgens hard wegreed. [getuige 2] zag voorts een koperkleurige huls en een zilverkleurige huls op de grond liggen.
Getuige [getuige 3] [6] heeft aangegeven dat [benadeelde] en verdachte ruzie kregen op het [straatnaam 1]. Nadat verdachte samen met zijn zoon in een groene Peugeot bij het [straatnaam 1] waren weggereden, vertrokken [benadeelde] en [getuige 3] richting de [straatnaam 2], naar de garage van [getuige 1]. [benadeelde] zou op die plek ongeveer tweemaal per week met vrienden bijeen komen. [benadeelde] en [getuige 3] stonden in de avond van 17 juni 2013 te praten met anderen voor de geopende garagedeur. Na enige tijd arriveerden verdachte en medeverdachte in de groene Peugeot. Zij parkeerden de auto niet in één van de parkeervakken, maar lieten deze midden op de rijbaan staan. Zij stapten beiden uit de auto. Daarbij werd door [getuige 3] gezien dat verdachte en medeverdachte een groot slagersmes en een pistool hadden meegenomen. Aansluitend werd [benadeelde] geslagen. Een ogenblik later werd volgens [getuige 3] op een afstand van twee meter op [benadeelde] geschoten. [benadeelde] werd geraakt in zijn hoofd en in/bij zijn oksel.
Getuige [getuige 1] [7] bevond zich ten tijde van het tenlastegelegde niet bij zijn garagebox aan de [straatnaam 2], maar daarboven, in zijn flat op de eerste verdieping. Hij hoorde op de bewuste avond een schot klinken en ging daarom op de galerij staan. Hij zag toen een klein model Peugeot staan en hoorde iemand zeggen in het Papiaments “Ba tiré, ba tiré”, dat betekent “heb je hem geraakt” of “heb je hem geschoten”. Hij hoorde daarop iemand anders zeggen “sé sé swa”, dat betekent “ja ja jongen”. Hij herkende één van de stemmen als die van verdachte en vernam later van een andere getuige dat één van de stemmen van medeverdachte zou zijn.
Medeverdachte [8] heeft verklaard dat hij op 17 juni 2013 kort na 16.00 uur werd opgehaald door zijn vader in een groene Peugeot en dat zij voor een boodschap naar het [straatnaam 1] waren gereden. Zij troffen daar [benadeelde], met wie zij - zoals kennelijk vaker voorkwam - ruzie kregen. Vervolgens reden verdachte en medeverdachte naar de woning van een tante te Tilburg. Enige tijd later was medeverdachte met zijn vader in de Peugeot naar de [straatnaam 2] gereden. Volgens zijn eigen zeggen om te kijken of [benadeelde] daar was, omdat zij met hem wilden gaan vechten. [benadeelde] zou medeverdachte heel erg boos hebben gemaakt, omdat [benadeelde] al geruime tijd vervelende opmerkingen maakte richting hem en zijn vader. Toen zij [benadeelde] in de [straatnaam 2] zagen staan, stapten zij gelijktijdig de auto uit. Medeverdachte hoorde een man zeggen “laat hem, laat hem”. Medeverdachte liet zich daardoor niet weerhouden. Er vielen vervolgens klappen vanuit het kamp [verdachte] in de richting van [benadeelde]. Even later werden twee schoten gelost.
In een latere verklaring heeft medeverdachte [9] aangegeven dat [benadeelde] eerder vernielingen aan de auto en aan de woning van zijn vader had toegebracht en dat hij ook heel veel last heeft van de ruzie tussen zijn vader en [benadeelde]. Medeverdachte heeft gezegd: “[benadeelde] maakt van het probleem dat hij heeft met mijn vader ook mijn probleem.”
Ook verdachte [10] heeft verklaard dat hij - samen met verdachte - op het [straatnaam 1] [benadeelde] had ontmoet, dat hij later met medeverdachte naar de [straatnaam 2] was gereden, dat hij daar in een vechtpartij met [benadeelde] was verwikkeld en dat tijdens dit gevecht werd geschoten. Verdachte heeft kenbaar gemaakt dat de reden van een langlopende ruzie met [benadeelde] is, dat hij een korte tijd contact had gehad met de vriendin van [benadeelde] ([getuige 3]). Volgens verdachte zou [benadeelde] na deze affaire vernielingen aan zijn auto en woning hebben verricht en verdachte hebben mishandeld.
Naar de twee hulzen, welke door de politie zijn veiliggesteld [11] , zijn munitieonderzoeken door het N.F.I. verricht. Uit één van de N.F.I.-rapportages [12] volgt dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de twee hulzen - zijnde een aluminiumkleurige huls en een messingkleurige huls - zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De beide hulzen zijn bovendien vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van kaliber 6.35 mm Browning. Het betreft hier volgens het N.F.I. waarschijnlijk een omgebouwd alarmpistool van het merk Tanfoglio.
Verdachte en medeverdachte hebben er voor gekozen om geen helderheid te verschaffen met betrekking tot de feitelijke toedracht van het schietincident, terwijl een aantal omstandigheden schreeuwen om een nadere uitleg.
Zij verklaren bovendien verschillend: volgens verdachte zijn hij en medeverdachte naar de [straatnaam 2] gereden en zijn het slachtoffer en zijn vriendin daarna pas aan komen aanrijden. De zoon van verdachte zegt juist dat het slachtoffer en zijn vriendin daar al waren toen hij met zijn vader arriveerde. De verklaring van laatstgenoemde stemt op dit punt overeen met de aangifte en de getuigenverklaringen.
Niettemin kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het bovenstaande het volgende worden vastgesteld. Verdachte en medeverdachte zijn op 17 juni 2013 in de namiddag en avond samen opgetrokken. Verdachte heeft die avond, aldus in het bijzijn van medeverdachte, op het [straatnaam 1] ruzie gehad met [benadeelde]. Diezelfde avond zijn vader en zoon tezamen in de Peugeot gaan zoeken naar [benadeelde] omdat zij samen het plan hebben opgevat om [benadeelde] te grazen te nemen. Zij hebben daartoe beiden een wapen, te weten een groot mes en een vuurwapen, meegenomen. Bij het zien van [benadeelde] in de [straatnaam 2], zijn zij beiden tegelijkertijd uit de Peugeot gestapt en zijn zij samen direct de confrontatie met [benadeelde] aangegaan. Verdachte en medeverdachte hebben gezamenlijk geweld jegens [benadeelde] gebruikt, waarbij op enig moment van slechts twee meter afstand tweemaal gericht op [benadeelde] is geschoten. [benadeelde] is door de kogels in het hoofd en in zijn borstkas getroffen. Verdachte en medeverdachte zijn onmiddellijk na het schieten tezamen weggerend naar de Peugeot, daar allebei in gestapt en vervolgens haastig weggereden, gevlucht.
Naast hetgeen is opgenomen in de aangehaalde verklaringen, leidt de rechtbank uit de verklaringen van [benadeelde] [13] , [getuige 2] [14] en [getuige 3] [15] af - mede in samenhang bezien met de stem en de bewoordingen die [getuige 1] heeft gehoord - dat de twee kogels zijn afgevuurd door ofwel verdachte ofwel door medeverdachte. Eén van hen heeft geschoten. Een alternatief scenario is uit de gegeven feiten en omstandigheden niet op te maken en is evenmin opgeworpen door de verdediging.
De voornoemde handelingen van zowel vader als zoon dragen naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter van samenwerking, van een gezamenlijk optreden, zoals ook door de officier van justitie is betoogd. De rechtbank heeft daarbij in ogenschouw genomen dat verdachte dan wel medeverdachte geen enkele actie heeft ondernomen om de ander te beletten dat het vuurwapen (daadwerkelijk) zou worden gebruikt. Evenmin heeft één van de twee zich van het door de (mede)verdachte gepleegde geweld gedistantieerd, ook niet nadat het eerste of zelfs nadat het tweede schot is gelost.
De rechtbank weegt op deze plaats mee dat verdachte en medeverdachte een motief hebben gehad. Verdachte is immers een aantal jaren geleden vreemdgegaan met de vriendin van de aangever, waaruit een langlopende ruzie is ontstaan. Niet alleen verdachte, maar ook medeverdachte zou daarvan hinder hebben ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben vader en zoon beiden feitelijke uitvoeringshandelingen verricht en een voldoende substantiële bijdrage aan het delict geleverd. Zij hebben dan ook zodanig intensief samen gewerkt, dat zij ieder afzonderlijk als medepleger van het feit kunnen worden beschouwd.
Bij medeplegen zijn de afzonderlijke daders tezamen verantwoordelijk voor de gedragingen van een ieder alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie van het duo het vuurwapen bij zich heeft gedragen en wie van hen uiteindelijk de schutter is geweest.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachte tezamen het opzet hebben gehad op de dood van de aangever. Er is niet één kogel, doch er zijn twee kogels gericht afgevuurd, die allebei in zeer vitale delen van het lichaam zijn terechtgekomen. De twee schoten zijn tevens op een uiterst korte afstand gelost. Deze handelswijze levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat de persoon die op een dergelijke manier wordt geraakt dit niet overleeft. Verdachte en medeverdachte hebben die kans op de koop toegenomen.
Voorts concludeert de rechtbank dat bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte met voorbedachte raad hebben gehandeld. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte en medeverdachte tijd en gelegenheid hebben gehad om zich te bezinnen en zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit om [benadeelde] potentieel dodelijk letsel toe te brengen. Zo hebben zij zich in de tijdspanne gelegen tussen de ontmoetingen op het [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] ruimschoots kunnen bedenken om gewapend [benadeelde] op te zoeken. Daarbij dient te gelden dat het aanwezig hebben van een groot mes en een vuurwapen duidt op de vooraf aanwezige bereidheid deze wapens daadwerkelijk te gaan gebruiken.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten aanwezig om te kunnen concluderen dat een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan wel hevige drift aan de orde is geweest. Het verweer van de raadsman treft daartoe geen doel.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie, dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks17 juni 2013 te Tilburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of
anderen, althans alleen,opzettelijk en
/ofmet voorbedachten rade
[benadeelde] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met dat opzet en
al dan nietna kalm beraad en
rustig overleg, met een vuurwapen twee
, althans een of meerkogel
(s
)in/door
het hoofd en
/of de oksel, althansin het lichaam van die [benadeelde] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 7 jaar met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en het strafblad van verdachte. Zij gaat er van uit dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de eis van de officier van justitie buitensporig hoog is, gelet op de straffen welke ter zake van overeenkomstige schietincidenten zijn opgelegd.
De verdediging wijst er voorts op dat verdachte woonachtig is in Hengelo en niet wil terugkeren naar Tilburg. Hij wil contact kunnen onderhouden met zijn kinderen, die in Tilburg en in Winterswijk wonen. Verdachte heeft weliswaar een W.W.-uitkering, maar wenst deel te nemen aan het arbeidsproces.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt schuldig bevonden aan een poging tot moord, welk feit hij tezamen met zijn zoon heeft gepleegd. De rechtbank rekent verdachte dit levensdelict zwaar aan. Het slachtoffer is ternauwernood aan de dood ontsnapt. Het slachtoffer heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij in het ziekenhuis heeft moeten vechten voor zijn leven en dat hij in zijn dagelijks leven nog altijd wordt gehinderd door hetgeen hem is overkomen. Hij heeft lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, last van vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Tevens ondervindt het slachtoffer gevoelens van angst, met name als auto’s die voorbijrijden in zijn directe nabijheid onverhoeds stoppen. In een bijlage bij het voegingsformulier wordt door een medisch adviseur vermeld dat tenminste een termijn van twee jaar in acht moet worden genomen alvorens kan worden gesproken van een relatieve medische eindtoestand. Vooralsnog kan daarom niet met zekerheid worden vastgesteld wat de toekomstige gevolgen van het geweldsmisdrijf - zoals blijvend hersenletsel - voor het slachtoffer zijn.
Een dergelijk feit heeft niet alleen een grote impact op het betrokken slachtoffer, maar ook de rechtsorde is daardoor in ernstige mate geschokt.
Verdachte heeft zich klaarblijkelijk geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn daden. Hij heeft uitsluitend beoogd een einde te brengen aan een zich lang voortslepende ruzie met het slachtoffer door hem, tezamen met zijn zoon, een kogel door het hoofd en de borst te schieten. Hij heeft met die aanpak voor eigen rechter gespeeld.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte als vader een voorbeeldfunctie voor zijn kinderen behoort te vervullen. De rechtbank acht het daarom bijzonder kwalijk dat verdachte zijn zoon bij de onderhavige precaire gebeurtenis heeft betrokken.
Verdachte heeft weinig inzicht gegeven in zijn persoonlijke omstandigheden, hetgeen kennelijk wordt ingegeven door zijn ontkennende houding met betrekking tot het bewezenverklaarde.
Uit de brief van psychiater K. van der Auwera inzake het voorgeleidingsconsult blijkt dat er mogelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een bepaalde mate van zwakbegaafdheid bij verdachte aan de orde zijn. Er is in elk geval sprake van sociaal-maatschappelijke problematiek. Het recidivegevaar is volgens Van der Auwera reëel. Verdachte wordt door genoemde psychiater detentiegeschikt bevonden.
In het beknopte voorlichtingsrapport van de reclassering is opgenomen dat de probleemhantering van verdachte alsmede zijn algemeen probleembesef zeer gebrekkig zijn. Volgens de reclassering doemt een beeld op van een persoon zonder nuttige dagbesteding, met schulden en wonend in een kamer van een hulpverlenende instelling. Over het recidiverisico kan de reclassering geen uitspraak doen.
De rechtbank acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar, nu er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om andersluidend te concluderen.
De rechtbank heeft ten gunste van verdachte meegewogen dat hij geen relevante documentatie heeft.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn bevolen, zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[benadeelde]vordert een schadevergoeding van € 20.997,50 ter zake van het tenlastegelegde feit. Er wordt een bedrag ter grootte van € 997,50 gevorderd aangaande materiële schade en een bedrag van € 20.000,00 aangaande immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de totale schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde]van
€ 20.997,50, waarvan € 997,50 ter zake van materiële schade en € 20.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. (BP.20)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde] € 20.997,50te betalen, bij niet betaling te vervangen door
139 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04A)
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Pick en mr. Herbschleb, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
17 juni 2014. Mrs. Bakx en Herbschleb zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL204M 2013117039 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 281.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], pagina 88 en 89.
3.Het geschrift, zijnde de geneeskundige verklaring, van de behandelend arts van [benadeelde], pagina 98.
4.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde], pagina 92 en 93.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], pagina 100 en 101.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], pagina 127, 128 en 129.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], pagina 142.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 68, 69 en 70.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 75.
10.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte], pagina 39.
11.Het geschrift, zijnde de kennisgeving inbeslagneming, pagina 242 en 243.
12.Het geschrift, zijnde het munitieonderzoek van het N.F.I. d.d. 14 oktober 2013, separaat gevoegd.
13.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], pagina 88.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], pagina 101.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], pagina 128.