ECLI:NL:RBZWB:2014:6664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
AWB 14_331
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering persoonlijke betalingsregeling kinderopvangtoeslag wegens grove schuld

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin zijn verzoek om een persoonlijke betalingsregeling voor het terugbetalen van kinderopvangtoeslag werd afgewezen. De rechtbank heeft op 17 september 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank zich baseerde op de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan. Eiser had in 2010 ten onrechte kinderopvangtoeslag ontvangen en diende dit bedrag terug te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat het ontstaan van de terugvordering te wijten was aan opzet of grove schuld van eiser, waardoor er geen recht was op een standaard- of persoonlijke betalingsregeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2010 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen voor meer uren dan daadwerkelijk zijn kinderen in de opvang hebben doorgebracht. Eiser heeft nagelaten om wijzigingen in de opvanguren door te geven, wat leidde tot een onterecht ontvangen bedrag van € 771,- per maand. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de grove schuld bij de Belastingdienst/Toeslagen lag en dat deze in dit geval was aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat de Uitvoeringsregeling Awir en de Leidraad van de Belastingdienst/Toeslagen uitsluiten dat in gevallen van opzet of grove schuld een betalingsregeling kan worden aangeboden. Aangezien de rechtbank van oordeel was dat er sprake was van grove schuld, heeft zij de weigering van de persoonlijke betalingsregeling door de Belastingdienst/Toeslagen bevestigd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 september 2014, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/331 KINDER

uitspraak van 17 september 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 december 2013 (bestreden besluit) van Belastingdienst/Toeslagen inzake de afwijzing van een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling voor het terugbetalen van kinderopvangtoeslag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 9 juli 2014.
Eiser is verschenen. Belastingdienst/Toeslagen heeft zich vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2].
Op 28 juli 2014 heeft de rechtbank de termijn om uitspraak te doen verlengd.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 4 december 2009 heeft Belastingdienst/Toeslagen eisers voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 vastgesteld op € 10.903,-.
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag 2010 definitief vastgesteld op € 2282,- en € 8621,- van eiser teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 26 augustus 2013 heeft eiser Belastingdienst/Toeslagen verzocht om in aanmerking te komen voor een betalingsregeling gebaseerd op zijn aflossingscapaciteit (persoonlijk betalingsregeling).
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen ten aanzien van de terugvorderingsbeschikkingen kinderopvangtoeslag 2008, 2009 en 2010 en een betalingsregeling van 24 maandelijkse termijnen van € 708,- verleend. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar met betrekking tot de afwijzing van de persoonlijke betalingsregeling ten aanzien van de teugvorderingsbeschikkingen 2008 en 2009 gegrond verklaard en het bezwaar met betrekking tot de afwijzing van de persoonlijke betalingsregeling ten aanzien van terugvorderingsbeschikking 2010 ongegrond verklaard. Aan eiser is meegedeeld dat hij bedrag van de terugvordering over 2010 dient te voldoen in 24 maandelijkse termijn van
€ 360,-
Belastingdienst/Toeslagen stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking over 2010 is te wijten aan opzet of grove schuld van de zijde eiser of zijn partner. Op grond van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir) kan er daarom geen standaardbetalingsregeling of persoonlijke betalingsregeling op basis van de betalingscapaciteit van eiser worden toegekend. Op grond van paragraaf 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 (Leidraad) kan Belastingdienst/Toeslagen slechts een regeling treffen waarbij de toeslagschuld wordt voldaan in maximaal 24 maandelijkse termijnen.
2.
Eiser heeft aangevoerd dat de belastingschuld 2010 op dezelfde manier is ontstaan als de belastingschuld over 2008 en 2009. Verder heeft eiser aangevoerd dat de uren over 2010 door Belastingdienst/Toeslagen zijn ingevoerd en dat alleen sprake kan zijn van grove schuld als de uren door betrokkene zelf zijn opgevoerd. Eiser heeft hierbij verwezen naar het weekblad Fiscaal Recht van 1 maart 2012 (6943). Voor wat betreft de hoorzitting heeft de medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen pas na het gesprek meegedeeld dat het gesprek als een telefonisch verhoor wordt aangemerkt.
3.
Artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Awir moet het bedrag van de terugvordering binnen zes weken terugbetaald worden.
Artikel 31 van de Awir bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
In artikel 7, leden 1 tot en met 5, van de Uitvoeringsregeling Awir zijn regels met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling vastgelegd. Ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir zijn de leden 1 tot en met 5 niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.
Het beleid van de Belastingdienst/Toeslagen bij invordering van een toeslagschuld is neergelegd in de Leidraad.
Op grond van artikel 79.7 van de Leidraad is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen, in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
Ingevolge artikel 79.8 van de Leidraad kan Belastingdienst/Toeslagen een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling (de persoonlijke betalingsregeling).
Artikel 79.8a van Leidraad bepaalt echter dat voor een toeslagschuld die te wijten is aan opzet op grove schuld van de belanghebbende of diens partner Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden kan toestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de belanghebbende verzoekt Belastingdienst/Toeslagen om zo’n regeling;
- de belanghebbende of diens partner maakt aannemelijk dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte geïnde voorschot, belichaamd in de toeslagschuld;
- de regeling leidt tot betaling van de volledige schuld binnen 24 maanden.
4.
Niet in geschil is dat eiser in 2010 ten onrechte kinderopvangtoeslag heeft genoten en dat eiser de ontvangen ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag moet terugbetalen. In geschil is het antwoord op de vraag of Belastingdienst/Toeslagen aan eiser terecht een persoonlijke betalingsregeling heeft geweigerd omdat er sprake is van opzet of grove schuld bij het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking 2010.
4.1
De rechtbank stelt vast dat aan Belastingdienst/Toeslagen de bewijslast rust met betrekking tot de vraag of sprake is van opzet of grove schuld van eiser bij het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking. De rechtbank acht Belastingdienst/Toeslagen geslaagd in de op hem rustende bewijslast voor zover het betreft grove schuld, waaronder dienst te worden verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in 2010 voor zowel [naam persoon1] als[naam persoon2] voorschotten kinderopvangtoeslag zijn toegekend uitbetaald voor 100 uur per maand terwijl per kind 46 uur per maand aan opvanguren werd genoten en eiser hiervan geen melding heeft gedaan. De rechtbank acht voorts van belang dat de kinderen van eiser opvang hebben genoten tot en met de maand mei 2010. Eiser en/of zijn toeslagpartner bij Belastingdienst/Toeslagen niet hebben gemeld dat na mei 2010 geen opvang van de kinderen meer heeft plaatsgevonden met als gevolg dat in de periode van juni tot en met november 2010 maandelijks elke maand ten onrechte een bedrag van € 771,- aan kinderopvangtoeslag is uitbetaald aan eiser. Het niet melden van een beëindiging van kinderopvang is een gedraging die zich ten aanzien van eiser niet heeft voorgedaan in de jaren 2008 en 2009, zodat niet staande kan worden gehouden dat de belastingschuld in 2008 en 2009 op dezelfde wijze is ontstaan.
4.2
De rechtbank onderschrijft het door Belastingdienst/Toeslagen ingenomen standpunt dat eiser als aanvrager en ontvanger van kinderopvangtoeslag de eerst aansprakelijke is voor de doorgifte van wijzingen. Dat eisers ex-partner de administratie voor haar rekening nam, maakt dat niet anders.
5.
De rechtbank stelt vast dat de Uitvoeringsregeling Awir uitsluit om in een geval waarin sprake is van opzet of grove schuld een standaardbetalingsregeling of een persoonlijke betalingsregeling op basis van de betalingscapaciteit toe te kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de Uitvoeringsregeling Awir een algemeen verbindend voorschrift. Gelet daarop sluit de rechtbank zich aan bij hetgeen de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, zaaknummer AWB 13/7499, in de door Belastingdienst/Toeslagen overgelegde uitspraak van 15 juli 2014 heeft overwogen: “Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (…) kan aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Ingevolge de memorie van toelichting van artikel 31 Awir (…) zullen in die regeling de uitvoeringsvoorschriften voor de Belastingdienst/Toeslagen worden vastgelegd met betrekking tot de procedure voor het in aanmerking komen voor uitstel van betaling, de periode waarover het uitstel zich uitstrekt alsmede de voorwaarden waaronder uitstel van betaling wordt verleend. De minister komt bij de uitoefening van die bevoegdheid beleids- en beoordelingsvrijheid toe. Nu het maken van een dergelijk onderscheid [dat is: een onderscheid tussen het ontstaan van de toeslagschuld “te goeder” en “te kwader” trouw] niet verboden is op grond van de Awir, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van strijd met een hoger wettelijk voorschrift dan wel een algemeen rechtsbeginsel.” .
Gelet op het vorenstaande kan Belastingdienst/Toeslagen alleen op basis van artikel 79.8 van de Leidraad nog een betalingsregeling bieden waarbij binnen 24 maanden de schuld volledig dient te worden terugbetaald.
De Leidraad bevat, voor zover daarin het beleid bij het invorderen van een toeslagschuld is opgenomen, buitenwettelijk begunstigend beleid ten opzichte van de Uitvoeringsregeling Awir. Naar vaste rechtspraak moet buitenwettelijk begunstigend beleid terughoudend worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, waarbij alleen wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Gezien het hiervoor genoemde toetsingskader is bij toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid niet aan de orde of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is en of er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestuursrechter kan dus niet treden in de beoordeling van de vraag of zich bijzondere omstandigheden voordoen, die afwijking van buitenwettelijk begunstigend beleid rechtvaardigen. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat Belastingdienst/Toeslagen artikel 79.8a van Leidraad niet consistent toepast. In plaats daarvan blijkt onder andere uit de door eiseres en Belastingdienst/Toeslagen in deze procedure aangehaalde uitspraken dat Belastingdienst/Toeslagen een persoonlijke of standaardbetalingsregeling steeds weigert als sprake is van opzet of grove schuld.
Nu het ontstaan van de toeslagschuld te wijten is aan grove schuld van eiser en er geen grondslag is om de Uitvoeringsregeling Awir en de Leidraad buiten toepassing te laten, stelt de rechtbank vast de Belastingdienst/Toeslagen op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 79.8a van de Leidraad door eiseres een betalingsregeling aan te bieden van 24 maandtermijnen waarin de schuld volledig wordt terugbetaald. Belastingdienst/Toeslagen heeft derhalve op goede gronden een persoonlijke betalingsregeling voor het terugbetalen van kinderopvangtoeslag geweigerd.
5.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
W.J. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 september 2014.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te
ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.