Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 7 februari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op het tankstation Texaco in Tilburg op 5 maart 2012. De verdachte werd aangeklaagd voor het dreigen met een vuurwapen en het stelen van een geldbedrag. Tijdens de zittingen op 4 oktober 2012, 4 december 2012 en 24 januari 2014 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie eiste vrijspraak, omdat er weliswaar bewijs aanwezig was, maar de overtuiging ontbrak. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, waaronder de ex-schoonfamilie van de verdachte, kritisch beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de herkenningen van de verdachte door deze getuigen onbetrouwbaar waren, gezien hun persoonlijke relatie met de verdachte en de negatieve herkenning door een wijkagent.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het bewijs dat tijdens het onderzoek was verzameld, waaronder camerabeelden en tips van het publiek. De aangetroffen fiets en het wapen dat onder een auto was gevonden, konden niet overtuigend aan de verdachte worden gekoppeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende steun boden voor de beschuldigingen, vooral omdat er geen hard bewijs was dat de verdachte op de plaats delict was geweest. De rechtbank heeft ook het gezichtsvergelijkend onderzoek dat eerder was gelast, in overweging genomen, maar dit leverde geen overtuigend bewijs op.
Uiteindelijk heeft de rechtbank, gelet op het gebrek aan overtuiging en de onbetrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, het tankstation Texaco, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.