In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en het UWV over de WIA-uitkering van een werknemer. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 april 2013, waarin de inkomsten van de werknemer op zijn IVA-uitkering werden gekort. De werknemer, die sinds 1983 in dienst was als vrachtwagenchauffeur, was in 2008 uitgevallen wegens neurologische klachten en had sindsdien vervangende arbeid verricht als belader. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen formele wijziging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden en dat het enkele tijdsverloop niet voldoende is om te concluderen dat de bedongen arbeid is gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke situatie, waarin zowel de werknemer als de werkgever streefden naar een terugkeer naar de functie van vrachtwagenchauffeur, niet wijst op een wijziging van de bedongen arbeid. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de inkomsten van de werknemer niet op zijn WIA-uitkering mogen worden gekort. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres.