ECLI:NL:RBZWB:2014:8089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
C/02/14.29 F
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Hopmans
  • mr. Prenger-de Kwant
  • mr. Raaijmaakers-Rottier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering homologatie faillissementsakkoord op grond van artikel 153 lid 3 Fw en 153 lid 2 onder 2 Fw

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 3 december 2014, werd de homologatie van een faillissementsakkoord geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de financiële consequenties van het akkoord onvoldoende inzichtelijk en onderbouwd waren. Dit betekende dat niet kon worden vastgesteld of de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som aanmerkelijk te boven gingen. De rechtbank wees op de onzekerheid over de verwachte opbrengsten en de realisatie van de verwachtingen die het akkoord, met name de constructie Claim B.V., schept. De rechtbank benadrukte dat de procedure voor homologatie niet moet worden gezien als een tegenspraak tussen partijen, maar als een spoedige beslissing over het akkoord. De rechtbank had de vrijheid om de homologatie te weigeren op basis van de imperatieve weigeringsgronden in de Faillissementswet. De rechter-commissaris had eerder in zijn rapport aangegeven dat de gefailleerde waarschijnlijk meer inkomsten voor de boedel zou kunnen genereren dan het akkoord bood. De rechtbank concludeerde dat de geboden zekerheid voor de participerende crediteuren onvoldoende was en dat de risico's en onzekerheden te groot waren om het akkoord te homologeren. De beslissing om de homologatie te weigeren werd genomen op basis van artikel 153 lid 3 en 153 lid 2 onder 2 van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Insolventierecht
Breda
insolventienummer: C/02/14.29 F
beschikking d.d. 3 december 2014
inzake het faillissement van
[gefailleerde],
wonende te [woonadres gefailleerde],
gefailleerde,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
rechter-commissaris: mr. [voorletters] van Gessel,
curator: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt.

1.Het verloop van de procedure.

1.1.
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 14 januari 2014, waarbij de heer [gefailleerde]
in staat van faillissement is verklaard,
- het proces-verbaal d.d. 14 november 2014 van de verificatievergadering en
raadpleging en stemming over het aan de gezamenlijke schuldeisers
aangeboden akkoord,
- het rapport van de rechter-commissaris d.d. 27 november 2014 met als bijlage
de brief d.d. 25 november 2014 van SNS Bank N.V.,
- het aanvullend rapport van de rechter-commissaris d.d. 27 november 2014 met
als bijlage de brief d.d. 26 november 2014 van de heer [man X],
- de brief van de rechter-commissaris d.d. 27 november 2014, met als bijlage de
brief d.d. 26 november 2014 van ABN Amro Bank N.V.,
- de zittingsaantekeningen van de homologatiezitting van 27 november 2014.
1.2.
De behandeling van de homologatie heeft plaatsgevonden ter zitting van
27 november 2014 waarbij zijn verschenen:
1. de heer [gefailleerde] (hierna:[gefailleerde]), bijgestaan door zijn advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
2. mr. M.C.J. Oonk-Pallandt, curator,
3. namens SNS-bank N.V. de advocaten mr. K. Sixma en mr. Z.D. Veldhoen, alsmede de heer [man Y], register-accountant en de heer [man Z],
4. namens ABN Amro Bank N.V haar advocaat mr. J. Meuleman, alsmede mevrouw [vrouw X], medewerker,
5. namens Gameworld B.V. en Rishi ventures B.V. de heer [man A], [functie], bijgestaan door zijn advocaat mr. L. Hennink,
6. namens Wessel Tideman Sassen B.V. haar advocaat mr. B.F. van Noort,
7. namens Savon B.V. de heer[man B].
1.3.
De uitspraak is nader bepaald op 3 december 2014.

2.Het geding.

Het geding betreft de homologatie van het door[gefailleerde] aan zijn gezamenlijke schuldeisers aangeboden akkoord dat op 14 november 2014 door de krachtens artikel 145 Fw vereiste meerderheid is aangenomen (hierna: het akkoord).

3.De beoordeling.

3.1.
Het akkoord behelst - samengevat - de uitbetaling aan concurrente crediteuren van 0,1% van hun vorderingen alsmede de mogelijkheid voor crediteuren in een daartoe op te richten Claim B.V. te participeren tegen inleg van 1,3% van hun vorderingen.[gefailleerde] draagt - onder de opschortende voorwaarde van opheffing van zijn faillissement - om niet aan Claim B.V. over zijn gepretendeerde vorderingen op SNS Bank/SNS Securities, op de familie [fam.], alsmede op de heren [man X] en [man C], terwijl hij voorts om niet aan Claim B.V. overdraagt zijn rechten op verdwenen vermogensbestanddelen genoemd in het taxatierapport van [desk] van 9 maart 2012. De incasso van genoemde vorderingen wordt bekostigd uit voormelde inleg van crediteuren. Wanneer deze te weinig blijkt, zal aan de participanten een extra bijdrage worden gevraagd middels uitgifte van aandelen in Claim B.V.[gefailleerde] zal gedurende een periode van drie jaar om niet zijn diensten aan Claim B.V. verlenen. Claim B.V. heeft een vordering van € 12,5 miljoen op[gefailleerde], welke opeisbaar wordt wanneer Claim B.V. haar activiteiten staakt of failleert voordat onherroepelijk op de vordering op SNS Bank/SNS Securities is beslist en de participanten in Claim B.V. minder dan 5% van hun oorspronkelijke vordering uitgekeerd krijgen. Genoemd bedrag zal alsdan naar rato van de omvang van hun vorderingen aan de participanten worden uitgekeerd. Volgens[gefailleerde] vormen beide onderdelen (de betaling van 0,1% van de vorderingen en de mogelijkheid tot participatie in Claim B.V.) een onlosmakelijk geheel van het akkoord.
3.2.
De rechter-commissaris heeft in zijn rapport van 27 november 2014 - onder meer - gesteld dat naar zijn oordeel[gefailleerde] naar alle waarschijnlijkheid bij voortduren van het faillissement zodanige inkomsten voor de boedel zal kunnen genereren dat voor alle crediteuren beduidend meer dan de in het akkoord vermelde 0,1% beschikbaar komt. Ook heeft de rechter-commissaris verklaard dat bij weigering van het akkoord alle toekomstige baten ten goede komen aan alle crediteuren, terwijl bij homologatie van het akkoord alleen de participerende crediteuren een hogere uitkering ontvangen en dat bovendien de kans op een hogere uitkering zeer klein is. Gelet hierop geeft de rechter-commissaris de rechtbank in overweging het akkoord niet te homologeren. De curator adviseert over het akkoord positief.
3.3.
De rechtbank overweegt vooreerst dat de procedure over de homologatie van een akkoord niet moet worden gezien als een procedure op tegenspraak tussen partijen doch als een op een spoedige beslissing over het akkoord gerichte rechtsgang, waarin zij naar eigen inzicht haar goedkeuring aan het akkoord verleent of weigert zonder daarbij in enig opzicht gebonden te zijn aan hetgeen door de curator, de schuldeisers en de gefailleerde als hun standpunt naar voren is gebracht. De gewone regels van stelplicht en bewijslast zijn niet van toepassing.
3.4.
De rechtbank overweegt verder dat in artikel 153 lid 2 Fw de imperatieve weigeringsgronden van de homologatie van het akkoord worden genoemd. Zo moet het akkoord worden geweigerd als de baten van de boedel (ook de toekomstige) de bij het akkoord bedongen som aanmerkelijk te boven gaan. Hetzelfde geldt wanneer de nakoming van het akkoord niet voldoende gewaarborgd is. Daarnaast biedt het derde lid van artikel 153 Fw de rechtbank de mogelijkheid op andere gronden alsook ambtshalve de homologatie te weigeren, hetgeen haar een grote mate van vrijheid geeft naar eigen inzicht te beslissen.
3.5.
Bij de beoordeling van de homologatie zal derhalve, wat de eerstgenoemde weigeringsgrond betreft, moeten worden vergeleken enerzijds het bedrag dat schuldeisers ingevolge het akkoord wordt uitgekeerd en anderzijds het bedrag dat zij bij voortzetting van het faillissement naar verwachting zullen ontvangen. Hierbij dienen onder "de baten des boedels" als bedoeld in artikel 153 lid 2 aanhef en
onder 1 Fw niet slechts te worden begrepen de ten tijde van de aanbieding van het akkoord aanwezige baten, maar tevens de baten die bij voortzetting van het faillissement nog te verwachten zijn.
3.6.
De rechtbank overweegt dat tot de baten des boedels als hiervoor bedoeld in ieder geval kunnen worden gerekend de opbrengst van de verkoop van het recente boek van[gefailleerde]. Voorts mag worden verwacht dat[gefailleerde] als, pas 36-jarige, succesvolle zakenman inkomsten zal genereren uit onder meer de door hem ter zitting bedoelde te initiëren winstgevende projecten. Tot deze baten behoren eveneens de onder r.o. 3.1. genoemde gepretendeerde vorderingen. Wat deze beweerdelijke vorderingen betreft, is noch[gefailleerde], noch de curator, noch een van de overige bij de zitting aanwezige crediteuren in staat geweest ook maar bij benadering de waarde ervan te duiden, laat staan te onderbouwen. Daartegenover staat dat deze vermeende vorderingen blijkens het aanbod van[gefailleerde] wel een bepaalde waarde vertegenwoordigen, nu het aanbod de verwachting schept dat door inning van deze vorderingen de crediteuren een groter deel dan 0,1% van hun vorderingen vergoed krijgen. Tegen deze achtergrond kan derhalve enerzijds niet worden geoordeeld dat de gepretendeerde vorderingen in het geheel geen waarde vertegenwoordigen, terwijl anderzijds evenmin - en ook niet bij benadering - kan worden vastgesteld welke waarde ze wel vertegenwoordigen. De rechtbank is van oordeel dat de financiële consequenties van het akkoord hiermee onvoldoende inzichtelijk en onderbouwd zijn, terwijl voorts door de rechtbank niet kan worden beoordeeld of de baten des boedels de som, bij het akkoord bedongen, al dan niet aanmerkelijk te boven gaan.
3.7.
Afgezien van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat te weinig is gewaarborgd dat de verwachtingen die het akkoord, met name de constructie Claim B.V., schept, zullen worden gerealiseerd, in het bijzonder wat betreft het beoogde rendement voor de participerende crediteuren. Op de geprognosticeerde 5% strekt in mindering de inleg van crediteuren ad 1,3%. Voorts bestaat, zoals uit het voorgaande volgt, onzekerheid over de afloop van de te entameren procedures, alsmede over de omvang van de daarmee samenhangende proceskosten en werkelijke kosten van rechtsbijstand. Weliswaar voorziet het akkoord blijkens de tekst in een voorziening voor het geval de genoemde 5% niet wordt gehaald, namelijk het door[gefailleerde] gegarandeerde bedrag van € 12,5 miljoen, maar anders dan zijn toezegging zich tot het uiterste te zullen inspannen, is door[gefailleerde] geen zekerheid verstrekt over het te zijner tijd daadwerkelijk beschikbaar zijn van dit bedrag.
3.8
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de homologatie van het akkoord op grond van het bepaalde in artikel 153 lid 3 Fw en 153 lid 2 aanhef en onder 2 Fw weigeren.

4.De beslissing.

De rechtbank:
weigert de homologatie van het door[gefailleerde] aan zijn gezamenlijke schuldeisers aangeboden en door dezen op 14 november 2014 aangenomen akkoord.
Deze beschikking is gewezen door mr. Hopmans, mr. Prenger-de Kwant en mr. Raaijmaakers-Rottier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2014.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.