ECLI:NL:RBZWB:2014:6637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
C/02/275055 / HA ZA 13-981
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C. de Regt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsverkrijging van een strook grond door verjaring en de rol van bezit te goeder trouw op basis van persoonlijk recht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de eigendomsverkrijging van een strook grond door verjaring centraal. De eisers, gezamenlijk eigenaar van een perceel, vorderden dat de gedaagde, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met een voormalige eigenaar van het aangrenzende perceel, werd veroordeeld om een strook grond van circa 3 meter breed en 60 meter lang te ontruimen. De eisers stelden dat deze strook grond hen in bruikleen was gegeven op basis van een overeenkomst die door de echtgenoot van de gedaagde was ondertekend. De gedaagde voerde echter aan dat zij het perceel sinds 1990 in bezit had genomen en door verkrijgende verjaring eigenaresse was geworden.

De rechtbank oordeelde dat het bezit van de gedaagde niet ondubbelzinnig was, omdat het gebruik van de grond op basis van een persoonlijk recht was. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet kon worden aangemerkt als eigenaar van de strook grond, omdat de afspraken die waren gemaakt met haar voormalige echtgenoot niet aan haar konden worden toegerekend. De rechtbank wees de vordering van de eisers toe en bepaalde dat de gedaagde de strook grond binnen vier weken moest ontruimen, op straffe van een dwangsom.

In reconventie vorderde de gedaagde voor recht te verklaren dat zij door verjaring eigenaresse was geworden van de strook grond. De rechtbank verwierp deze vordering, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat zij het bezit had verworven in de zin van artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet kon aantonen dat zij het perceel als eigenaar had gehouden, en dat de eisers de eigendom van de strook grond behielden. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/275055 / HA ZA 13-981
Vonnis van 3 september 2014
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [adres] ,
2.
[eiser 2]
wonende te [adres] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [adres] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [adres] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [adres] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie
advocaat mr. E.F. Gomes te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J. Postma te Delft.
Partijen zullen hierna [eiser ] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 maart 2014
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2014.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser ] c.s. zijn gezamenlijk eigenaar van het perceel erf-tuin, kadastraal bekend [perceel A] , groot 31 a 87 ca. [gedaagde] is eigenaresse van het aangrenzend perceel. Zij is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [de heer X] . De door [eiser ] c.s. overgelegde en door de toenmalige echtgenoot van [gedaagde] ondertekende brief, luidt als volgt:
Aan de Heer en Mevrouw [X]
[adres]
Bij deze bevestig ik de afspraak, medio maart 2000, met u te zijn overeengekomen.
U de westelijke doorgang,breed 3 m ,lang ongeveer 60m,naar het zuiden van uw gelegen
Perceel,( [perceel B] ) ten behoeve van uw privacy mag gebruiken.
U geen enkele rechtszekerheid is toegekend betreffende het gebruik van de doorgang.
Met U is overeengekomen, op eerste aanzegging onzerzijds, U de doorgang zal vrijmaken.
U veel leefplezier toewensend op [adres] ,
Hoogachtend en met vriendelijke groeten.
[eiser 1] en [eiser 3] .
De brief is op 20 juni 2001 ondertekend door [de heer X] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser ] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het litigieuze perceelsgedeelte, te weten de strook grond van circa 3 meter breed en circa 60 meter lang, behorende tot het perceel kadastraal bekend gemeente [perceel A] , gelegen tussen het perceel, kadastraal bekend [perceel C] , eigendom van [gedaagde] , en de percelen [perceel D] en [perceel E] te ontruimen en leeg en ontruimd aan [eiser ] c.s. ter vrije beschikking te stellen en ontruimd te houden en ter beschikking van [eiser ] c.s. te blijven stellen op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij na betekening van het vonnis met die ontruiming en het ter vrije beschikking stellen van het perceel in gebreke mocht blijven, met een maximum van € 500.000,00 een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten van € 131,00 zonder betekening, respectievelijk € 199,00 (met betekening), vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als [gedaagde] die niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft betaald.
3.2.
[eiser ] c.s. leggen het volgende aan de vordering ten grondslag. Wijlen de heer [eiser 1] en zijn echtgenote hebben medio maart 2000 een deel van het perceel, ter grootte van 3 meter bij 60 meter in bruikleen gegeven aan [gedaagde] en haar toenmalige echtgenoot, een en ander zoals is vastgelegd in de door de echtgenoot van [gedaagde] , de heer [X] , ondertekende brief (prod. 3). Onderdeel van gemaakte afspraken is dat de strook grond op eerste aanzegging vrij zou worden gemaakt. Op 19 september 2011 hebben [eiser ] c.s. [gedaagde] schriftelijk verzocht het perceel vrij te maken en voor eind november 2011 te ontruimen in verband met de op handen zijnde verkoop van de grond achter en naast het perceel van [gedaagde] . [gedaagde] heeft ondanks sommatie geweigerd aan dat verzoek te voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij heeft het perceel vanaf 1990 in bezit genomen als ware zij eigenaresse en is door verkrijgende verjaring eigenaresse geworden van het perceel. Zij heeft geen afspraken gemaakt met [eiser ] en is niet gebonden aan enige afspraak tussen haar voormalige echtgenoot en de heer en mevrouw [eiser ] . Tekstueel volgt uit de brief geen verplichting tot ontruiming zoals in deze procedure wordt gevorderd. Artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat degene die een goed bezit waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed verkrijgt ook al was het bezit niet te goeder trouw. De verjaringstermijn bedraagt 20 jaar en vangt aan op het moment dat een niet rechthebbende bezitter is geworden. Op het moment dat [gedaagde] daar in 1990 ging wonen behoorde de strook grond al bij het perceel dat op dat moment door [gedaagde] en haar echtgenoot was verworven. De strook is onderdeel gebleven van de tuin van [gedaagde] , zoals ook blijkt uit een tuinontwerp uit 1990 van hoveniersbedrijf [Z] in [adres] . De brief/afspraak is ook niet aan te merken als een stuitingshandeling.

4.De vordering in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert voor recht te verklaren dat zij door verjaring eigenaresse is geworden van de strook grond, gelegen ter zuidwestelijke zijde van haar [perceel C] , zoals gearceerd aangegeven op de overzichtskaart die als productie 4 bij dagvaarding is overgelegd en voor het geval dat de vorderingen van [eiser ] c.s. geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, te bepalen dat de strook grond niet mag worden aangewend of gebruikt voor doeleinden die het woongenot van [gedaagde] hinder of overlast toebrengen, zoals verkeersdoeleinden, uitrit ten behoeve van achtergelegen (kadastrale) percelen en te bepalen dat [eiser ] c.s. deze verplichting middels te vestigen kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen c.q. erfdienstbaarheden dienen op te leggen aan rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel, met de verplichting om ook opvolgers te verplichten genoemde verplichting op te nemen bij opvolgende eigendomsoverdrachten, alles op straffe van een boete van € 500.000,00, voorts te bepalen dat [eiser ] c.s. in overleg met [gedaagde] een deugdelijke erfafscheiding met voldoende hoogte en voorzien van de juiste materialen en specificaties om de privacy van [gedaagde] te garanderen, op kosten van [eiser ] c.s. dienen op te richten, teneinde de strook af te scheiden van het kadastrale perceel van [gedaagde] en tenslotte te bepalen dat [eiser ] c.s. opdracht tot kadastrale opmeting van de grenzen tussen de strook grond en het kadastrale perceel van [gedaagde] dienen te geven en daarvan ook de kosten zullen dragen. [eiser ] c.s. dienen te worden veroordeeld in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover de kosten niet binnen veertien dag na dagtekening van het vonnis zijn voldaan en in de nakosten, te verhogen met € 68,00 voor zover betekening van het vonnis noodzakelijk blijkt te zijn.
4.2.
[eiser ] c.s. voeren verweer. Op grond van artikel 3:105 BW kan slechts bezit verjaren. Houderschap kan niet leiden tot verjaring. Bezit betekent houden voor zichzelf. Daarvan is geen sprake geweest, althans niet kenbaar voor [eiser ] c.s.. [gedaagde] blijft op grond van de bruikleenovereenkomst houder. Het enkele feit dat zij de overgelegde bruikleenovereenkomst niet heeft medeondertekend betekent niet dat zij daar niet aan gebonden is. Indien [gedaagde] of de heer [de heer X] van mening waren dat de adressering van de afspraak onjuist was of dat helemaal geen afspraak bestond, dan hadden zij dat moeten aangeven. Dat is niet gebeurd. [eiser ] c.s. mochten er op vertrouwen dat de inhoud van de brief van 20 juni 2011 een juiste weergave is van de mondeling gesloten gebruiksovereenkomst van medio maart 2000, die zowel met [de heer X] als met [gedaagde] is gesloten, zoals uit de brief blijkt. De bruikleenovereenkomst is voldoende bepaalbaar. Het is duidelijk om welke strook grond het ging. Indien een houder de status van bezitter wil krijgen dan bepaalt artikel 3:111 BW dat de houder het eigendomsrecht moet tegenspreken. Van verjaring kan dus slechts sprake zijn indien het gebruik is vervangen door bezit én dat [eiser ] c.s. daarvan kennis draagt door de openlijke betwisting door [gedaagde] van het eigendomsrecht. De eerste handeling door [gedaagde] die als een openlijke betwisting kan worden aangemerkt is de brief van 16 februari 2012, als productie 7 gehecht aan de dagvaarding. Eerst vanaf die datum kan sprake zijn van bezit. De verjaringstermijn verbonden aan de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van onroerende goederen is 20 jaar en zal, indien geen stuiting plaatsvindt, pas verlopen op 16 februari 2032. Er is dus geen sprake van verkrijgende verjaring. [gedaagde] is geen eigenaar geworden van het perceel.

5.Het verweer in voorwaardelijke reconventie

5.1.
Indien de conventionele vordering van [eiser ] c.s. wordt toegewezen, dan staat vast dat [gedaagde] het tijdelijk gebruik van het stuk grond is gegund tot wederopzegging, zonder dat zij daar verder enig recht aan kan ontlenen. De beperkingen, al dan niet vastgelegd in kettingbedingen, erfdienstbaarheden en kwalitatieve verplichtingen die [gedaagde] aan het gebruik door [eiser ] c.s. van zijn eigendom meent te kunnen ontlenen, missen iedere grond. Hetzelfde geldt voor het oprichten van een deugdelijke erfafscheiding op kosten van [eiser ] c.s.. Voor het uitmeten van het perceel door het kadaster bestaat geen noodzaak; de grenzen zijn kenbaar en duidelijk aangegeven op de kadastrale kaart.

6.De beoordeling

In conventie

6.1.
De vraag of sprake is van bezit moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 3:107 BW. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen dat de feitelijke macht over het goed wordt uitgeoefend met de pretentie rechthebbende te zijn. Er moet sprake zijn van ondubbelzinnig bezit. Bezit is niet ondubbelzinnig indien de machtsuitoefening met betrekking tot het goed evenzeer kan duiden op een gebruik als eigenaar als op een gebruik in een andere hoedanigheid, zoals bijvoorbeeld die van een gebruiker krachtens een persoonlijk recht. Gegeven de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde en door de toenmalige echtgenoot van [gedaagde] ondertekende verklaring, waarin de ouders van [eiser ] c.s. uitdrukkelijk hebben aangegeven dat het gebruik van het perceel waar het in deze procedure om gaat een persoonlijk recht betrof, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het laatste. De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde] dat zij aan de inhoud van die brief niet gebonden is omdat zij die brief niet heeft medeondertekend. Voor de toerekening van schijn van volmacht verlening aan [gedaagde] kan plaats zijn ingeval de wederpartij, in dit geval [eiser ] c.s., gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op volmacht verlening door [gedaagde] aan [de heer X] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [gedaagde] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. In dit geval waren [gedaagde] en haar echtgenoot in gemeenschap van goederen gehuwd en gezamenlijk woonachtig op het naburig perceel. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door de echtgenoot ondertekende verklaring aan [gedaagde] kan worden toegerekend en zal de vordering tot ontruiming toewijzen, met dien verstande dat zij de termijn van ontruiming op vier weken zal vaststellen. Zij zal de vordering tot betaling van de nakosten afwijzen, nu niet op voorhand vaststaat dat [gedaagde] die verschuldigd wordt.
6.2.
[gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser ] c.s. begroot op:
  • griffierecht € 282,00
  • kosten dagvaarding € 94,79
  • geliquideerde kosten € 904,00 ( 2 x tarief II)
-----------
- totaal € 1.280,79,

7.In reconventie

7.1.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is zij van oordeel dat [eiser ] c.s. eigenaar zijn van de litigieuze strook grond. Eigendom is meest volkomen recht. Dat betekent dat [eiser ] c.s. over de grond moeten kunnen beschikken op de wijze zoals hen goed dunkt met inachtneming van goed nabuurschap. Gesteld, noch gebleken is dat [eiser ] c.s. zich niet aan die norm zullen houden. De rechtbank ziet derhalve geen grond om op voorhand aan de eigendom beperkingen aan te brengen en om te bepalen dat [eiser ] c.s. die beperkingen door middel van te vestigen kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen c.q erfdienstbaarheden dienen op te leggen aan rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel. Ook ontbreekt een rechtsgrond om de erfgenamen te gebieden een deugdelijke erfafscheiding met voldoende hoogte en voorzien van de juiste materialen en specificaties aan te brengen op hun kosten teneinde de strook af te scheiden van het kadastrale perceel van [gedaagde] om de privacy van [gedaagde] te garanderen. Hetzelfde lot treft tenslotte de vordering die ertoe strekt dat de rechtbank [eiser ] c.s. opdracht geeft tot de kadastrale uitmeting op hun kosten van de grenzen tussen de strook grond en het kadastrale perceel van [gedaagde] .
7.2.
De rechtbank zal de vorderingen van [gedaagde] derhalve afwijzen. [gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser ] c.s. begroot op € 452,00.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
- veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis het litigieuze perceelsgedeelte, te weten de strook grond van circa 3 meter breed en circa 60 meter lang, behorende tot het perceel kadastraal bekend gemeente [perceel A] , gelegen tussen het perceel, kadastraal bekend [perceel C] , eigendom van [gedaagde] en de percelen [perceel D] en [perceel E] te ontruimen en leeg en ontruimd aan [eiser ] c.s. ter vrije beschikking te stellen en ontruimd te houden en ter beschikking van [eiser ] c.s. te blijven stellen op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij na betekening van het vonnis met die ontruiming en het ter vrije beschikking stellen van het perceel in gebreke mocht blijven, met een maximum van € 500.000,00;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, door de rechtbank begroot op € 1.260,92, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten als [gedaagde] die niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft betaald;
- verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, door de rechtbank begroot op € 452,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten als [gedaagde] die niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft betaald;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014.