Op 4 februari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure tegen het UWV. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. E.S.M. van Bergen, de behandelend rechter in de zaak met procedurenummer BRE 13/3215 WW. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 9 januari 2014, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend. De verzoeker had aangevoerd dat hij door financiële problemen geen rechtsbijstand kon krijgen en dat correspondentie van de rechtbank naar een verkeerd adres was verzonden. De rechtbank stelde vast dat verzoeker zelf het adres had opgegeven en dat hij geen verzoek had gedaan om dit te wijzigen. Bovendien was de termijn voor het indienen van een reactie op correspondentie volgens de rechtbank niet onredelijk.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2014 had de verzoeker geprobeerd om pleitnotities met nieuwe bewijsstukken in te dienen, maar de rechter had dit geweigerd omdat de stukken niet eerder waren voorgelezen. De rechter had verzoeker wel de gelegenheid geboden om zijn pleitnotities voor te lezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker had geen feiten of omstandigheden aangedragen die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek op alle gronden moest worden afgewezen en dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechtbank benadrukte dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de keuze van zijn correspondentieadres. De rechtbank bevestigde dat de rechter op een correcte manier had gehandeld en dat er geen gronden waren voor het vermoeden van partijdigheid.