Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder
1 primair, 1 subsidiair en 2tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2014, stond de verdachte terecht voor het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. De zaak kwam aan het licht na een melding op 23 november 2012, waarna de politie op 29 november 2012 een warmtemeting uitvoerde bij de woning van de verdachte in Tilburg. Dit onderzoek leidde tot een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Op 22 januari 2013 betrad de politie de woning van de verdachte met een machtiging tot binnentreden, maar de politierechter oordeelde dat deze machtiging onrechtmatig was afgegeven. Er was een termijn van 54 dagen verstreken tussen de waarnemingen en het binnentreden, zonder dat er bewijs was dat er op het moment van binnentreden nog steeds een redelijk vermoeden bestond van een overtreding van de Opiumwet. Hierdoor was er sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
De politierechter concludeerde dat de resultaten van het onrechtmatig verkregen bewijs uitgesloten moesten worden. De overige bewijsmiddelen waren onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten te komen. Daarom sprak de politierechter de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van machtigingen en de noodzaak voor de politie om tijdig en adequaat te handelen bij vermoedens van strafbare feiten.
De uitspraak werd gedaan door mr. Lameijer, in aanwezigheid van griffier Vermaat, en vond plaats in een openbare zitting.