ECLI:NL:RBZWB:2014:6761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
C/02/275618 / HA ZA 14-39
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning na beëindiging van een affectieve relatie met geschil over eigendom en gebruiksvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw (eiseres) en een man (gedaagde) die een affectieve relatie hadden en samenwoonden in Italië. De vrouw vorderde ontruiming van de woning die op haar naam stond, terwijl de man zich op het standpunt stelde dat de woning feitelijk van hem was en dat hij de koopprijs had terugbetaald. De vrouw stelde dat de woning door haar was gekocht met geld van haar vader en dat de man geen recht had op de woning. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de vrouw en de man nauw met elkaar verweven waren en dat de man de mogelijkheid kreeg om bewijs te leveren van zijn stelling dat er een afspraak was gemaakt over de eigendom van de woning. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij de man getuigen wilde horen om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en verwees de zaak naar een rolzitting voor dagbepaling van het getuigenverhoor.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/275618 / HA ZA 14-39
Vonnis van 1 oktober 2014
in de zaak van
[eiseres](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Krijger te Middelburg,
tegen
[gedaagde](hierna: de man),
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
advocaat mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te Terneuzen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 april 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 mei 2014 en de in dat proces-verbaal genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf 2001/2002 een affectieve relatie gehad, welke relatie in 2009 is beëindigd. Partijen hebben gedurende die relatie samengewoond in Italië in een aan de vrouw in eigendom toekomende woning.
2.2.
In 2007 is de onroerende zaak aan de [adres + plaatsnaam] (hierna: de woning) aangekocht voor een bedrag van € 88.000,--. Bij notariële akte van 27 augustus 2007 is de woning geleverd aan de vrouw.
2.3.
De koopprijs (inclusief kosten in totaal € 95.294,63) is betaald vanaf een gezamenlijke rekening van partijen in Nederland, nadat op die rekening op 23 augustus 2007 een bedrag van € 100.161,85 was gestort, komend van een bankrekening van de vrouw in Italië. Op die rekening van de vrouw was op diezelfde dag een bedrag van € 60.000,-- gestort en op 9 augustus 2007 een bedrag van € 40.000,--, beide afkomstig van haar vader.
2.4.
In de woning hebben verbouwingen plaatsgevonden die geheel, althans grotendeels, door de man zijn betaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man veroordeelt de woning, met al hetgeen zich daarin bevindt en niet aan de vrouw toebehoort, te verlaten en te ontruimen onder afgifte aan de vrouw van de sleutels en afstandsbediening(en) van de alarminstallatie, zulks binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, en de woning verlaten en ontruimd te houden,
met machtiging van de vrouw om bij gebreke van volledige voldoening hieraan dit zelf te doen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat de man niet vrijwillig aan de veroordeling voldoet;
II. de man veroordeelt tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de aan de vrouw in eigendom toebehorende woning van € 700,-- per maand, met ingang van 1 oktober 2009 tot de dag waarop de woning door de man op grond van het hiervoor onder I gevorderde moet zijn ontruimd;
III. de man veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert aan dat zij de woning destijds heeft gekocht, omdat zij haar vakanties met haar kinderen en met de man in Nederland wilde kunnen doorbrengen; daarnaast kon de man de woning gebruiken wanneer hij voor zijn werk (hij was werkzaam bij een in Nederland gevestigde onderneming) in Nederland verbleef. De koopprijs is betaald door de vader van de vrouw, die deze betaling zag als een investering. Van de door haar vader gestorte € 100.000,-- is ongeveer € 95.000,-- aan de aankoop van de woning besteed. De woning is aan de vrouw geleverd; zij is dus de eigenaar. De woning is verbouwd; het restant van de € 100.000,-- van de vader van de vrouw is aan die verbouwing besteed; verder is de verbouwing door de man gefinancierd. De door hem betreffende de verbouwingskosten overgelegde stukken zijn juist. Dat er gelden zijn terugbetaald aan haar vader is de vrouw niet bekend. Zij heeft niet gezien dat er op haar visa-card in 2007 grotere bedragen dan gebruikelijk zijn gestort en dat er bedragen cash zijn opgenomen; zelf heeft zij dat niet gedaan. Rekeningafschriften zag zij nooit zelf. Ook van een cash-opname bij een bank in Lugano is de vrouw niets bekend. De man heeft onvoldoende bewezen dat hij de koopprijs van de woning heeft terugbetaald.
Na beëindiging van de relatie heeft de man zijn intrek in de woning genomen. De vrouw heeft hem meermaals verzocht de woning te verlaten, maar hij heeft dat tot op heden niet gedaan. De man verblijft thans al bijna vier jaar zonder recht of titel en zonder dat hij een redelijke vergoeding betaalt, in de woning van de vrouw. De vrouw betwist dat de man eigenaar is van de woning dan wel dat er tussen haar en de man een afspraak zou zijn dat de man de woning zou overnemen. In 2010 hebben partijen contact gehad over verkoop van de woning; uitgangspunt daarbij was voor de vrouw dat zij wel wilde leveren als zij de koopprijs zou ontvangen.
Gelet op de passieve houding van de man (hij doet geen moeite elders woonruimte te zoeken) en het feit dat hij zich niet aan gemaakte afspraken houdt, acht de vrouw het redelijk dat de man in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
3.3.
De man voert verweer. Hij stelt dat er gedurende de samenleving een financiële verstrengeling was, waarbij vooral hij het inkomen inbracht. In 2007 moest de man voor zijn werk vaker in Nederland zijn. Hij is toen eigen woonruimte in Nederland gaan zoeken. Uit werkzaamheden in Amerika had hij nog een vergoeding te goed; met dat geld wilde hij die woonruimte aankopen. Die vergoeding (van $ 296.989,--) is op 25 oktober 2007 op de rekening van het bedrijf van de man gestort. In verband met een eerder faillissement en een ex-echtgenote leek het niet verstandig dat de man onroerend goed op eigen naam aankocht. De woning is daarom voorlopig op naam van de vrouw gezet. De man heeft destijds wel de aankooponderhandelingen gevoerd. Hij heeft met de vader van de vrouw afgesproken dat deze de koopprijs zou voorschieten. Zodra het geld van de man beschikbaar was, zou hij terugbetalen. De vader van de vrouw heeft geld gestort en daarvan is € 96.000,-- aan de aankoop van de woning besteed. De rest is in dagelijks levensonderhoud gestoken. Na aankoop heeft de man alle lasten van de woning betaald en heeft hij de kosten van een verbouwing – meer dan € 95.000,-- – volledig betaald.
Sinds de aankoop bewoont de man de woning; een andere woonruimte heeft hij niet. Tussen partijen is altijd duidelijk geweest dat de woning van de man was, dat hij de koopprijs zou betalen en dat de woning op zijn naam zou komen. Gelet op alle omstandigheden was sprake van een overeenkomst tussen partijen. Dat is door de vrouw in het verleden – ook nadat de relatie was beëindigd – erkend; zij heeft in 2010 nog toegezegd aan levering aan de man te zullen meewerken. Zij komt die toezegging niet na.
De koopprijs van de woning is inmiddels uit het vermogen van de man aan de vader van de vrouw terugbetaald. Nadat de eerder genoemde, aan de man toekomende vergoeding van
$ 296.989,-- op de bankrekening van zijn bedrijf was gestort, zijn er bedragen tot € 71.326,-- (of, wanneer met de gebruikelijke managementfees wordt rekening gehouden, € 14.490,-- minder) van die rekening op de debetcards van partijen gestort. Die extra bedragen dienden ertoe cash te worden opgenomen en aan de vader van de vrouw te worden uitbetaald. De vrouw heeft die bedragen opgenomen. In verband met regelgeving in Italië moest dit op deze wijze gebeuren en partijen hebben dat ook afgesproken. Daarnaast heeft de vrouw, met dezelfde bedoeling, in Lugano een bedrag van € 38.190,-- van een gezamenlijke (Zwitserse) bankrekening (die alleen door de man werd gevoed, zodat het hier zijn vermogen betreft) cash opgenomen.
Gelet op al het vorenstaande kan de vrouw geen ontruiming van de woning vorderen; zij kan het gebruiksrecht van de man niet – althans niet op de wijze en met de gronden waarop zij dat nu doet – opzeggen. Er is geen grond een door de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen; de woning is geheel door hem gefinancierd en de vrouw heeft er niets aan betaald. De vrouw heeft nooit eerder een gebruiksvergoeding gevraagd en daardoor – in elk geval voor de periode voorafgaand aan de dagvaarding – haar recht daarop verwerkt.
De man meent, gelet op het vorenstaande, dat het de vrouw is die de proceskosten dient te dragen.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- de vrouw veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan het notarieel transport van de woning aan de man conform de afspraak die partijen daarover hebben gemaakt, en voor het geval zij in gebreke blijft die medewerking te verlenen, te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de akte van levering of een deel daarvan, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure,
en
voorwaardelijk,voor het geval de eis in conventie wordt toegewezen:
  • de vrouw veroordeelt om aan de man te betalen een bedrag van € 172.311,--, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met rente vanaf 12 maart 2014 tot de datum van algehele voldoening dan wel over een door de rechtbank te bepalen termijn;
  • bepaalt dat de man de woning pas behoeft te verlaten binnen veertien dagen nadat de vrouw het aan hem toekomende bedrag heeft betaald dan wel voor dat bedrag zekerheid heeft gesteld met een bankgarantie,
  • alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.5.
De man verwijst daartoe naar hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd. Hij is alle afspraken die omtrent de woning zijn gemaakt, nagekomen; de vrouw dient dat ook te doen. Mocht de rechtbank de vordering van de vrouw toewijzen, dan dient de vrouw de door de man gefinancierde aankoopprijs en de door hem betaalde verbouwingskosten aan hem te vergoeden. Zij is dan immers ongerechtvaardigd verrijkt. De man acht het redelijk dat hij, zolang deze schadeloosstelling (waarvan hij een andere woning zal moeten kopen) niet is betaald, de woning niet zal behoeven te verlaten.
Nu de vrouw geen conclusie van antwoord in reconventie heeft genomen, moeten de vorderingen als onbestreden moeten worden beschouwd.
De man meent, gelet op al het vorenstaande, dat de vrouw de proceskosten dient te dragen.
3.6.
De vrouw heeft in reconventie niet van antwoord geconcludeerd. Ter comparitie heeft zij gesteld dat het in conventie en in reconventie gaat om de vaststelling van de feitelijke grondslag van de vorderingen over en weer; daarom kan, zo stelt zij, ook zonder dat een conclusie is genomen, ter comparitie nog verweer in reconventie worden gevoerd. Zij verwijst voor haar verweer naar hetgeee in conventie is gesteld.

4.De beoordeling

procedureel

4.1.
De man stelt dat nu in reconventie niet voor antwoord is geconcludeerd, zijn vorderingen zonder meer voor toewijzing gereed liggen. Namens de vrouw is ter comparitie aangevoerd dat het in conventie en in reconventie gaat om vorderingen die hun basis vinden in hetzelfde feitencomplex en die dus ten nauwste verband met elkaar houden, zodat ontbreken van een conclusie van antwoord in reconventie niet zonder meer toewijzing van de reconventionele vorderingen meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de nauwe verwevenheid van de vorderingen over en weer, waarbij de reconventionele vorderingen in feite (grotendeels) een antwoord zijn op de conventionele en dit antwoord niet apart in een reconventionele vordering behoefde te worden neergelegd – aan het ontbreken van een antwoordconclusie in reconventie niet de consequentie kan worden verbonden, dat de vorderingen als onbestreden kunnen worden toegewezen. Daarbij is ook van belang dat het hier gaat om vorderingen die samenhangen met de afwikkeling van een uit huwelijk ontstane vermogensrechtelijke verstrengeling van partijen. De rechtbank zal de reconventionele vorderingen dan ook niet onmiddellijk toewijzen, maar deze inhoudelijk beoordelen.
in conventie en in reconventie
4.2.1.
Nu de woning aan de vrouw is geleverd is zij daarvan eigenaar. Zij heeft er dan in beginsel recht op dat de man de woning ontruimt. De man stelt evenwel dat het bij de aankoop van de woning de bedoeling van partijen is geweest dat de woning van hem zou zijn, dat deze slechts voor korte tijd bij de vrouw in eigendom zou zijn en dat zij de woning daarna aan de man zou leveren. Dat is tussen partijen ook zo afgesproken en de man beroept zich ter afwering van de conventionele vordering op die afspraak; in reconventie vordert hij levering van de woning aan hem en stelt dat in dat kader van hem niet kan worden gevergd dat hij thans de woning ontruimt.
4.2.
Als de door de man gestelde afspraak daadwerkelijk is gemaakt, dan kan de vordering van de vrouw tot ontruiming niet zonder meer worden toegewezen. Dat zou in het licht van de dan bestaande verplichting van de vrouw de woning aan de man te leveren van de man immers niet kunnen worden gevergd.
4.3.
De vrouw betwist echter de door de man gestelde afspraak.
4.4.
Ter onderbouwing van het bestaan van die afspraak voert de man aan dat hij de woning (en de verbouwingen daarin) heeft betaald. Als dat juist is (en dat staat niet vast; de vrouw betwist dat de man de door haar vader betaalde koopsom heeft terugbetaald), leidt dat naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot de vaststelling dat de door de man gestelde afspraak daadwerkelijk tussen partijen is gemaakt. Er kunnen immers ook andere redenen zijn geweest waarom de man voor de woning heeft betaald, zonder dat de vrouw daardoor verplicht is geworden de woning aan hem te leveren.
Voorts verwijst de man naar een in 2010 gevoerde discussie over overdracht door de vrouw van de woning aan de man. Nu partijen van die discussie ieder een andere lezing geven en uit de overgelegde stukken niet duidelijk blijkt dat die discussie was terug te voeren op een afspraak tussen partijen tot levering door de vrouw van de woning aan de man, levert ook deze verwijzing onvoldoende bewijs op van het bestaan van de door de man gestelde afspraak.
Dat tussen partijen destijds is afgesproken dat de woning feitelijk van hem zou zijn, dat deze slechts korte tijd bij de vrouw in eigendom zou zijn en dat zij de woning vervolgens aan de man zou leveren, staat op dit moment dus – mede gelet op het gevoerde verweer – onvoldoende vast. De man heeft aangeboden zijn stelling te bewijzen. Hij zal tot dat bewijs worden toegelaten. De zaak zal daarvoor worden aangehouden.
4.5.
Reeds nu overweegt de rechtbank als volgt. Indien de man in het hem toegelaten bewijs niet slaagt (en de vordering in conventie wordt toegewezen), zal zijn voorwaardelijk ingediende reconventionele vordering aan de orde komen. Beoordeeld zal dan moeten worden of de man de koopprijs van de woning daadwerkelijk aan de vader van de vrouw – die, dat staat tussen partijen vast, op het moment van betaling het noodzakelijke geld heeft verschaft – heeft terugbetaald. De man heeft met stukken laten zien dat in de periode oktober tot en met december 2007 grotere bedragen dan gebruikelijk naar de debetcards van partijen zijn overgemaakt en dat er in november 2007 een contante opname heeft plaatsgevonden van een kennelijk op naam van beide partijen staande Zwitserse bankrekening. Dat deze betalingen en deze opname in het vermogen van de vader van de vrouw zijn terechtgekomen – waarmee de lening van de vader is terugbetaald en de woning dus feitelijk door de man is betaald – blijkt niet en wordt bovendien door de vrouw betwist. Onder die omstandigheden zal de man – wanneer de betreffende reconventionele vordering aan de orde zal komen – zijn stelling dat hij de koopprijs aan de vader van de vrouw heeft terugbetaald nog (nader) dienen te bewijzen.
4.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
laat de man toe om te bewijzen zijn stelling:
dat tussen partijen destijds in 2007 is afgesproken dat de woning feitelijk van de man zou zijn, dat deze slechts korte tijd bij de vrouw in eigendom zou zijn en dat zij de woning daarna aan de man zou leveren;
bepaalt – voor het geval de man dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen – dat dit getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2, tegenover mr. S.M.J. van Dijk;
verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van woensdag 15 oktober 2014 voor dagbepaling enquête of – zo hij uitsluitend schriftelijk bewijs wil leveren – het nemen van een akte waarmee dat schriftelijk bewijs wordt overgelegd;
bepaalt dat de man – als hij getuigenbewijs wil leveren – indien mogelijk tevoren per brief aan de griffie van de rechtbank, maar uiterlijk op genoemde rolzitting, de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven alsmede het aantal getuigen dat hij voornemens is te doen horen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.