ECLI:NL:RBZWB:2014:6222

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
AWB- 14_5358
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot tijdelijk afstaan van honden in het kader van handhaving van de openbare orde

Op 5 september 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Bergen op Zoom. Dit besluit, genomen op 18 augustus 2014, behelst het bevel aan verzoekster om drie van haar honden tijdelijk af te staan voor een gedragstest. De burgemeester had dit besluit genomen naar aanleiding van diverse meldingen over het gedrag van de honden, waaronder bijtincidenten. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de feiten waarop het besluit was gebaseerd onjuist waren.

Tijdens de zitting op 2 september 2014 heeft de voorzieningenrechter de situatie beoordeeld. De burgemeester stelde dat er een voortdurende vrees voor verstoring van de openbare orde was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er op het moment van het besluit geen concreet en actueel gevaar voor de openbare orde bestond. De voorzieningenrechter wees erop dat de meest recente meldingen over incidenten met de honden dateren van april 2014, wat bijna vier maanden voor het besluit was. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet onmiddellijk een dreigende verstoring van de openbare orde aanpakte.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en het bestreden besluit geschorst. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij besluiten die de openbare orde raken, en dat er voldoende bewijs moet zijn voor een concreet gevaar voordat ingrijpende maatregelen worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/5358 GEMWT VV

uitspraak van 5 september 2014 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. E.R. Moes,
en

de burgemeester van de gemeente Bergen op Zoom (de burgemeester), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2014 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het afstaan van drie honden om een gedragstest te ondergaan. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 september 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot [naam echtgenoot]. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger], [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vanaf augustus 2012 zijn bij de politie Zeeland-West-Brabant, District Bergen op Zoom, (de politie) diverse meldingen binnengekomen over het loslopen van en bijten door honden van verzoekster. Op grond van deze meldingen heeft de politie op 24 april 2014 een proces verbaal van bevindingen opgemaakt. Op basis van dit proces verbaal van bevindingen verzoekt de politie de burgemeester om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.
Verzoekster was ten tijde van het verzoek door de politie eigenaresse van 5 honden: een vrouwelijk Tjechoslowaakse wolfshond genaamd [naam hond], een mannelijke Tjechoslowaakse wolfshond genaamd [naam hond], een bouvier genaamd [naam hond] en twee Tjechoslowaakse wolfshondpups (beiden geboren op 15 februari 204).
Bij brief van 9 mei 2014 heeft de burgemeester zijn voornemen tot handhaving aan verzoekster bekendgemaakt. Hieruit blijkt dat de burgemeester voornemens is om de drie volwassen honden van verzoekster gedurende een week in beslag te laten nemen om ze te onderwerpen aan een gedragstest. De testen moeten uitwijzen of de honden resocialiseerbaar zijn, of terugplaatsing/herplaatsing van de honden mogelijk is, of dat een andere maatregel noodzakelijk is.
Bij brieven van 14 mei 2014 en 20 juni 2014 heeft verzoekster haar zienswijze hierover aan de gemeente bekend gemaakt.
Bij het bestreden besluit beveelt de burgemeester verzoekster de drie volwassen honden gedurende een maand af te staan zodat deze honden een gedragstest kunnen ondergaan.
Op 26 augustus 2014 heeft verzoekster hiertegen bezwaarschrift ingediend en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.
Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat de feiten die de burgemeester ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit onjuist zijn. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter ziet zich in eerste instantie voor de vraag gesteld of verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit geen datum is opgenomen waarvoor de honden door verzoekster afgestaan moeten worden. Ter zitting heeft de burgemeester aangegeven dat de honden nog niet in beslag genomen zijn maar dat dit direct na het bekendmaken van het bestreden besluit had moeten gebeuren aangezien er sprake is van een voortdurende vrees voor verstoring van de openbare orde. Nu de burgemeester in de veronderstelling is dat, omdat geen datum in het bestreden besluit is genoemd, het bevel direct en op ieder moment uitvoerbaar is, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan de burgemeester met toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet een hond in beslag nemen indien de hond –kort gezegd- een concreet en actueel gevaar vormt voor de openbare orde.
De vraag die nu ter beantwoording aan de voorzieningenrechter voorligt is of er omstandigheden zijn die voor de burgemeester voldoende gewicht in de schaal leggen om tot het oordeel te komen dat [naam hond], [naam hond] en [naam hond] een concreet en actueel gevaar vormen voor de openbare orde op grond waarvan het afstaan van de honden gedurende een maand gerechtvaardigd is.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter was ten tijde van het bestreden besluit geen sprake van een concreet en actueel gevaar voor de openbare orde.
De ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde komt, zoals de voorzieningenrechter begrijpt, voort uit een reeks incidenten voorafgaande aan het bestreden besluit. Blijkens dit besluit en de toelichting ter zitting heeft de burgemeester aan zijn besluit om de drie volwassen honden in beslag te nemen, melding(en) van 23 april 2014, 19 maart 2014,
20 september 2013, 13 april 2013, 24 september 2012 en 24 augustus 2012 ten grondslag gelegd. Het meest recente incident voorafgaande aan het besluit dateert derhalve van 23 april 2014, bijna 4 maanden voordat het besluit is genomen. Hierdoor is niet aannemelijk dat met het bestreden besluit een dreigende verstoring van de openbare orde onmiddellijk aangepakt wordt. Ook de opvatting van de burgemeester, die hij ter zitting nadrukkelijk kenbaar heeft gemaakt, dat in de buurt al maandenlang sprake is van verstoring van de openbare orde, maakt dit niet anders. Het komt de voorzieningenrechter voor dat de burgemeester spanningen in de wijk verwart met verstoring van de openbare orde.
Overigens stelt de voorzieningenrechter vast dat, in tegenstelling tot in het bestreden besluit vermeld staat, geen aangifte is gedaan van het incident van 23 april 2014. Wel is een melding gedaan door een mevrouw, die stelt te zijn gebeten door één van de honden van verzoekster. De politie heeft geen van de gemelde incidenten onderzocht waardoor onduidelijk is op welke hond of honden de meldingen betrekking hebben en of er daadwerkelijk sprake is geweest van bijtincidenten. Hierdoor bestaat twijfel over de concreetheid van het gevaar.
5.
Voor wat betreft de ter zitting aangehaalde drie incidenten uit augustus 2014, merkt de voorzieningenrechter op dat deze niet in het bestreden besluit zijn genoemd, het waarschijnlijk één incident betreft dat op 7 augustus 2014 heeft plaatsgevonden, waarover meerdere meldingen zijn binnengekomen, waarbij geen personen danwel andere honden gebeten zijn en geen onderzoek door de politie is gedaan. Ter zitting is voorts nog gewezen op een incident dat zou hebben plaatsgevonden op 24 augustus 2014. Die datum is echter gelegen na het bestreden besluit zodat het besluit daarop niet kan zijn gestoeld.
Dit leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel, dat hoewel de spanning in de buurt voorstelbaar is, van een concreet en actueel gevaar als bedoeld in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, geen sprake is. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat [naam hond] inmiddels niet meer gehuisvest is bij verzoekster en ook de twee pups inmiddels elders zijn ondergebracht.
6.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €165,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.