Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
stelt dat het (deels) wegvallen van haar WWb-uitkering ten gevolge van de door haar (te) ontvangen schade-uitkering schade oplevert, nu zij genoodzaakt zal zijn deze schade-uitkering aan te wenden om in haar levensonderhoud te voorzien, hetgeen onaanvaardbaar is. Volgens [verzoekster] dient het ziekenhuis deze schade op grond van het bepaalde in artikel 6:98 BW volledig te vergoeden, gelet op de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade, het nabijheidscriterium en het waarschijnlijkheidscriterium. Ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is een andersluidende visie volgens [verzoekster] onaanvaardbaar, nu niet van haar verlangd kan worden dat zij haar schade-uitkering ‘opeet’ omdat haar middelen van bestaan wegvallen.
Subsidiair stelt het ziekenhuis dat, als vermindering van bijstand als schade gezien zou moeten worden, hetgeen zij betwist, er geen sprake is van schade die zo waarschijnlijk of nabij is dat deze op grond van artikel 6:98 BW aan haar zou moeten worden toegerekend. Het korten op bijstand is volgens het ziekenhuis geen gevolg van het aansprakelijkheid scheppende feit, maar van de wijze waarop de gemeente haar beleid ten aanzien van smartengelduitkeringen hanteert. Nu er aan de zijde van [verzoekster] geen schade is als gevolg van verlies van verdienvermogen, is het volgens het ziekenhuis niet terecht dat zij, via een omweg, toch ook schade als gevolg van (niet bestaand) verdienvermogen zou dienen te vergoeden. Voorts stelt het ziekenhuis dat de door [verzoekster] te ontvangen schadevergoeding, zowel het deel dat betrekking heeft op de materiële schade als het deel dat immateriële schade betreft, geen invloed heeft op haar aanspraak op een WWb-uitkering. Het enkele vermogensbezit, waardoor geen recht meer bestaat op bijstand, leidt volgens het ziekenhuis niet tot schade. Zij verwijst daarbij naar de situatie waarin een erfenis of een prijs in de loterij is ontvangen door de bijstandsgerechtigde. Toewijzing van het verzoek zou volgens het ziekenhuis bovendien in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid, nu het uitsluitend afhangt van het handelen van [verzoekster] of er al dan niet een betalingsverplichting voor het ziekenhuis resteert.
Het verzoek betreffende betaling van de buitengerechtelijke kosten leent zich volgens het ziekenhuis niet voor behandeling als deelgeschil, nu er geen enkele aanwijzing is dat een beslissing op dit punt zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Voorts is het ziekenhuis van mening dat de gevraagde bedragen vooralsnog niet als redelijk zijn aan te merken. Ten aanzien van de kosten van het deelgeschil stelt het ziekenhuis primair dat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of ten onrechte is ingesteld, zodat er geen grond is voor toewijzing van deze kosten. Subsidiair refereert ze zich ter zake aan het oordeel van de rechtbank.
4.De beoordeling
Het voor de vaststelling van het vereiste causale verband noodzakelijke conditio sine qua non-verband tussen de schade en de gemaakte medische fouten is door het ziekenhuis niet betwist en staat daarmee vast. Zonder de gemaakte medische fouten zou er immers geen aanspraak op een zodanige schadevergoeding zijn ontstaan, dat na uitkering, mogelijk na toepassing van de middelentoets ingevolge de WWb, de WWb-uitkering zal wegvallen.
De rechtbank is gelet op de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade en de voorzienbaarheid van de schade van oordeel dat de schade bestaande uit het verlies van aanspraken op een WWb-uitkering door [verzoekster] aan door het ziekenhuis kan worden toegerekend. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit het deskundigenrapport van de door de rechtbank benoemde deskundige prof. dr. Van Bockel blijkt dat er sprake is geweest van beoordelings- en behandelingsfouten door het ziekenhuis en dat is gehandeld in strijd met de professionele standaard. Door [verzoekster] is voorts onweersproken gesteld dat het ziekenhuis bij de behandeling een veiligheidsnorm heeft geschonden die er juist toe strekt om letsel als dat wat haar is overkomen, te voorkomen. Aan de hand van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van grove schuld aan de zijde van het ziekenhuis, hetgeen een ruime toerekening rechtvaardigt.
Onder deze omstandigheden kan ook schade die buiten de normale lijn der verwachtingen ligt worden toegerekend. Nu het in casu gaat om het wegvallen van een uitkering, die is bedoeld om daarmee te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, waarvan de voorwaardelijkheid in de zin dat alleen bij het niet hebben van vermogen de uitkering wordt verleend, niet aan [verzoekster] als benadeelde kan worden tegengeworpen, dient deze schade aan het ziekenhuis te worden toegerekend.
Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om dit verzoek op voorhand af te wijzen.