In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als medior penitentiair-inrichtingwerker, en de minister van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 april 2014, waarbij hij als medisch herplaatsingskandidaat is aangewezen. Eiser stelt dat hij niet ziek is en dat de minister hem ten onrechte als medisch herplaatsingskandidaat heeft aangemerkt. Tijdens de zitting op 20 november 2014 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door verschillende functionarissen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser klachten ondervindt door rook in zijn werkomgeving, maar dat deze klachten niet hebben geleid tot arbeidsverzuim. Eiser heeft aangevoerd dat de Tabakswet van toepassing is op zijn werkomgeving en dat de werkgever verplicht is om een rookvrije omgeving te creëren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Tabakswet niet kan worden ingeroepen om een volledig rookvrije werkomgeving te eisen, aangezien de wet niet verbiedt dat gedetineerden in hun cellen roken.
De rechtbank concludeert dat de minister op basis van de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige terecht heeft geoordeeld dat eiser als medisch herplaatsingskandidaat kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd die aantoont dat hij zonder risico voor zijn gezondheid kan werken in een omgeving met tabaksrook. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor een gezonde werkomgeving bij de werkgever ligt, maar dat in dit geval de eisen van de Tabakswet niet kunnen worden opgelegd aan de penitentiaire inrichting.