ECLI:NL:RBZWB:2014:722

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
AWB- 13_7327 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting bedrijfsruimte op grond van artikel 13b van de Opiumwet vanwege aantreffen handelshoeveelheid hennep

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om hun bedrijfsruimte te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Het bestreden besluit, dat op 4 december 2013 is genomen, houdt in dat de sluiting voor een periode van zes maanden zal plaatsvinden. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij onduidelijkheid ervaren over de reikwijdte van de sluiting en de gevolgen voor hun bedrijf. Tijdens de zitting op 6 februari 2014 is de burgemeester vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, terwijl verzoeker [naam verzoeker2] aanwezig was met zijn advocaat.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in de bedrijfsruimte een handelshoeveelheid hennep is aangetroffen, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. De rechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan, omdat de aangetroffen hoeveelheid hennep groter was dan wat voor eigen gebruik zou zijn. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat het beleid van de burgemeester, het zogenaamde Damoclesbeleid, niet onredelijk is en dat de burgemeester in dit geval geen aanleiding had om van dit beleid af te wijken, ondanks de financiële belangen van de verzoekers en de derde partij.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres] zal ingaan op 14 februari 2014 en voor een periode van zes maanden zal duren. De rechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting in rechte stand zal houden en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/7327 WET VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 6 februari 2014 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker1] en[naam verzoeker2], te [woonplaats], verzoekers,

gemachtigde: mr. [naam gemachtigde],
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam1] en[naam2], te[woonplaats], [land],
gemachtigde: mr.[naam gemachtigde].

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres]. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 februari 2014.
Verzoeker[naam verzoeker2] is verschenen, bijgestaan door mr.[naam].
De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.[naam vertegenwoordiger] en[naam vertegenwoordiger]. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2.
De burgemeester heeft bij het bestreden besluit besloten tot sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres] voor de duur van zes maanden. Voor verzoekers was onduidelijk of ook (het deel van) het pand dat door hen wordt aangeduid als [adres] onder de sluiting valt. Ter zitting is voor de voorzieningenrechter voldoende duidelijk geworden dat in de gemeentelijke basisadministratie alleen [adres] bestaat, en dat dit bestaat uit de twee delen, die verzoekers[adres] noemen. Verder is duidelijk geworden dat de sluiting ziet op beide delen van het pand, zoals dat ook op een tekening in het dossier is aangegeven. Ter voorkoming van mogelijke onduidelijkheid kan de burgemeester bij de beslissing op bezwaar een tekening aan het besluit toevoegen.
3.
Voorts constateert de voorzieningenrechter dat van de zijde van de burgemeester ter zitting is toegezegd dat de begunstigingstermijn van het bestreden besluit zal lopen tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter, indien deze het bestreden besluit niet schorst.
4.
Voor de vraag of de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan op grond van artikel 13b van de Opiumwet, is in de eerste plaats van belang of er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat er zowel in de kast die toegankelijk was vanuit “[adres]” als in (de lade van het bureau in) de pantry in het andere deel van het pand een handelshoeveelheid hennep is aangetroffen. Op beide plaatsen is immers meer dan 5 gram hennep aangetroffen. Er is dan ook sprake van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet.
5.
Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is verder van belang of de drugs aanwezig waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt.
Ook die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. De drugs waren immers gezien de hoeveelheid niet aanwezig voor eigen gebruik.
In de uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geoordeeld dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
De voorzieningenrechter overweegt dat het voor de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet niet noodzakelijk is dat de drugs ook vanuit het pand worden verkocht.
Ook het argument dat het een eenmalig incident betrof is niet relevant voor het vaststellen van die bevoegdheid. Evenmin speelt volgens vaste jurisprudentie verwijtbaarheid daarbij een rol.
6.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet is voldaan en dat de burgemeester daarom bevoegd is tot sluiting van het pand.
7.
Ten aanzien van de belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De burgemeester hanteert ter zake van de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet het beleid dat is neergelegd in de gepubliceerde ‘Beleidsregels artikel 13b Opiumwet’, het zogenoemde Damoclesbeleid, van 18 juni 2013. In dit beleid wordt groot belang gehecht aan handhaving van de openbare orde en bestrijding van drugshandel.
Dit beleid wordt in de rechtspraak, en ook door de voorzieningenrechter, niet onredelijk geacht. Voorts constateert de voorzieningenrechter dat de burgemeester conform dit beleid heeft besloten tot een sluiting voor zes maanden.
Daartegenover staat dat verzoekers voldoende duidelijk hebben gemaakt dat zij een groot financieel belang hebben bij de sluiting, aangezien dit zou leiden tot sluiting van hun bedrijf ter plaatse. Ook derde partij (de eigenaren van het pand) heeft een financieel belang.
De burgemeester heeft hierin echter geen reden gezien om af te wijken van zijn beleid.
De voorzieningenrechter volgt de burgemeester in diens standpunt dat dit financiële belang al is verdisconteerd in artikel 13b van de Opiumwet en in de beleidsregels.
Alles overwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester geen aanleiding heeft hoeven zien om in dit geval af te wijken van het beleid. In het grote financiële belang van verzoekers en het door hen gestelde ontbreken van verwijtbaarheid ziet de voorzieningenrechter, mede in het licht van de grote hoeveelheid hennep die is aangetroffen (bijna 15 kilogram), geen dermate bijzondere omstandigheden dat deze zouden moeten leiden tot een afwijking van het beleid. De burgemeester heeft in redelijkheid dan ook kunnen besluiten tot sluiting van het pand.
8.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in rechte stand zal kunnen houden. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Dit betekent dat het pand [adres] over één week na heden (met ingang van 14 februari 2014) zal worden gesloten voor zes maanden.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 6 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.