ECLI:NL:RBZWB:2014:755

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
02-666346-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kouwenhoven
  • A. Kooijman
  • J. Veldhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging op het werkadres van het slachtoffer met een contactverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van het slachtoffer gedurende een periode van bijna negen maanden. De verdachte had reeds een contactverbod met het slachtoffer, maar negeerde dit door zich herhaaldelijk naar het werkadres van het slachtoffer te begeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich stelselmatig in de nabijheid van het werkadres van het slachtoffer ophield en haar daarbij lastig viel met opmerkingen zoals 'Hey [slachtoffer], alles goed?' en 'ik mis je'. De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer en de getuigenverklaringen van haar collega's als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met als bijzondere voorwaarde toezicht door de Verslavingsreclassering Novadic-Kentron. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de psychische klachten van de verdachte, zijn enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat hij inmiddels onder behandeling is. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, waaronder een veroordeling voor een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, die eveneens verband hield met stalkende gedragingen.

De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte ten tijde van het nieuwe strafbare feit psychische klachten had en inmiddels in behandeling is. De rechtbank heeft benadrukt dat de begeleiding en behandeling van de verdachte noodzakelijk zijn en dat het toezicht door de reclassering vooral gericht is op de voortgang van deze behandeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/666346-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1],
raadsman mr. Mooren, advocaat te

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 januari 2014 waarbij de officier van justitie mr. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot
en met 12 juli 2011 te [pleegplaats], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer
van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk
geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees
aan te jagen, immers heeft verdachte
- zich (telkens) naar/nabij het werkadres van die [slachtoffer], gelegen aan de
[adres 2], begeven en/of zich (telkens) nabij dit
werkadres opgehouden en/of daarbij bij voornoemd werkadres naar binnen gekeken
en/of (telkens) nabij dit werkadres die [slachtoffer] opgewacht en/of (telkens) die
[slachtoffer] achterna gelopen op het moment dat die [slachtoffer] voornoemd werkadres verliet
en/of
- die [slachtoffer] daarbij (telkens) de woorden toegevoegd: Hey [slachtoffer], alles goed,
ik mis je, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de getuigenverklaringen van haar collega’s [getuige 1] en [getuige 2] en de door verdachte afgelegde verklaring bij de politie. Door het handelen van verdachte heeft hij aangeefster [slachtoffer] gedwongen zijn aanwezigheid te dulden.
Op de verweren van de verdediging voert de officier van justitie aan dat de afgelegde verklaring van verdachte bij de politie gebruikt kan worden als bewijsmiddel. De door de verbalisant opgenomen zin in het ambtelijk verslag dat verdachte een aantal maanden verplicht opgenomen is geweest bij de GGZ maakt niet dat de verbalisant op voorhand wist dat er sprake was van een kwetsbare verdachte. Dit is voortgekomen uit het verhoor van verdachte. Verder overlegt de officier van justitie een document waaruit blijkt dat verdachte op 14 januari 2011 bekend is geworden met het vonnis van 10 december 2010 waarbij het contactverbod is opgenomen. Dit vonnis is mondeling door verbalisant [verbalisant] aan verdachte uitgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij allereerst op het feit dat de afgelegde verklaring van verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten. Verbalisant [verbalisant] heeft in het proces-verbaal van relaas opgenomen dat verdachte aan het begin van het jaar een aantal maanden verplicht opgenomen is geweest bij de GGZ en had hem op grond daarvan bij het verhoor als kwetsbare verdachte moeten aanmerken en moeten wijzen op consultatie. Verdachte wist op dat moment niet wat hij verklaarde. Zonder deze verklaring van verdachte is er onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen nu de getuigenverklaringen te algemeen en te vaag zijn.
Verder wordt aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van het vonnis van 10 december 2010 waarin een contactverbod met aangeefster is opgelegd. Het vonnis is bij verstek gewezen. Gebleken is dat het vonnis formeel onherroepelijk is geworden, maar verdachte op dat moment psychotisch was. De vraag is of verdachte daadwerkelijk kennis heeft genomen van het vonnis met als gevolg dat hem inhoudelijk niet het verwijt kan worden gemaakt zoals dat nu wordt gedaan.
Verdachte woonde in [plaats] en liep regelmatig door het centrum. Dat gedrag is onvoldoende om te kunnen spreken van dat hij aangeefster heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden.
Op hetgeen door de officier van justitie op dit punt naar voren is gebracht wordt door de verdediging aangevoerd dat uit de afgelegde verklaring van verdachte bij de politie niet blijkt dat hij tijdens dat verhoor heeft verklaard dat hij opgenomen is geweest bij de GGZ. Verder is het vreemd wanneer het vonnis van 10 december 2010 op 14 januari 2011 door een wijkagent aan verdachte is uitgelegd, dat het vonnis pas op 15 februari 2011 onherroepelijk is geworden. Dat had in dat geval op 29 januari 2011 moeten zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 12 juli 2011 heeft [slachtoffer] een aangifte, en een klacht met verzoek tot vervolging, ingediend van stalking door verdachte. Zij heeft daarover verklaard dat zij hiervan al eerder aangifte heeft gedaan, namelijk in 2009 en 2010 maar dat verdachte daarna gewoon door is gegaan met zijn gedrag.
Aangeefster werkt bij de [bedrijf] aan de [adres 2] alwaar zij voor het merendeel werkzaamheden uitvoert aan de voorzijde van de winkel waardoor zij zichtbaar is vanaf de openbare weg. Volgens aangeefster komt verdachte hier zeker elke woensdag, vrijdag en zaterdag in de middag voorbij gelopen en blijft daar stilstaan om te kijken of hij haar ziet. Wanneer hij haar ziet, spreekt verdachte haar aan met de woorden: “Hoi [slachtoffer], alles goed, ik mis je”. Aangeefster draait zich hierop om en loopt weg. Zij hoort van haar collega’s dat hij dan wel een kwartier voor de winkel blijft staan. Op 22 juni 2011 heeft verdachte haar een stuk gevolgd op straat hetgeen is gezien door haar collega [getuige 1]. Op 2 en 5 juli 2011 is eveneens door haar collega’s gezien dat verdachte weer langs de winkel liep. Aangeefster heeft last van het gedrag van verdachte en haar werkzaamheden bij de [bedrijf] lijden hieronder [2] [3] .
Getuige [getuige 1] heeft hierover verklaard dat zij een collega is van aangeefster en dat zij weet dat aangeefster al geruime tijd gestalkt wordt door een man. Zij ziet de man ongeveer vier keer per week voor de winkel staan en ziet dat de man daarbij de winkel in kijkt. Als de man voor de winkel staat ziet zij dat aangeefster naar het magazijn gaat om het contact met de man te ontwijken. Zij ziet dat aangeefster last heeft van de man. Ook heeft zij een aantal maanden geleden gezien dat de man aangeefster is gevolgd in de richting waar haar auto geparkeerd stond. Dit alles speelt zich al een aantal maanden af, de man blijft terugkomen en houdt zich veel op voor de deur van de winkel [4] .
Getuige [getuige 2] heeft hierover verklaard dat zij eveneens een collega is van aangeefster en dat zij weet dat aangeefster al geruime tijd wordt lastig gevallen door een man en zij weet en ziet dat aangeefster daar last van heeft. De laatste maanden heeft [getuige 2] de man met regelmaat voor de etalage zien staan en ziet dan dat de man naar binnen kijkt. Als de man voor de etalage staat ziet de getuige dat aangeefster een andere werkplek opzoekt om niet gezien te worden door de man [5] .
Op 10 december 2010 is verdachte door de politierechter bij verstek veroordeeld wegens een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en vernieling. De aanleiding van deze strafzaak lag eveneens in stalkende gedragingen van verdachte richting aangeefster [6] .
Uit de hiervoor aangehaalde aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 november 2010 tot en met 12 juli 2011 telkens naar de [bedrijf] aan de [adres 2] heeft begeven en zich daar heeft opgehouden waarbij hij telkens de winkel in heeft gekeken en hij zodra hij aangeefster zag contact met haar heeft gezocht. Ook leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte haar een keer nabij haar werkadres heeft opgewacht en is achterna gelopen op het moment dat zij het werkadres verliet. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter onvoldoende concreet dat dit laatste meerdere malen heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht op dit punt dan ook niet bewezen dat verdachte aangeefster meerdere malen heeft opgewacht en achterna is gelopen.
De overtuiging bekomt de rechtbank tevens op grond van de eerdere strafzaak van verdachte waarbij de aanleiding gelegen was in stalking van aangeefster.
Mede gelet op de intensiteit van deze gedragingen, de hardnekkigheid waarmee verdachte terug bij de [bedrijf] bleef komen en de onwenselijkheid van zijn gedragingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Immers verdachte begaf zich minimaal drie keer per week naar het werkadres van aangeefster en hield zich daar op teneinde contact met haar te zoeken. Daarmee liet hij aangeefster geen keuze in het al dan niet aanvaarden van contact met verdachte. Verdachte dwong aangeefster daar feitelijk mee het contact te dulden. Uit het feit dat verdachte reeds eerder was veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling van aangeefster, waarover zij in de onderhavige aangifte heeft aangegeven dat destijds ook sprake was van stalking van haar door verdachte bestond daartoe des te meer de vrees bij aangeefster.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Nu de aangifte en de getuigenverklaringen reeds voldoende bewijs opleveren kan het Salduz-verweer van de verdediging onbesproken blijven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij
op meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 november 2010 tot
en met 12 juli 2011 te [plaats],
in elk geval in Nederland,wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer
van [slachtoffer],
in elk geval van een ander,met het oogmerk die [slachtoffer],
in elk
geval die anderte dwingen iets te
doen, niet te doen,te dulden
en/of vrees
aan te jagen, immers heeft verdachte
- zich
(telkens
)naar/nabij het werkadres van die [slachtoffer], gelegen aan de
[adres 2], begeven en
/ofzich
(telkens
)nabij dit
werkadres opgehouden en
/ofdaarbij bij voornoemd werkadres naar binnen gekeken
en
/of (telkens)nabij dit werkadres die [slachtoffer] opgewacht en
/of (telkens)die
[slachtoffer] achterna gelopen op het moment dat die [slachtoffer] voornoemd werkadres verliet
en
/of
- die [slachtoffer] daarbij
(telkens)de woorden toegevoegd: Hey [slachtoffer], alles goed,
ik mis je,
althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting subsidiair het verweer gevoerd dat uit het reclasseringsrapport op pagina 5 blijkt dat verdachte ten tijde van het delict psychotisch was en het delict daardoor niet aan hem kan worden toegerekend. Verdachte dient ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie stelt dat het verweer van de verdediging verworpen dient te worden nu op basis van het dossier niet gesteld kan worden dat bij verdachte elk inzicht in zijn handelen ontbrak.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer dat er ondanks het feit dat er geen rapportages van een psycholoog en/of psychiater beschikbaar zijn, zij wel van oordeel is dat uit het dossier is gebleken dat verdachte ten tijde van het delict niet volledig toerekeningsvatbaar was. Voor een volledige ontoerekeningsvatbaarheid acht zij echter onvoldoende aanwijzingen aanwezig nu uit het dossier niet is gebleken dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken was. Zij verwerpt het verweer in die zin dat zij concludeert dat het ten laste gelegde enigszins verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht door Novadic-Kentron. Zij baseert zich daarbij op het reclasseringsadvies en vordert voor wat betreft de inhoud van dat toezicht daaraan de in het advies geformuleerde voorwaarden te verbinden. Met betrekking tot de proeftijd ziet zij wel aanleiding om van het advies van de reclassering af te wijken, omdat zij een periode van twee jaar meer passend acht bij de aard van het feit. Verder heeft de officier van justitie bij haar eis rekening gehouden met de aard, ernst, duur en gevolgen van het feit, het feit dat verdachte dit heeft gepleegd ondanks het contactverbod dat er aan hem opgelegd was, het strafblad van verdachte, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dat van toepassing is en de ouderdom van het feit. Hoewel er geen psychologisch onderzoek is verricht, gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte niet volledig in staat was zich rekenschap te geven van het contactverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank de gevoerde verweren van de verdediging passeren dan wordt oplegging van een geheel voorwaardelijke straf bepleit. De bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht kan achterwege gelaten worden nu verdachte reeds op vrijwillige basis hulpverlening heeft. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een reclasseringsadvies toch aangewezen is, dan wordt verzocht daarbij uitdrukkelijk op te nemen dat het slechts een formalisering betreft en niet bedoeling is verdachte daarmee te overvragen. Ook verzoekt de verdediging daarbij met betrekking tot de proeftijd het advies van de reclassering te volgen. Tot slot wordt erop gewezen dat er sprake is van schending van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna negen maanden schuldig gemaakt aan belaging van het slachtoffer [slachtoffer] door telkens naar haar werkadres te gaan en zich daar op te houden om vervolgens bij het werkadres naar binnen te kijken of hij haar zag en haar dan ongewild te benaderen en lastig te vallen. Verdachte heeft door zo te handelen het slachtoffer gedwongen om contact met hem te hebben en verdachte heeft hierdoor ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Daarbij komt dat verdachte een contactverbod had met het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van belaging zich bijzonder onveilig voelen in hun eigen omgeving en nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Ten voordele van verdachte weegt zij daarbij wel mee dat verdachte na de onderhavige aangifte van [slachtoffer] gestopt is met de belaging.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie voor strafbare feiten. Zij houdt daarbij met name rekening met het feit dat verdachte is veroordeeld voor een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en vernieling waarvan de aanleiding eveneens gelegen was in stalking door verdachte van [slachtoffer] en waarvoor hij onder meer, zoals hiervoor reeds genoemd, een contactverbod met haar heeft opgelegd gekregen. Voorts houdt zij in dit kader rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte bij vonnis van deze rechtbank is veroordeeld voor mishandeling en het bewezenverklaarde feit daarvoor is gepleegd.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport dat is opgemaakt over verdachte. Hierin komt naar voren dat verdachte geruime tijd latent psychotisch is geweest hetgeen niet tijdig herkend en behandeld is. Hierdoor had hij allerlei waanbeelden waardoor hij voor overlast zorgde en als zorgmijder bekend stond. Verdachte zegt ook dat hij zich niet bewust is geweest van de stalking richting [slachtoffer]. Verdachte heeft onvoldoende inzicht in eigen problematiek, maar sinds de opname bij SMO Traverse en de van daaruit verleende begeleiding alsmede vanuit GGz-Breburg is er sprake van stabiliteit van de probleemhantering en is de begeleiding constructief gebleken. Verdachte houdt zich aan de afspraken en heeft baat bij de medicatie die door GGz-Breburg wordt verstrekt. Begeleiding ten aanzien van zowel zijn psychische gesteldheid als op het gebied van diverse leefgebieden blijkt noodzakelijk. Een inschatting van het recidiverisico kan echter niet gemaakt worden vanwege te summiere informatie. Geadviseerd wordt aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting bij GGz-Breburg en opname bij SMO Traverse in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Zij acht daarbij met name van belang dat verdachte ten tijde van het delict te kampen had met psychische klachten, maar daarvoor nu in behandeling is en waarvan gebleken is dat dit zijn vruchten afwerpt. Sinds de aangifte heeft aangeefster [slachtoffer] niets meer vernomen van verdachte en is hij verder ook niet voor andere feiten met politie en justitie in aanraking gekomen. Bij de oplegging van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte enigszins ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht ten tijde van het delict. Het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank met de officier van justitie een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden. Een taakstraf ligt vanwege contra-indicaties niet in de rede. Ook is de rechtbank evenals de officier van justitie van oordeel dat de begeleiding en behandeling, die gegeven wordt aan verdachte vanuit GGz-Breburg en SMO Traverse, noodzakelijk zijn en dienen te worden voortgezet. Teneinde de voortgang te kunnen monitoren zal zij als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen toezicht door de Verslavingsgreclassering Novadic-Kentron. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het toezicht voornamelijk als doel heeft toezicht te houden op de voortgang van de behandeling en begeleiding van GGz-Breburg en SMO Traverse. Overvraging van verdachte door extra begeleiding door de reclassering dient te worden voorkomen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in dat kader aanleiding voor het opleggen van toezicht door de verslavingsreclassering gedurende het eerste jaar van de proeftijd.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 10 december 2010 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft zij gelet op veranderingen, die in de persoonlijke omstandigheden van verdachte hebben plaatsgevonden, gevorderd de vordering af te wijzen.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Zij zal hiertoe niet besluiten, omdat gebleken is dat verdachte ten tijde van het nieuwe strafbare feit kampte met psychische klachten en daarvoor inmiddels in behandeling is hetgeen zijn vruchten afwerpt. Tevens is gebleken dat aangeefster [slachtoffer] na de aangifte niets meer van verdachte vernomen heeft. Gelet op voornoemde omstandigheden zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Belaging
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Verslavingsreclassering Novadic-Kentron, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij GGz-Breburg en/of opname bij SMO Traverse. In dat kader dient verdachte zich uiterlijk drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Edisonlaan 15 te Tilburg. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de Verslavingsreclassering Novadic-Kentron gedurende deze perioden nodig acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kouwenhoven, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s van het dossier met registratienummer PL203G 2011140336 van de regiopolitie Midden en West Brabant, district Oosterhout, team Waalwijk-Loon op Zand opgemaakt op 14 juli 2011 en doorgenummerd van 1 tot en met 17 (hierna: eind proces-verbaal).
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], eind proces-verbaal p. 7-9.
3.Het proces-verbaal ontvangst klacht, eind proces-verbaal p. 11a.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], eind proces-verbaal p. 12 en 13.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], eind proces-verbaal p. 14 en 15.
6.Het strafdossier van verdachte met parketnummer 02/666346-11.