In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in 2009 aangifte deed van een verzamelinkomen van € 9.190, was geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. De inspecteur had een informatiebeschikking afgegeven omdat de belanghebbende geen informatie had verstrekt over deze buitenlandse bankrekeningen. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij ontkende rekeninghouder te zijn geweest en stelde dat zij correct aangifte had gedaan.
Tijdens de zitting op 22 januari 2014 in Breda is het onderzoek ter zitting geschorst en is een tweede zitting op 23 mei 2014 gehouden, waar een getuige is gehoord. De inspecteur heeft na de zitting herziene berekeningen naar de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de informatiebeschikking onterecht was afgegeven, omdat de inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende niet aan haar informatieverplichtingen had voldaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking vernietigd, en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende in 2009 nog een rekening bij KBL aanhield en dat de informatiebeschikking niet op de juiste wijze was afgegeven. De rechtbank heeft de inspecteur ook gelast het griffierecht van € 44 aan de belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering door de belastingautoriteiten bij het opleggen van informatiebeschikkingen.