3.1.Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
3.1.1.[eiser] is sinds 1 april 1998 werkzaam als cardiothoracaal chirurg; eerst in Medisch Centrum de Klokkenberg te Breda en na overname hiervan door Stichting Amphia in het Amphia Ziekenhuis. [eiser] verricht zijn werkzaamheden binnen de maatschap Cardio-Thoracale Chirurgie Amphia Ziekenhuis (hierna: ‘maatschap CTC’).
3.1.2.[eiser] heeft sinds 1 april 1998 met medeweten en goedkeuring van de Raad van Bestuur van Stichting Amphia binnen het ziekenhuis gewerkt zonder dat hieraan een schriftelijke toelatingsovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Stichting Amphia heeft [eiser] in 2012 een schriftelijke toelatingsovereenkomst ter ondertekening voorgelegd; [eiser] heeft deze niet ondertekend.
3.1.3.Op 30 augustus 2012 is [eiser] betrokken geweest bij een incident. In het door [eiser] overgelegde ‘Verslag crisis beraad maatschap CTC dd 7 september 2012’ (prod. 11 bij dagvaarding) is dit incident als volgt beschreven:
“Collega [eiser] heeft bij een woordenwisseling, over zaken die zijn blijven liggen binnen de maatschap, met collega [naam X] het ziekenhuis verlaten, terwijl hij kort hierna moest opereren. Zijn patiënt lag onder narcose en de ‘sur-pass’ was door hem al gedaan. Kort hierna is hij terug gekomen, maar was gezien zijn emotionele toestand niet meer in staat om te opereren. [naam X] heeft zijn operatie overgenomen, dit na overleg met hem.”
3.1.4.In verband met het incident van 30 augustus 2012 heeft op 20 september 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen een afvaardiging van de maatschappen CTC en anesthesiologie. Het verslag van die bespreking (prod. 16 bij dagvaarding) luidt onder andere als volgt:
“[naam Y], [naam Z] en [naam A] zijn naar de RvB ([naam B]) gegaan naar aanleiding van het niet komen naar de OK van [eiser] nadat de Surpass was verricht (op 30 augustus). Dit incident was voor hen de druppel die de emmer deed overlopen.
Vraag van [naam X]: Kunnen de anesthesisten door met [eiser]?
(…)
Concluderend zegt de groep anesthesisten vooralsnog niet het vertrouwen op in [eiser] maar hij is hen tenminste wel uitleg verschuldigd over het wegblijven op de OK na de Surpass op 30/8 en moet er een nieuw blijk van vertrouwen getoond worden. Dit kan gebeuren in een gesprek tussen [eiser] en de anesthesisten-groep.”
3.1.5.Eveneens op 20 september 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een afvaardiging van de maatschappen CTC en BMC (Bredase Maatschap Cardiologen). Het verslag van die bespreking (prod. 17 bij dagvaarding) geeft onder andere de volgende weergave:
“De BMC vindt dat een niet goed functionerende chirurg tot problemen kan leiden (…) Zij voelen zich daar ook aansprakelijk voor en uiten hun zorgen over de chirurgische kwaliteit van [eiser] gedurende de laatste tijd. Zij hebben 4 à 5 casussen verzameld waarbij zij twijfels hebben over de kwaliteit van opereren. Dit betreft geen mortaliteit maar complicaties/kwaliteit.
(…)
Concluderend heeft de BMC een gebrek aan vertrouwen in het functioneren van [eiser], er is geen weg terug. Dit alles is doorgegeven aan de RvB en het Stafbestuur. De BMC vraagt de thoraxchirurgen hier iets aan te doen (aan het kwaliteitsverlies) want het gaat primair om de kwaliteit van de patiëntenzorg. De BMC vraagt cijfers en resultaten. Het vertrouwen kan dan mogelijk hersteld worden indien de data dit aantonen, maar zij zullen [eiser] in ieder geval scherp blijven vervolgen.”
3.1.6.Op 26 september 2012 is [eiser] aanwezig geweest bij een vergadering van zijn maatschap CTC. Het verslag van die vergadering (prod. 18 bij dagvaarding) vermeldt onder andere het volgende:
“[naam X] meldt dat de maatschap een beetje gerustgesteld is door de verklaring van de overleden patiënten van [eiser] zoals afgelopen maandag gepresenteerd door [eiser]. De cijfers laten zien dat er een aantal ‘zeer slechte’/ ‘hoog risico’ patiënten (direct van de cath-kamer) tussen zaten.
(…)
[eiser] wil met de cardiologen gaan praten over de casussen. [naam X] is daartegen, de cardiologen hebben de weg gekozen via de RvB en de Staf.
Na enig heen en weer gepraat besluiten we dan dat [eiser] morgen met de anesthesisten gaat praten en weer kan komen werken. (…)
Verder meldt [naam X] dat niet alleen de cardiologen en anesthesisten een probleem hebben met [eiser] maar dat de maatschap ook vindt dat [eiser] tekort schiet in een aantal taken die hij voor de maatschap doet, zoals de administratieve taken, afspraken niet na komen, te laat komen ed.”
3.1.7.Op 27 september 2012 heeft [eiser] een gesprek gevoerd met de heren [naam Y] en [naam Z] van de maatschap Anesthesiologie.
3.1.8.Op 19 oktober 2012 heeft[naam X] namens de maatschap CTC een brief aan (in elk geval) de Raad van Bestuur van Stichting Amphia gestuurd. De inhoud hiervan luidt als volgt (prod. 21 bij dagvaarding):
“Na aanleiding van de melding van de maatschappen cardiologie en anesthesiologie aan het stafbestuur en aan de raad van bestuur betreffende de zorgen die bestaan over het functioneren van collega [eiser] kan ik u het volgende mede delen. De maatschap cardiothoracale chirurgie heeft in meerdere vergaderingen uitvoerig met collega [eiser] gesproken en er is een status onderzoek gedaan naar de overleden patiënten, die door collega [eiser] zijn geopereerd. Uit deze gesprekken en uit de genoemde status onderzoek kunnen we concluderen dat er vooralsnog geen zorgen bij ons zijn gerezen over zijn chirurgisch handelen.
De overleden patiënten waren allen van een zeer zware cardiochirurgisch risico, waar geen chirurgische verwijtbaar handelen aangetroffen kan worden. Hierom is door de maatschap besloten om collega [eiser] zijn werk te laten hervatten. Wel is een uitgebreider onderzoek naar de zwaarte van de ingrepen van andere cardiothoracale chirurgen gaande om te vergelijken hoe de resultaten zijn van de andere cardiothoracale chirurgen bij deze categorie patiënten. Als dit onderzoek afgerond is zullen we u hierover nader berichten.”
3.1.9.Op 25 oktober 2012 heeft de maatschap CTC vergaderd en volgens de notulen (prod. 22 bij dagvaarding) is hierin onder andere het volgende besproken:
“(…) [naam X] voegt zich bij de vergadering. Hij presenteert jaarcijfers.
Mort. per risicogroep (…)
Mort. per chirurg
Mort. per chirurg per risicogroep
Aantal per risicogroep per chirurg
Getallen laten geen uitbuiters zien. Sommige chirurgen opereren wel meer hoog-risico dan anderen. (…)
Conclusie naar buiten: We hebben diepgaand onderzoek over 2011 en 2012 gedaan. De verschillen in operatieresultaten tussen de CTC’s is niet zodanig dat hieraan consequenties verbonden moeten worden.”
3.1.10.Bij brief van 29 november 2012 aan de heer [naam X] van CTC, in kopie aan [naam voorzitter] (voorzitter VMS) en [naam B] (voorzitter Raad van Bestuur) heeft de heer [naam C], voorzitter van de maatschap Cardiologie, melding gemaakt van twee ‘accidenten’ in november 2012 waarbij [eiser] was betrokken (prod. 23 bij dagvaarding).
3.1.11.Op 3 december 2012 heeft [naam X] aan [eiser] overhandigd een lijst, getiteld ‘Patiënten met re-interventie postoperatief i.v.m. technische problemen’ (prod. 25 bij dagvaarding). De lijst bevat een opsomming van 8 door [eiser] geopereerde patiënten waarbij een probleem zou zijn ontstaan. De lijst is opgesteld door niet met name genoemde cardiologen. [naam X] heeft de lijst op 11 december 2012 per e-mail (prod. 26 bij dagvaarding) toegezonden aan [naam B].
3.1.12.Eveneens op 3 december 2012 is [eiser] door [naam B] uitgenodigd voor een bespreking, waarbij ook de heren [naam voorzitter] en [naam D] (hoofd juridische zaken) aanwezig waren. Aanleiding voor het gesprek was de hiervoor genoemde brief van [naam C] van 29 november 2012. Volgens de notulen (prod. 24 bij dagvaarding) is de conclusie van de bespreking de volgende:
“De heer [naam B] concludeert dat er rond de heer [eiser] een proces gaande lijkt. Er zijn twee mogelijkheden na het te plegen onderzoek: Op grond van de feiten eindigt zijn carrière in het Amphia of hij wordt gerehabiliteerd. (…)”
3.1.13.Op 17 december 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden op initiatief van [naam B], waarbij daarnaast aanwezig waren: [eiser], [naam X], [naam voorzitter] en [naam D]. Aanleiding voor dit gesprek was de hiervoor genoemde e-mail van 11 december 2012 van [naam X], waarbij de lijst met 8 casus was gevoegd. Volgens de notulen is de conclusie van die bespreking de volgende (prod. 10 cva):
“Eerst zal op woensdagavond 19 december 2012 in de maatschap CTC deze situatie worden besproken, onder voorzitterschap van de heer [naam X]. Afhankelijk van de uitkomst zal de heer [eiser] zijn werkzaamheden kunnen hervatten. Tot die tijd geldt voor hem bijzonder verlof.”
3.1.14.Bij e-mail van 10 januari 2013 heeft [eiser] aan [naam B] een reactie op de notulen gestuurd waarin hij onder andere het volgende schrijft (prod. 33 bij dagvaarding):
“(…) Alvorens te mogen stellen dat ik niet veilig zou kunnen opereren, zou dit eerst door een objectieve deskundige moeten worden vastgesteld. (…) Mijn voorstel is om spoedig een deskundige te benoemen, teneinde duidelijkheid te verschaffen over de kwaliteit van mijn werk. (…)
Hier bovenop blijf ik hameren op de noodzaak van een mediation met als doel om alle persoonlijke wrijvingen, zowel binnen de eigen maatschap als tussen de maatschappen onderling, voor eens en voor altijd de wereld uit te helpen en te komen tot gezonde werkverhoudingen en een respectvolle sfeer. (…)”
3.1.15.Op 18 december 2012 schrijft [naam E] als voorzitter van de maatschap Bredase en Oosterhoutse Anesthesiologen aan [naam voorzitter] een brief. Hierin wordt medegedeeld dat de situatie rondom [eiser] niet is verbeterd, van hem uitleg wordt verwacht over zijn functioneren en hem tot die tijd geen verdere ondersteuning voor operaties wordt geboden.
3.1.16.Bij brief van 8 januari 2013 aan [naam X] en [naam C] wijst [naam voorzitter] op de mogelijkheid van het doen van een melding op grond van het “Reglement mogelijk disfunctioneren lid Medische Staf” (hierna: Reglement). Op dezelfde datum schrijft [naam voorzitter] een brief met gelijke strekking aan Voets en [naam Z] van de maatschap Anesthesiologie (prod. 12 bij cva).
3.1.17.Op 17 januari 2013 heeft de maatschap Cardiologie aan [naam voorzitter] verzocht het Reglement toe te passen als op korte termijn door de maatschap CTC geen adequate oplossing wordt gevonden (prod. 35 bij dagvaarding).
3.1.18.Bij brief van 23 januari 2013 aan [naam voorzitter] heeft de maatschap Anesthesiologie gewezen op mogelijke toepassing van het Reglement, zonder te stellen dat sprake is van disfunctioneren bij [eiser] (prod. 38 bij dagvaarding).
3.1.19.Op 31 januari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam X], [naam voorzitter], [naam B] en [naam G]. Uit het hiervan opgemaakte verslag (prod. 41 bij dagvaarding) wordt het volgende geciteerd:
“De heer [naam B] vat nog kort samen:
Er zijn signalen over niet adequaat technisch functioneren van de heer [eiser]; de cardiologen en cardio-anesthesiologen achten het functioneren van de heer [eiser] zelfs mogelijk een risico voor de patiëntenzorg;
Er zijn signalen over het gedrag van de heer [eiser] jegens cardiologen;
De maatschap CTC is van mening dat de heer [eiser] in de afgelopen periode in een korte tijd te veel complicaties heeft veroorzaakt.
(…)
Conclusie
Er wordt nu opgeschaald naar het stafbestuur, door middel van een formele melding vanuit de maatschap CTC ‘mogelijk disfunctioneren lid medische staf’ over het functioneren van de heer [eiser] (volgt als bijlage).”
3.1.20.Op 4 februari 2013 heeft [naam X] namens CTC aan [naam voorzitter] verzocht de procedure uit het Reglement in gang te zetten (prod. 44 bij dagvaarding).
3.1.21.Op 22 februari 2013 hebben de maatschappen CTC, Anesthesiologie en Cardiologie een document opgesteld met de titel ‘Procedure Mogelijk Disfunctioneren inzake [voorl.] [eiser]’ (prod. 50 bij dagvaarding). Het document bevat een plan van aanpak. Kern hiervan is dat [eiser] gedurende 3 maanden onder supervisie zal opereren. Ook zal de samenwerking met de cardiologen en anesthesisten moeten verbeteren.
Dit document is op 28 februari 2013 aan [eiser] uitgereikt (prod. 51 bij dagvaarding). [eiser] heeft hierop gereageerd bij brief van 5 maart 2013 aan de heer [naam F] van VMS. Kort gezegd ontkent [eiser] niet dat er problemen zijn, maar hebben die problemen met name betrekking op de samenwerking binnen en tussen de maatschappen CTC, Anesthesie en Cardiologie in zijn algemeenheid.
3.1.22.Bij brief van 14 maart 2013 heeft [naam F] namens VMS aan [eiser] medegedeeld dat zijn reactie een weigering van het verbetertraject oplevert en dat VMS de zaak overdraagt aan de Raad van Bestuur van Stichting Amphia. Daaraan is uitvoering gegeven bij brief van 26 maart 2013 van [naam F] aan [naam B] (producties 56 en 58 bij dagvaarding).
3.1.23.Op 12 april 2013 heeft [eiser] gesproken met [naam B]. Hiervan is een verslag opgemaakt (prod. 60 bij dagvaarding). Kort weergegeven is besproken:
- dat [eiser] formeel niet langer te handhaven is en dat een formele opzegging van zijn toelating moet volgen;
- dat [eiser] formeel nooit een toelatingsovereenkomst heeft getekend en wordt verzocht de laatste versie van de toelatingsovereenkomst te ondertekenen;
- dat [eiser] wordt geadviseerd alsnog onvoorwaardelijk in te stemmen met het door het stafbestuur geformuleerde voorstel.
3.1.24.De notulen van de vergadering van de stafraad van VMS van 13 mei 2013 maken melding van het volgende (prod. 67 bij dagvaarding):
“De heren [eiser], cardiothoracaal chirurg en [naam kinderarts], kinderarts zijn afgetreden.”
Na protest van de raadsman van [eiser] op 30 mei 2013 (prod. 66 bij dagvaarding), stuurt [naam F] aan de raadsman een brief van 3 juni 2013, waarin het volgende is geschreven (prod. 68 bij dagvaarding):
“Inderdaad is het zo dat te voorbarig in de Stafraadvergadering en de notulen ervan is genoemd dat de heer [eiser] is afgetreden. Wel is het zo dat het Stafbestuur het opzeggen van het lidmaatschap heeft overwogen, maar intussen wachten wij het lopende overleg met de Raad van Bestuur af. In de Stafraadvergadering van heden, 3 juni 2013, zal ik deze correctie noemen.”
3.1.25.Op 11 juni 2013 stuurt de raadsvrouw van Amphia c.s. aan de raadsman van [eiser] per e-mail een brief met zes bijlagen, bestaande uit zes casus. In de brief worden voorbereidingen voor de opzegging van de toelatingsovereenkomst aangekondigd.
3.1.26.Bij brief van 26 juni 2013 heeft [naam B] aan [eiser] bericht dat het voornemen bestaat de toelatingsovereenkomst op te zeggen. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld te worden gehoord over de voorgenomen opzegging (prod. 72 bij dagvaarding).
3.1.27.Bij brief van 2 juli 2013 deelt de raadsman van [eiser] aan [naam B] onder andere het volgende mede (prod. 73 bij dagvaarding):
“Wederom stel ik vast dat u veel te kort door de bocht gaat en conclusies trekt zonder een deugdelijk en objectief feitenonderzoek en zonder acht te slaan op de kern van de problematiek, zoals herhaaldelijk door cliënt omschreven.
De volgorde van besluitvorming dient dan ook als volgt te zijn:
1. Eerst een objectief onderzoek door deskundigen (van buiten het eigen ziekenhuis), die de casus en de onderliggende dossiers beoordelen;
2. Deze deskundigen dienen zich uit te laten over de vraag of inderdaad sprake is van technisch disfunctioneren;
3. Als het antwoord op vraag 2 bevestigend beantwoord moet worden, dient een plan te worden opgesteld, dat is gericht op het wegnemen van de oorzaak van de functioneringsproblemen (indien daarvan sprake zou blijken te zijn);
4. Daar bovenop dient de problematiek rond de persoonlijke verhoudingen te worden opgepakt en opgelost.
Iedere handeling die u jegens cliënt onderneemt, zonder een dergelijk zorgvuldig traject in acht te nemen, is onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig.
Cliënt stelt u dan ook op voorhand aansprakelijk voor alle gevolgen van uw handelen, daaronder mede begrepen de voorgenomen onrechtmatige opzegging en de wel zeer ernstige inkomens- en reputatieschade die cliënt als gevolg hiervan dreigt te lijden.”
3.1.28.Op 26 augustus 2013 is [eiser] gehoord over de voorgenomen opzegging.
3.1.29.Bij brief van 4 september 2013 heeft [naam B] namens de Raad van Bestuur van Stichting Amphia de toelatingsovereenkomst met [eiser] opgezegd per 6 maart 2014. Dit op grond van omstandigheden die van dien aard zijn, dat redelijkerwijs niet van Stichting Amphia kan worden verlangd de toelatingsovereenkomst met [eiser] in stand te houden. Het gaat hierbij om kritiek op het inhoudelijk functioneren van [eiser], waaronder de genoemde casus, en de omstandigheid dat – kort gezegd – volgens de betrokken maatschappen sprake is van een gebrek aan samenwerking.
3.1.30.Op 16 oktober 2013 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) [naam B] verzocht antwoord te geven op vragen bij de casus. Het gaat hierbij om zes casus, namelijk de casus 3 tot en met 8 die zich bevonden bij de brief van 11 juni 2013 van de raadsvrouw van Amphia c.s. Op 4 november 2013 heeft [naam B] de vragen beantwoord. Bij elke casus is door IGZ de vraag gesteld of Stichting Amphia heeft overwogen de casus als calamiteit te melden. Uit de beantwoording van die vraag blijkt dat bij geen van de casus sprake is van een calamiteit, dat sprake is van complicaties en bij één casus van een niet gekende operatietechniek (prod. 90 bij dagvaarding).
3.1.31.De maatschap CTC heeft de maatschapsovereenkomst met [eiser] bij brief van 29 november 2013 beëindigd per 6 maart 2014 (prod. 91 bij dagvaarding).
3.1.32.De IGZ schrijft bij brief van 18 december 2013 aan [naam B] (prod. 99 bij dagvaarding) onder andere het volgende:
“Het beeld dat u in eerdere correspondentie schetste, was dat de heer [eiser] weliswaar een hoog complicatiecijfer had maar dat zijn patiëntpopulatie ook aanmerkelijk zwaarder was dan die van zijn maten. De door u gepresenteerde casus zijn echter alle als laag (Euroscore 3 tot 9) gekwalificeerd.
Hoewel er kritiek bestond op de gehanteerde operatietechniek en deze niet overeenkwam met de in het hartteam afgesproken strategie, is er weinig vastgelegd over de uitkomst van de besprekingen naderhand. De uitkomsten van de operaties door de heer [eiser] worden benoemd als complicaties, terwijl men zich aan de andere kant grote zorgen maakte over zijn operatietechnische vaardigheden, dat rijmt niet met elkaar. (…)
Al met al constateert de inspectie belangrijke tegenstrijdigheden en kan zij niet concluderen of het werk van de heer [eiser] kwalitatief voldoende was (…) Ik verzoek u daarom om de NVT te benaderen met het verzoek om een deskundige aan te wijzen voor analyse van deze volledige patiëntendossiers en de inspectie te informeren over de uitkomst daarvan. (…)”
3.1.33.Bij brief van 12 februari 2014 heeft [naam B] het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT) verzocht een deskundige aan te wijzen die op grond van de volledige dossiers kan beoordelen of [eiser] in de aangevoerde casus heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam cardiothoracaal chirurg mocht worden verwacht, gebaseerd op de stand der wetenschap van dat moment.
3.1.34.Bij brief van 16 april 2014 heeft NVT aan [naam B] medegedeeld dat op basis van het reglement van de Commissie Professionaliteit, dat gebaseerd is op de richtlijn van de Orde van Medisch Specialisten voor een dergelijke commissie, het onderzoek kan worden uitgevoerd door twee leden hart-long chirurgen, bijgestaan door een jurist.
3.1.35.Per e-mail van 6 mei 2014 heeft [naam G] aan de NVT bericht dat de voorgestelde aanpak niet overeenkomt met de wens van IGZ en Stichting Amphia. Op 19 mei 2014 heeft de NVT daarop aan [naam B] bericht dat het bestuur blijft bij het eerder gedane voorstel en niet bereid is om medewerking te verlenen aan een minder onafhankelijk en daarmee ontoereikend onderzoek. Stichting Amphia heeft bij brief van 27 mei 2014 medegedeeld in beginsel in te stemmen met de door de NVT voorgestelde werkwijze.
3.1.36.Bij brief van 1 juli 2014 aan Stichting Amphia heeft de IGZ aangedrongen op bespoediging van de voortgang van het onderzoek.
3.1.37.Als bevriende partijdeskundige heeft de heer [naam thoraxchirurg], thoraxchirurg n.p., op verzoek van [eiser] op 12 juli 2014 een rapport opgesteld (prod. 122). Dit betreft de beoordeling van het medisch handelen van [eiser] als thoraxchirurg inzake de 6 casus, genummerd 3 tot en met 8, aangehaald in de brief van mr. Bischot aan mr. Hulsbergen van 11 juni 2013. Per casus heeft [naam thoraxchirurg] een gemotiveerde conclusie geformuleerd. De algemene conclusie is door [naam thoraxchirurg] onder andere als volgt verwoord:
“Op de vraag of naar mijn deskundig oordeel de heer [eiser] de betreffende medische handelingen vakkundig heeft uitgevoerd naar maatstaven van hetgeen van een redelijk bekwaam cardiothoracaal chirurg mocht worden verwacht, gebaseerd op de stand der wetenschap van dat moment, antwoord ik: Ja, dat heeft hij. (…)”
3.1.38.Bij brieven van zijn advocaat van 30 januari 2014 heeft [eiser] Amphia c.s. aansprakelijk gesteld, gesommeerd om de opzegging in te trekken, [eiser] te rehabiliteren en zijn schade te vergoeden. Amphia c.s. zijn hiertoe niet bereid.
De grondslag van de vorderingen