ECLI:NL:RBZWB:2014:818

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
02-688095-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Nomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking woning leidt tot strafvermindering

In deze strafzaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2014, staat de verdachte terecht voor het voorhanden hebben van 15 patronen, in strijd met de Wet wapens en munitie. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 januari 2014, waar de officier van justitie, mr. Valente, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte, geboren in 1987, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Dunsbergen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is om te oordelen over de zaak.

De zaak kwam voort uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) die suggereerde dat de verdachte een vuurwapen bij zich droeg ter bescherming na een eerdere steekpartij. Op basis van deze informatie zijn machtigingen verleend voor doorzoekingen van de woning van de verdachte en het adres van zijn moeder. Tijdens de doorzoeking op 9 oktober 2012 werden in de woning van de verdachte 15 patronen aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat de CIE-informatie onvoldoende basis bood voor een redelijk vermoeden van overtreding van de Wet wapens en munitie.

De politierechter oordeelde dat de CIE-informatie niet voldoende was om de doorzoeking te rechtvaardigen, waardoor er sprake was van een onrechtmatige inbreuk op het huisrecht van de verdachte. Dit verzuim kon niet meer worden hersteld, wat leidde tot strafvermindering. De politierechter achtte het bewezen dat de verdachte de patronen voorhanden had, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De officier van justitie had een werkstraf van 20 uren geëist, maar de politierechter legde een voorwaardelijke taakstraf op, rekening houdend met het vormverzuim en de omstandigheden van de verdachte.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 10 dagen zal worden opgelegd. De proeftijd is vastgesteld op twee jaren, waarbij de taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de verdachte zich schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688095-13
vonnis van de politierechter van 12 februari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te[adres], [woonplaats],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Dunsbergen, advocaat te Breda,
ter terechtzitting aanwezig.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 januari 2014, waarbij de officier van justitie, mr. Valente, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat
hij op of omstreeks 09 oktober 2012 te Goes voorhanden heeft gehad 15 patronen, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
art. 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting is verklaard kan het volgende
als vaststaand worden aangemerkt.
Op 1 oktober 2012 ontving de politie een CIE proces-verbaal onder meer inhoudende:
Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de Regiopolitie Zeeland is in de maand september 2012 via een informant de navolgende informatie binnengekomen:
“Sinds[verdachte] uit Goes is neergestoken in augustus 2012, draagt hij 24 uur per dag een vuurwapen bij zich om zichzelf te verdedigen.”
Een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie kan niet worden gegeven.
Uit onderzoek is gebleken dat met [verdachte] uit Goes verdachte wordt bedoeld.
Naar aanleiding van de CIE-informatie is onderzoek gedaan naar de verblijfplaats van verdachte waaruit naar voren kwam dat verdachte behalve op het van hem bekende GBA-adres ook regelmatig op het adres van zijn moeder verbleef. Met toestemming van de officier van justitie zijn vervolgens machtigingen tot binnentreden op grond van de Wet wapens en munitie voor beide adressen verstrekt.
Op 9 oktober 2012 is binnen getreden op het adres van verdachte. In de woning zijn in de kelderkast in een koffer vijftien patronen aangetroffen. Deze zijn in beslag genomen. Uit een proces-verbaal van 17 december 2012 van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie blijkt dat de kogelpatronen munitie zijn in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III en artikel 3 lid 2 van de Wet wapens en munitie. Er is sprake van het voorhanden hebben van munitie categorie III, verboden in artikel 26 lid 1 en strafbaar gesteld in artikel 55 lid van de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft verklaard dat hij de kogelpatronen voor een ander in bewaring had.
4.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2
De bewijsoverwegingen
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat de opsporingsresultaten in het onderzoek tegen verdachte onrechtmatig zijn verkregen en dat het verkregen bewijs op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgesloten. Hiertoe is, onder verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal bij Hoge Raad 23 maart 2010, LJN: BK6929), gesteld dat de binnentreding van de woning van verdachte onrechtmatig is nu deze uitsluitend was gebaseerd op de CIE-informatie. Daarbij is uit die informatie alleen op te maken dat verdachte een wapen bij zich droeg en niet dat hij een wapen in zijn woning bewaarde. De politie heeft als nader onderzoek slechts gekeken waar verdachte woonde. De verdediging heeft tot vrijspraak geconcludeerd.
Artikel 49 van de Wet wapens en munitie luidt:
De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen.
Ter beoordeling is of de bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) binnengekomen informatie voldoende basis is voor een redelijk vermoeden van overtreding van de Wet wapens en munitie.
Volgens vaste rechtspraak kan verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie vermelde informatie. Die informatie was in deze zaak vervat in een melding van de CIE. Of de informatie toereikend is voor de toepassing van het genoemde dwangmiddel van een doorzoeking is afhankelijk van de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De politierechter stelt vast dat geen verificatie van de CIE-informatie heeft plaatsgevonden anders dan dat uit onderzoek is gebleken dat met ‘[verdachte] uit Goes’ verdachte wordt bedoeld. Voorts staat vast dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de aan de CIE verstrekte informatie niet kan worden gegeven.
Naar het oordeel van de politierechter is genoemde CIE-informatie, mede gelet op hetgeen hiervoor over de verificatie en de betrouwbaarheid is vastgesteld, onvoldoende grondslag om redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat wapens of munitie in de woning van verdachte aanwezig waren. Er was dan ook geen basis voor het verlenen van een machtiging om op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie de woning van verdachte te doorzoeken. Nu geen sprake is geweest van een op rechtmatige gronden verleende machtiging is de daarop gebaseerde doorzoeking naar het oordeel van de politierechter een ongerechtvaardigde inbreuk op de bescherming van het huisrecht. Dit verzuim tijdens het voorbereidend onderzoek kan niet meer worden hersteld. De politierechter is daarom van oordeel dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij de beoordeling of, en zo ja, welk gevolg aan dit verzuim verbonden dient te worden, houdt de politierechter rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Enig nadeel van doorzoeking van de woning voor verdachte is gesteld noch aannemelijk geworden, afgezien van enige verstoring van het gezinsleven van verdachte en mogelijke overlast als gevolg van de aanwezigheid van politie in de woning. Het feit dat munitie in de woning is aangetroffen is niet als een nadeel aan te merken. De politierechter is van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, niet kan worden volstaan met de enkele constatering van het verzuim. Naar het oordeel van de politierechter wordt het vormverzuim, inhoudende dat op onrechtmatige wijze inbreuk op het huisrecht van verdachte is gemaakt, in voldoende mate gecompenseerd door een lagere straf op te leggen dan het geval zou zijn geweest indien het verzuim zich niet had voorgedaan.
Het verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.
4.3
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 oktober 2012 te Goes voorhanden heeft gehad 15 patronen in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie III.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van twintig uren, bij niet verrichten te vervangen door tien dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Er is gewezen op het feit dat het gaat om een illegale verzameling van kogels omdat deze van verschillend kaliber waren. Bij de strafmaat moet hier rekening mee worden gehouden.
6.3
Het oordeel van de politierechter
De politierechter heeft acht geslagen op de ernst van het feit, de persoon van de verdachte en het hiervoor vastgestelde vormverzuim. In verband met het vormverzuim zal de politierechter de gevorderde straf in voorwaardelijke vorm opleggen met een proeftijd van twee jaren. Anders was een straf opgelegd zoals door de officier van justitie gevorderd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.De beslissing

De politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 20 (twintig) uren,
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen;
  • bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door politierechter mr. Nomes, in tegenwoordigheid van De Houck, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 februari 2014.
De griffier is buiten staat om het vonnis te ondertekenen.