ECLI:NL:RBZWB:2014:771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
253492 FA RK 12-4086
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Scheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling vaderschap en gezamenlijk gezag met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, woonachtig in Gilze, en de man, woonachtig in Anna Paulowna, hebben gezamenlijk verzocht om vaststelling van het vaderschap van de man, die de biologische vader van de minderjarige is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder op het moment van de geboorte van de minderjarige ongehuwd was, waardoor er geen huwelijksvaderschap is ontstaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige recht heeft op een voornaam en geslachtsnaam, ondanks dat beide ouders een namenreeks hebben en geen geslachtsnaam kunnen toekennen. De rechtbank heeft artikel 1:5, tiende lid, BW analoog toegepast om de minderjarige een voorlopige geslachtsnaam toe te kennen, in afwachting van een Koninklijk Besluit. De rechtbank heeft het verzoek tot gezamenlijk gezag toegewezen, omdat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De rechtbank heeft de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, maar heeft het vaderschap van de man met betrekking tot de minderjarige wel vastgesteld. De rechtbank heeft de verbetering van de geboorteakte gelast, zodat de voorlopige geslachtsnaam van de minderjarige kan worden geregistreerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND WEST-BRABANT
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 253492 FA RK 12-4086
beschikking in de zaak van
[naam moeder],
wonende te Gilze,
hierna te noemen de moeder,
en
[naam vader]
wonende te Anna Paulowna,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I.M. van Kuilenburg,
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 31 juli 2012 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de akte nr.[00000000] van het jaar 2011 van het register van geboorten van de burgerlijke
stand van de gemeente Alkmaar;
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch d.d. 28 augustus 2012;
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 4 december 2012 houdende de benoeming van een bijzondere curator over de minderjarige;
- de op 8 januari 2013 ontvangen brief van de bijzondere curator;
- het proces-verbaal van de zitting op 7 maart 2012;
- de brief d.d. 21 maart 2013 van de griffier van deze rechtbank aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar;
- de op 12 april 2013 ontvangen brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar;
- de op 2 mei 2013 ontvangen brief van de bijzondere curator;
- de op 13 mei 2013 ontvangen brief van mr. Van Kuilenburg.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de minderjarige [naam miderjarige], vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer in de hoedanigheid van bijzondere curator;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar.
Ter terechtzitting is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigerster van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank over het gezagsverzoek te adviseren.
2. De verzoeken
De moeder en de man verzoeken om:
- gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man;
- de man mede te belasten met het gezag over de minderjarige;
- te bepalen dat de minderjarige de geslachtsnaam van de man als geslachtsnaam zal
krijgen, te weten [achternaam]’, en als voornaam [voornaam]’.

3.De beoordeling

3.1
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat het volgende vast.
- De moeder is op 19 mei 2011 te Alkmaar bevallen van voornoemde minderjarige.
- De minderjarige woont bij de moeder in Gilze.
- De minderjarige heeft blijkens de akte van geboorte de voornamen[voornaam] en geen geslachtsnaam.
- De akte van geboorte vermeldt geen vader van de minderjarige.
- In de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Gilze is de moeder als ongehuwd opgenomen.
- De man is eveneens als ongehuwd opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Hollands Kroon.
- De man heeft een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd sinds 19 november 2009.
- De moeder en de minderjarige hebben geen verblijfsvergunning. Het verzoek van de moeder om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen.
- Van de moeder, de man en de minderjarige is geen nationaliteit bekend.
3.2
De Nederlandse rechter komt ten aanzien van de verzoeken rechtsmacht toe, nu de vrouw, de man en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
3.3
De moeder en de man leggen aan hun verzoek ten grondslag dat zij sinds juli 2010 een vaste LAT-relatie met elkaar hebben. De man is de biologische vader van de minderjarige. Hij is betrokken geweest bij de zwangerschap en de bevalling. De man, de moeder en de minderjarige vormen een gezinseenheid. Moeder en kind verblijven in het asielzoekerscentrum in Gilze, de man heeft een woning in Anna Paulowna. Omdat de man niet de juridische vader van de minderjarige is, kan hij geen verblijfsvergunning voor de minderjarige aanvragen voor verblijf bij vader. De man is degene geweest die de geboorte van de minderjarige heeft aangegeven. Twee maanden later heeft hij geprobeerd om de minderjarige te erkennen, maar dit werd hem geweigerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar omdat hij getrouwd zou zijn met een andere vrouw. Hoewel de man blijkens de gemeentelijke basisadministratie ongehuwd is, is naar het oordeel van de gemeente relevant dat de man in zijn asielprocedure heeft aangegeven wel degelijk getrouwd te zijn en dat zijn vrouw en kind nog in Somalië verblijven. Zowel de man als de vrouw zijn in het verleden traditioneel gehuwd in Somalië. Een traditioneel huwelijk betreft zowel naar Nederlands recht als naar Somalisch recht geen officieel huwelijk, aldus de man en de vrouw. Daarnaast is het zo dat de huwelijken niet langer bestaan. Aan beide huwelijken is door verstoting een einde gekomen. Voor de ex-partner van de vrouw geldt ook nog dat deze inmiddels is overleden. In de huidige situatie is de vrouw van mening dat het in het belang van de minderjarige is dat het vaderschap van de man gerechtelijk wordt vastgesteld. De man stemt in met het verzoek.
Ter zitting verduidelijkt de vrouw dat de juridische vader van de minderjarige is overleden en dat daarmee haar huwelijk met hem is ontbonden, maar dat zij niet over een overlijdens-akte beschikt omdat dit soort officiële akten nog nauwelijks bestaan in Somalië. Daarnaast geeft zij aan dat de relatie tussen haar en de man, de vermeende biologische vader van de minderjarige, sinds februari 2013 is verbroken. Niettemin handhaven de moeder en de man hun verzoeken. Zij hebben samen afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
3.4
De bijzondere curator voert in voornoemde brief het volgende aan. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op grond van artikel 1:207 BW. Het verzoek is ingediend door de moeder, waarbij de man reeds in het verzoekschrift kenbaar heeft gemaakt dat hij instemt met dit verzoek. Het is in het belang van de minderjarige dat vastgesteld wordt dat de man zijn vader is. Zo komt niet alleen juridisch vast te staan wie zijn vader is, maar ontstaat ook de mogelijkheid voor de man
om een verblijfvergunning voor de minderjarige aan te vragen.
3.5
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 10:97, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de vraag of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, dient te worden beantwoord door toepassing van het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder, of indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de man en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor de toepassing van het eerste lid is bepalend het tijdstip van indiening van het verzoek.
De nationaliteit van de moeder is onbekend. De moeder is in november 2008 Nederland binnengekomen. Zij beschikt niet over een verblijfsvergunning.
Uit de overgelegde beschikking van de Staatssecretaris van Justitie van 20 juli 2009 blijkt dat de man sinds 19 november 2009 een asielstatus heeft verkregen (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd). Artikel 10:17 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfvergunning als bedoeld in artikel 28 (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) of artikel 33 (verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Met de inwerkingtreding van artikel 10:17 BW is artikel 113 van de Vreemdelingenwet 2000 komen te vervallen. Uit de wetsgeschiedenis van dit artikel blijkt dat de wetgever hiermee het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht aan de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 17 mei 2000 heeft overgenomen. Dit advies houdt onder meer in dat bij toepassing van verwijzingsregels waarin nationaliteit als aanknopingsfactor wordt gebruikt de vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd wordt beschouwd als Nederlands onderdaan.
De rechtbank verstaat onder de persoonlijke staat van een vreemdeling zoals genoemd in artikel 10:17 BW alle verwijzings-categorieën in het personen- en familierecht, waarin volgens het Nederlandse (internationaal) privaatrecht de nationaliteit als aanknopingsfactor geldt. Naar haar oordeel van de rechtbank valt aldus ook de nationaliteit als aanknopingsfactor in artikel 10:97, eerste lid, BW onder ‘de persoonlijke staat’ als bedoeld in artikel 10:17 BW.
Dit brengt met zich mee dat de rechtbank bij de bepaling van het toepasselijke recht op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man ervan uitgaat dat de man Nederlands onderdaan is sinds hij een verblijfsvergunning asiel verkreeg, derhalve 20 juli 2009.
Uit voorgaande volgt dat ten tijde van de indiening van het verzoek een gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man ontbreekt. Wel is er sprake van een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, te weten Nederland. Op grond hiervan is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man.
3.6
Ingevolge artikel 1:207 BW kan - voor zover hier van belang - het vaderschap van de man, op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder en het kind. Het verzoek dient door de moeder te worden ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind.
De moeder en de man hebben gezamenlijk een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man ingediend. De man kan op grond van artikel 1:207 BW echter geen verzoek doen tot gerechtelijke vaststelling. De man zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Op het moment van indiening van het verzoek was de minderjarige[voornaam] één jaar oud. Dit betekent dat de moeder het verzoek tot vaststelling van het vaderschap tijdig heeft ingediend en dat zij kan worden ontvangen in het verzoek.
3.7
Op grond van het tweede lid, onder a, van artikel 207 BW kan de vaststelling van het vaderschap niet geschieden indien het kind twee ouders heeft.
De moeder heeft aangegeven dat zij in 2007 in Somalië is gehuwd met de heer[naam 1e man]. Volgens de moeder is zij in 2008 uit Somalië vertrokken en is de heer[naam 1e man] in Somalië achtergebleven. Voorts heeft de moeder aangegeven dat de heer[naam 1e man] in 2011 zou zijn overleden. De moeder heeft echter geen geldige overlijdensakte kunnen overleggen. De minderjarige is op 19 mei 2011 geboren. Derhalve dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de minderjarige binnen een huwelijk van de moeder en de heer[naam 1e man] is geboren en zo ja, of er door het huwelijk vaderschap van de heer[naam 1e man] is ontstaan.
3.8
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder omstreeks november 2008 Nederland is binnengekomen en dat zij op 3 november 2008 een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Uit de overgelegde beschikking van de Staatssecretaris van justitie van 20 oktober 2009 blijkt voorts dat de moeder in de asielprocedure een kopie van een huwelijksakte heeft overgelegd. In de beschikking is aangegeven dat dit document niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld aan identiteitsdocumenten, nu het document niet is voorzien van een foto of een persoonskenmerk (vingerafdruk). Hierdoor is niet met zekerheid vast te stellen dat het document en de daarop vermelde personalia de moeder ook daadwerkelijk toebehoren, aldus de staatssecretaris.
Gelet op het voorgaande en op het ontbreken van andere stukken die het standpunt van de moeder ten aanzien van haar huwelijk met de heer[naam 1e man] ondersteunen, is het voor de rechtbank niet mogelijk met voldoende zekerheid vast te stellen dat de moeder met de heer[naam 1e man] gehuwd is geweest. Dit betekent dat de rechtbank bij het beoordelen van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ervan uitgaat dat de moeder op het tijdstip van de geboorte van de minderjarige ongehuwd was en er derhalve geen huwelijks vaderschap is ontstaan. De minderjarige heeft alleen de moeder als juridische ouder en dus staat artikel 1:207, tweede lid, sub a, BW niet aan toewijzing van het verzoek in de weg.
Nu de rechtbank voorts niet is gebleken van (overige) wettelijke gronden die aan toewijzing van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van de man in de weg staan, zal zij dit verzoek toewijzen. De rechtbank overweegt daarbij dat op grond van de stukken en de behandeling ter zitting genoegzaam vast staat dat de man de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank acht in het belang van de minderjarige dat zijn juridische status in overeenstemming komt met zijn biologische werkelijkheid.
Gezamenlijk gezag
3.9
De moeder en de man achten het in het belang van de minderjarige dat zij beiden het gezag over de minderjarige verkrijgen.
3.1
De bijzondere curator is van mening dat indien het vaderschap van de man wordt vastgesteld en hij daarmee juridische ouder wordt, het verzoek tot gezamenlijk gezag kan worden toegewezen. Volgens de bijzondere curator is er geen sprake van omstandigheden die tot afwijzing van het verzoek zouden moeten leiden.
3.11
De raad brengt ter zitting naar voren het in het belang van de minderjarige te achten indien de moeder en de man gezamenlijk worden belast met het gezag over hem, zeker nu zij zich in staat achten om hier op de juiste wijze uitvoering aan te geven.
3.12
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verzoek als volgt.
3.13
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, is het Nederlands recht op het verzoek tot gezamenlijk gezag van toepassing.
3.14
Ingevolge artikel 1:253c BW kunnen de tot het gezag bevoegde vader en de moeder de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek kan slechts worden afgewezen op de in het tweede lid van het artikel genoemde gronden.
3.15
De moeder en de man hebben ter zitting beiden aangegeven dat zij gezamenlijk met het gezag over de minderjarige willen worden belast. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang is van de minderjarige dat zijn ouders het gezag gezamenlijk over hem uitoefenen. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken van wettelijke gronden die aan toewijzing van dit verzoek in de weg staan, zal zij dit verzoek toewijzen als hierna vermeld.
Wijziging van de voornamen en de geslachtsnaam van de minderjarige
3.16
De moeder en de man verzoeken de rechtbank om te bepalen dat de minderjarige de geslachtsnaam van de man,[achternaam], zal krijgen en als voornaam[voornaam]. Dit verzoek baseren zij op artikel 1:5, tweede lid, BW en zij merken hierbij op dat de minderjarige nu geen geslachtsnaam draagt, alleen een voornaam.
3.17
De bijzondere curator vraagt zich af of, nu de minderjarige geen geslachtsnaam heeft en de man en de minderjarige beiden een namenreeks hebben, de rechtbank op het verzoek met betrekking tot de naam van de minderjarige kan beslissen of dat dit moet worden gericht aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
3.18
Bij voornoemde brief voert de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar (ABS) het volgende aan. De vaststelling van de voor- en geslachtsnaam van de minderjarige is niet mogelijk. Beide ouders staan geregistreerd met een onbekende nationaliteit en hebben vermoedelijk de Somalische nationaliteit. In Somalië kent men volgens het Islamistisch recht geen onderscheid tussen geslachtsnaam en voornaam. Om die reden is er een namenreeks opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De minderjarige heeft in de geboorteakte alleen voornamen. De moeder is in de GBA opgenomen met een onbekende nationaliteit. Dit betekent dat op haar in Nederland geboren kind artikel 1:5, eerste lid, BW van toepassing is. Dit wetsartikel bepaalt dat indien een kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, het haar geslachtsnaam heeft. Aangezien de moeder geen geslachtsnaam heeft, heeft de minderjarige in de geboorteakte alleen voornamen gekregen. Nu de heer[naam 1e man], de vermoedelijke vader van de minderjarige, eveneens een namenreeks heeft, is het niet mogelijk om voor de minderjarige een geslachtsnaam vast te stellen, aldus de ABS.
3.14
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek als volgt.
3.15
In voormelde akte is onder meer opgenomen dat op 19 mei 2011 uit de moeder is geboren:
- Geslachtsnaam : -
- Voornamen :[voornaam]
Voorts is opgenomen dat de moeder is:
- Naam moeder : [naam moeder]
- Voornamen moeder : -
en dat de aangever is:
- Naam : [naam vader]
- Voornamen : -
Er zijn geen gegevens over de vader in de akte opgenomen.
3.16
Op grond van artikel 10:19 BW wordt de naam van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Gelet op de overgelegde stukken en het hiervoor overwogene gaat de rechtbank ervan uit dat de minderjarige staatloos is. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Verdrag van New York betreffende de status van staatlozen van 1954 (Trb. 1957,22) is Nederlands namenrecht van toepassing, omdat de minderjarige in Nederland zijn woon- of verblijfplaats heeft.
3.17
In de geboorteakte van de minderjarige staat de minderjarige onder ‘Voornamen’ vermeld als “[voornamen minderjarige]”. Er staat geen geslachtnaam van de minderjarige vermeld.
3.18
Op grond van artikel 1:5, tweede lid, BW houdt het kind bij vaststelling van het gerechtelijke vaderschap de naam van de moeder, tenzij de moeder en de man ter gelegenheid van deze vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. In dat geval vermeldt de rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap de verklaring van de ouders hieromtrent. Ter terechtzitting hebben de moeder en de man beiden verklaard dat zij willen dat de minderjarige de geslachtsnaam van de man,[achternaam], zal krijgen.
3.19
Uit de overgelegde stukken blijkt dat bij beide ouders sprake is van een namenreeks en niet van een geslachtsnaam. Naar Nederlands recht kan een kind in dit geval geen geslachtsnaam aan zijn ouders ontlenen. Het vorenstaande zou derhalve tot gevolg hebben dat de minderjarige geen geslachtsnaam aan zijn vader kan ontlenen, terwijl uitgangspunt in het Nederlandse namenrecht is dat iedereen een voornaam en een achternaam heeft. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat de minderjarige recht heeft op een naam, waaronder naar het oordeel van de rechtbank is begrepen een voornaam en een geslachtsnaam, welk recht beschermd wordt door artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 8 EVRM. Het is immers de naam, zowel de voornaam als de achternaam, waaronder een persoon in het Nederlandse maatschappelijke verkeer zijn identiteit verkrijgt. Ook voor de minderjarige acht de rechtbank het van belang dat hij een dergelijke, hem van de andere mensen onderscheidende voor- én achternaam krijgt. In het geval van de minderjarige is de rechtbank daarenboven van oordeel dat de minderjarige recht heeft op een geslachtsnaam die ontleend is aan zijn vader.
3.2
In gevallen als deze kan de geslachtsnaam worden geregeld bij een Koninklijk Besluit tot naturalisatie. Voorts heeft een staatloos kind zelf onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om door optie het Nederlanderschap te verkrijgen waarbij alsdan een geslachtsnaam wordt vastgesteld. In afwachting van één van deze procedures is de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat het bepaalde in artikel 1:5, tiende lid, BW analoog dient te worden toegepast om de minderjarige een geslachtsnaam te verschaffen en wel een aan zijn vader te ontlenen geslachtsnaam. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten om betreffende de minderjarige in de akte van geboorte te vermelden als
voorlopigegeslachtsnaam: [achternaam]” en als voornaam: [voornaam]”. De rechtbank realiseert zich dat dit tot gevolg heeft, dat er voor onbepaalde tijd een voorlopige geslachtsnaam in de registers van de burgerlijke stand staat vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank dient de onzekere duur van de voorlopige geslachtsnaam niet aan toekenning daarvan in de weg te staan, gelet op het voornoemde recht van de minderjarige om in het Nederlandse maatschappelijke verkeer identiteit te ontlenen aan een voor- en geslachtsnaam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van de minderjarige bij een (voornaam en) een geslachtsnaam groter is dan het belang van de Nederlandse staat bij deugdelijke registers van de burgerlijke stand (en in het verlengde daarvan van de gemeentelijke basisadministratie) en dat het belang van de minderjarige dient te prevaleren boven de mogelijke onwenselijke gevolgen van na te melden toekenning van een voorlopige geslachtsnaam aan de minderjarige.
3.21
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het verzoek toewijzen en zal zij verbetering van de geboorteakte gelasten, in die zin dat de voorlopige geslachtsnaam van de minderjarige zal worden toegekend in afwachting van het Koninklijk Besluit waarbij de geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld dan wel tot op andere wijze een geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;
stelt het vaderschap vast van de man met betrekking tot de minderjarige [naam miderjarige];
bepaalt, vanaf het moment waarop de vaststelling van het vaderschap van de man is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dat de moeder en de man gezamenlijk het gezag uitoefenen over voormelde minderjarige;
gelast de verbetering van akte[00000000] van het jaar 2011 van het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar en wel in die zin, dat
- betreffende het kind onder Geslachtsnaam wordt vermeld dat als voorlopige geslachtsnaam is toegekend, in afwachting van het Koninklijk Besluit waarbij de geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld dan wel tot op andere wijze een geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld: “[achternaam]”,
- betreffende het kind onder Voornamen wordt vermeld: [voornaam]”;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Scheij, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van de griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.