In deze strafzaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2014, staat de verdachte terecht voor het voorhanden hebben van 15 patronen, in strijd met de Wet wapens en munitie. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 januari 2014, waar de officier van justitie, mr. Valente, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte, geboren in 1987, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Dunsbergen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is om te oordelen over de zaak.
De zaak kwam voort uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) die suggereerde dat de verdachte een vuurwapen bij zich droeg ter bescherming na een eerdere steekpartij. Op basis van deze informatie zijn machtigingen verleend voor doorzoekingen van de woning van de verdachte en het adres van zijn moeder. Tijdens de doorzoeking op 9 oktober 2012 werden in de woning van de verdachte 15 patronen aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat de CIE-informatie onvoldoende basis bood voor een redelijk vermoeden van overtreding van de Wet wapens en munitie.
De politierechter oordeelde dat de CIE-informatie niet voldoende was om de doorzoeking te rechtvaardigen, waardoor er sprake was van een onrechtmatige inbreuk op het huisrecht van de verdachte. Dit verzuim kon niet meer worden hersteld, wat leidde tot strafvermindering. De politierechter achtte het bewezen dat de verdachte de patronen voorhanden had, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De officier van justitie had een werkstraf van 20 uren geëist, maar de politierechter legde een voorwaardelijke taakstraf op, rekening houdend met het vormverzuim en de omstandigheden van de verdachte.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 10 dagen zal worden opgelegd. De proeftijd is vastgesteld op twee jaren, waarbij de taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de verdachte zich schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit.