ECLI:NL:RBZWB:2014:8120

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
AWB 14_2137
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging eerste ziektedag werkneemster met terugwerkende kracht en premiedifferentiatie in het kader van de Wet Bezava

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam bedrijf] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een bedrijfsarts, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 19 februari 2014, waarin de eerste ziektedag van haar ex-werkneemster werd vastgesteld op 15 april 2012. Eiseres betwistte deze datum, stellende dat de werkneemster op dat moment niet ziek was en dat de eerste ziektedag pas op 4 juli 2012 was, na beëindiging van het dienstverband op 1 mei 2012.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de eerste ziektedag door de verzekeringsarts van het UWV arbitrair en onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de bedrijfsarts voldoende aannemelijk had gemaakt dat de werkneemster door haar ziektebeeld was “afgegleden” en dat de eerste ziektedag niet binnen het dienstverband met eiseres viel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het UWV, waarbij het UWV werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over het recht op ZW-uitkering van de werkneemster.

De rechtbank oordeelde verder dat het UWV in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld, en stelde deze kosten vast op € 542,15. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede motivering bij het vaststellen van de eerste ziektedag, vooral in het kader van premiedifferentiatie onder de Wet Bezava, die werkgevers verplicht om gedifferentieerde premies te betalen voor zieke werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/2137 ZW

uitspraak van 24 november 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde1],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Hengelo), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 februari 2014 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan haar ex-werkneemster [naam ex-werkneemster] uit [plaats] (werkneemster) met ingang van 15 april 2012.
Werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. Bij beslissing van 23 mei 2014 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 oktober 2014. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam bedrijfsarts] (bedrijfsarts). Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werkneemster was in dienst bij eiseres als junior marketinganalist. Op 1 mei 2012 is het dienstverband beëindigd. Op 4 juli 2012 heeft werkneemster zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld.
Bij besluit van 16 november 2012 (primair besluit) heeft het UWV aan werkneemster een ZW-uitkering toegekend met ingang van 15 april 2012.
Bij brief van 9 oktober 2013 heeft het UWV aan eiseres een kopie van het primaire besluit toegezonden en daarbij meegedeeld dat deze uitkering van invloed is op de premielasten van eiseres.
Bij brief van 15 oktober 2013 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. Eiseres meent dat niet 15 april 2012, maar 4 juli 2012 de eerste ziektedag is van werkneemster. Dat betekent dat werkneemster al niet meer voor eiseres werkte toen zij ziek werd.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert, samengevat, aan dat het UWV zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat werkneemster arbeidsongeschikt was voor beëindiging van het dienstverband. Er was geen sprake van ziekte op 15 april 2012. Er is geen ziekmelding geweest op die datum of kort daarna. Er was ook geen aanleiding om te veronderstellen dat werkneemster ziek zou zijn. Deze datum viel in de vakantie van werkneemster (tot en met 20 april 2012). Daarna heeft werkneemster weer gewerkt. In april 2012 heeft werkneemster zich maar één dag ziek gemeld, op 26 april 2012, wegens griepklachten.
3. Per 1 januari 2014 is het onderdeel premiedifferentiatie van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava) in werking getreden.
Dit betekent dat werkgevers naast een gedifferentieerde premie voor zieke of arbeids-ongeschikte werknemers met een vast dienstverband, ook een gedifferentieerde premie gaan betalen voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers zonder een vast dienstverband, de zogenaamde vangnetters. De gedifferentieerde premie Werkhervattingskas voor het jaar 2014 wordt berekend op basis van gegevens over 2012. Het gaat daarbij om ZW- en WGA-uitkeringen die in dat jaar zijn toegekend aan (ex-)werknemers.
4. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip "zijn arbeid" verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder "zijn arbeid" verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
5. De rechtbank stelt vast dat het werk van werkneemster als junior marketinganalist moet worden aangemerkt als "zijn arbeid" in de zin van artikel 19 van de ZW.
6. Werkneemster heeft zich op 4 juli 2012 bij het UWV ziek gemeld. Naar aanleiding van ontvangen informatie van de specialist van 4 oktober 2012 heeft de verzekeringsarts van het UWV de eerste ziektedag van werkneemster met terugwerkende kracht gewijzigd in 15 april 2012.
7. De rechtbank is van oordeel dat het aannemen van een eerste ziektedag die tweeëneenhalve maand eerder is gelegen dan de daadwerkelijke ziekmelding slechts kan geschieden, indien dit oordeel goed gemotiveerd wordt door een (bezwaar)verzekeringsarts. Dit klemt temeer indien de eerder gelegen ziektedag in een dienstverband bij een werkgever is gelegen. Voor de werkgever betreft dit immers een belastend besluit op grond waarvan de premies worden vastgesteld.
De rechtbank constateert dat zich in het dossier geen rapportage van een verzekeringsarts bevindt met een motivering waarom 15 april 2012 de eerste ziektedag zou zijn. Dit oordeel lijkt arbitrair gekozen te zijn naar aanleiding van de informatie van de behandelaar van 4 oktober 2012 waarin staat:
“Vanaf april jl. is dit…”.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts ook geen onderbouwing verschaft voor het standpunt dat 15 april 2012 de eerste ziektedag zou moeten zijn. De bezwaarverzekeringsarts zegt zelfs in een e-mail aan de medewerker bezwaar:
“Ik vind geen door de primaire verzekeringsarts vastgestelde feitelijkheden of argumenten in het dossier waaruit blijkt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag gewijzigd moet worden naar 15 april. Heb jij die wel gezien?”.
Ter zitting is door de gemachtigde van het UWV erkend dat de eerste ziektedag van 15 april 2012 redelijk arbitrair is gekozen op grond van de zinsnede
“Vanaf april jl. is dit…”.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het standpunt van het UWV, dat 15 april 2012 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van werkneemster zou zijn, onvoldoende gemotiveerd.
Daar staat, naar het oordeel van de rechtbank, tegenover dat bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] met zijn toelichting ter zitting in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat werkneemster vanaf april 2012 langzamerhand is “afgegleden” maar dat dit pas in juli 2012 tot een opname heeft geleid. Op welk moment dit tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid is onduidelijk. In ieder geval heeft werkneemster na haar vakantie eind april 2012 nog wel werkzaamheden voor eiseres verricht tot het einde van het dienstverband op 1 mei 2012.
Naar het oordeel van de rechtbank moet er dan ook van worden uitgegaan dat de eerste ziektedag niet gelegen was binnen het dienstverband met eiseres. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het UWV een besluit zal moeten nemen over het recht op ZW-uitkering van werkneemster.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
11. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1, onder f, juncto artikel 2 onder f, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de kosten van een arts-gemachtigde vast op € 487,- (2 punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, gedeeld door de helft).
Voorts komen de reiskosten van de gemachtigde van eiseres voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank veroordeelt het UWV in de reiskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op twee maal de reis per openbaar vervoer is € 13,42. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiseres niet in het standpunt dat geen openbaar vervoer mogelijk zou zijn.
Ook veroordeelt de rechtbank het UWV in de door de gemachtigde van eiseres gevorderde verletkosten tot een bedrag van € 41,73.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 542,15.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.