ECLI:NL:RBZWB:2014:9002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
C-02-276837 - HA ZA 14-97
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de omvang van de legitieme portie in een erfenis met betrekking tot geschonken aandelen en onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de legitieme portie van eiser, die recht heeft op een deel van de nalatenschap van zijn overleden moeder. Eiser vordert dat de rechtbank gedaagde, zijn zus, veroordeelt om hem de legitieme portie te betalen, die door de rechtbank zal worden vastgesteld op basis van de legitimaire massa. Eiser stelt dat de waarde van de aan gedaagde geschonken aandelen in de besloten vennootschap en de waarde van onroerend goed dat door de moeder aan de B.V. is ingebracht, moet worden meegenomen in de berekening van zijn legitieme portie. De moeder is op 8 maart 2011 overleden, en eiser stelt dat de waarde van de aandelen en panden bij de vaststelling van de legitieme portie moet worden betrokken.

Gedaagde voert verweer en stelt dat de waarde van de panden niet los kan worden gezien van de waarde van de B.V. en dat de aandelen op het moment van schenking geen waarde hadden. De rechtbank heeft in een eerder vonnis al overwogen dat de waarde van de aandelen van belang is voor de vaststelling van de legitieme portie. De rechtbank is van mening dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is om de waarde van de aandelen in de B.V. per eind 2010 vast te stellen, aangezien partijen het hierover niet eens zijn. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd moeten worden.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen en heeft bepaald dat partijen elk voor de helft de kosten van het deskundigenonderzoek zullen dragen. De zaak is verwezen naar de rol van 14 januari 2015 voor het nemen van een akte door eiser en daarna door gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/276837 / HA ZA 14-97
Vonnis van 10 december 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.J.W. Vugs te Roosendaal.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 16 april 2014
  • het proces-verbaal van comparitie 4 september 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde veroordeelt om aan hem te betalen
primairzijn legitieme portie zoals door de rechtbank wordt vastgesteld op basis van een nader door de rechtbank te bepalen legitimaire massa met name op grond van nog over te leggen documenten doch in ieder geval
subsidiaireen bedrag van € 138.500,--, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2013 althans 12 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts vordert hij betaling door gedaagde van buitengerechtelijke kosten ad € 325,-- + p.m. van de onderhavige procedure, die van de beslaglegging daaronder begrepen alsmede de nakosten.
2.2.
Eiser baseert zijn vordering op het navolgende. Op grond van het testament van moeder (overleden op 8 maart 2011) heeft hij recht op zijn legitieme portie. Ter bepaling van de omvang daarvan dient de zgn. legitimaire massa te worden vastgesteld. De door gedaagde aan eiser overgelegde boedelbeschrijving van de nalatenschap van moeder is daartoe onvoldoende. In die beschrijving is ten onrechte niet opgenomen de waarde van de kort voor haar overlijden, op 30 december 2010, door moeder die toen al ziek was om niet aan gedaagde geschonken aandelen in de besloten vennootschap [naam BV] (hierna: de B.V.). Daarnaast is niet opgenomen de waarde van een drietal aan moeder in eigendom toebehorende panden, die zij kort voor genoemde schenking in de B.V. had ingebracht. Zowel de waarde van de aandelen als die van de panden dient (ieder afzonderlijk) bij de vaststelling van de omvang van de legitimaire massa te worden betrokken. De waarde van de aandelen dient te worden vastgesteld op het moment van de gift; gekeken moet worden naar enerzijds de balanspositie (het eigen vermogen van de vennootschap bedroeg toen tenminste € 130.973,--) en de stille reserves, anderzijds naar de winstcapaciteit van het bedrijf. De waarde van de panden dient te worden vastgesteld per datum overlijden van moeder.
Eiser heeft van hetgeen waar hij recht op heeft, een bedrag van € 7.043,62 ontvangen; er zou niet meer geld zijn en eerst zouden er panden moeten worden verkocht. Zolang niet is verkocht meent eiser aanspraak te kunnen maken op wettelijke rente. Hij heeft dat op 1 augustus 2013 per 8 augustus 2013 aan gedaagde aangezegd. In elk geval gaat de rente in op de dag der dagvaarding. Gedurende twee jaar is er geen pand verkocht; dat is jegens eiser onrechtmatig en leidt tot schade. Voorts vordert hij vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
2.3.
Gedaagde voert verweer. Zij stelt dat de waarde van de panden niet los gezien kan worden van de waarde van de B.V. . In 2010 had de B.V. schulden. Daarvoor dienden de (bij moeder in eigendom zijnde) panden tot zekerheid. De panden zijn vervolgens – fiscaal “geruisloos” – naar de besloten vennootschap doorgeschoven. Dat is geconstrueerd als informele kapitaalstorting van (de waarde van de panden minus samenhangende schulden)
€ 280.550,--; dat bedrag is niet aan moeder uitgekeerd, maar beschouwd als agio. Aldus maakte de panden ten tijde van het overlijden van moeder onderdeel uit van de B.V. en moet worden uitgegaan van één waarde, die van de aandelen. Eind 2010 heeft moeder – op een moment dat nog geen sprake was van mogelijk overlijden – de aandelen in de B.V. om niet aan gedaagde geschonken; fiscaal vond die schenking plaats tegen boekwaarde. De schenking vond plaats in het kader van bedrijfsopvolging; moeder wilde dat de onderneming werd voortgezet. Op dat moment was al te voorzien dat het taxibedrijf haar grootste opdracht (het schoolvervoer) mogelijk kwijt zou raken; dat vervoer werd voor 2011/2012 opnieuw aanbesteed. Duidelijk was ook dat mocht het vervoer toch aan het bedrijf worden gegund, er een investering van € 400.000,-- noodzakelijk was om de opdracht overeenkomstig de eisen van de opdrachtgever te kunnen uitvoeren. Dat geld was er niet. Gedaagde stelt dat de waarde van de aandelen nihil was. Het bedrijf heeft uiteindelijk het schoolvervoer niet gekregen. Ook andere opdrachtgevers hebben zich teruggetrokken. Het bedrijf is in augustus 2013 gestopt.
Gedaagde betwist voorts verschuldigdheid van wettelijke rente. De legitieme is nog niet vastgesteld, zodat gedaagde niet in verzuim is; de stelling dat schade is geleden is niet onderbouwd. Bovendien is er geen geld; wat er was, is uitgekeerd. Eerst moet er een pand worden verkocht. Dat gaat moeizaam, ook omdat eiser op dat pand beslag heeft gelegd. Gedaagde betwist tenslotte een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Eiser heeft een door gedaagde niet betwiste boedelbeschrijving overgelegd betreffende de nalatenschap van moeder. Als wordt uitgegaan van die beschrijving, heeft eiser (naast zijn nog uit te keren erfdeel uit de nalatenschap van vader van € 22.002,90), recht op een legitieme portie ter grootte van (na aftrek van belasting) € 123.540,72. Tussen partijen staat vast dat aan hem is uitgekeerd een bedrag van € 7.043,62; of die betaling betrekking had op het erfdeel uit de nalatenschap van vader of uit die van moeder is door partijen niet aangegeven.
3.2.
Eiser stelt dat bij de waarde van de nalatenschap, die als grondslag dient voor de vaststelling van zijn legitieme portie, naast hetgeen in genoemde boedelbeschrijving is vermeld nog dient te worden betrokken de waarde van een drietal panden en de waarde van de aandelen van de B.V. In het incidenteel vonnis van 16 april 2014 heeft de rechtbank al overwogen dat de waarde van de (door moeder al voor haar overlijden in de B.,V. ingebracht) slechts van belang is als factor, die (mede) de waarde van de aandelen van de B.V. bepaalt. Hierna zal daarom alleen worden ingegaan op (de waarde van) die aandelen.
3.3.
De aandelen zijn door moeder aan gedaagde – haar dochter – geschonken. Er is aldus sprake van een gift in de zin van art. 4:67 onder d van het Burgerlijk Wetboek (BW), die bij de berekening de legitieme portie van eiser in aanmerking zal moeten worden genomen. Dat sprake was van schenking in het kader van bedrijfsopvolging en dat deze plaatsvond op een moment dat moeder – naar gedaagde stelt – (nog) niet (terminaal) ziek was, doet aan het vorenstaande niet af. Uitgegaan moet worden van een objectief schenkingsbegrip; de motieven voor de schenking zijn niet van belang. Het gaat er dan slechts om dat degene die schenkt (moeder) de verrijking van de andere partij (gedaagde) heeft gewild. Nu moeder vanuit de wens tot bedrijfsopvolging de aandelen aan gedaagde heeft overgedragen, staat de wil van moeder om gedaagde te verrijken naar het oordeel van de rechtbank voldoende gedaagde. Dat niet primair het motief van moeder vrijgevigheid was maakt dat niet anders. Voorts beperkt de wet de bij de vaststelling van de legitieme portie te betrekken giften niet tot alleen die giften die worden gedaan kort voor het overlijden van de erflater. Dat de gift door moeder werd gedaan op een moment dat zij – zoals gedaagde stelt – (nog) niet ziek was maakt dus niet dat de gift niet bij de vaststelling van de legitieme portie van eiser zou moeten worden betrokken.
3.4.
De gift zal bij de vaststelling van de legitieme portie van eiser moeten worden betrokken tegen de waarde naar het tijdstip van de prestatie (art. 4:66 BW); dat betekent in dit geval dat moet worden uitgegaan van de waarde van de aandelen per eind 2010. Daarbij is voorts van belang dat, nu een eiser als legitimaris slechts schuldeiser van de nalatenschap is, bij deze waardering niet bepalend is de waarde die bij een verdeling tussen deelgenoten in aanmerking zou worden genomen, maar dat moet worden uitgegaan van de objectieve verkoopwaarde (de waarde in het economisch verkeer). Partijen zijn het over die waarde niet eens: eiser stelt dat er waarde is, verwijzend naar de aangifte vennootschapsbelasting 2010 van de B.V. en het daarin genoemde fiscale ondernemingsvermogen, en stelt voorts dat dan nog moet worden rekening gehouden met de winstcapaciteit. Gedaagde geeft aan dat de onderneming destijds slecht liep, dat naar te voorzien was opdrachtgevers zouden verdwijnen en dat de waarde van de aandelen daarom destijds nihil was. De rechtbank is niet in staat om op grond van de thans voorliggende gegevens vast te stellen of de aandelen destijds een waarde hadden en welke die was. Zij is daarom voornemens om een deskundige te benoemen om aan de hand van de jaarcijfers van de onderneming, en met inachtneming van de door gedaagde geschetste – en door eiser niet betwiste – gang van zaken rondom het schoolvervoer de waarde in het economisch verkeer van de aandelen in de B.V. per eind 2010 te begroten. Beide partijen hebben weliswaar comparitie gesteld, dat zij geen geld hebben voor een deskundigenonderzoek, maar nu de rechtbank zonder voorlichting van een deskundige geen oordeel kan geven, is een dergelijk onderzoek toch noodzakelijk.
3.5.
Voordat een deskundige wordt benoemd, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich – bij akte – over het voornemen daartoe, over de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan die deskundige voor te leggen vragen uit te laten. Reeds nu geeft de rechtbank aan voornemens te zijn partijen elk voor de helft te belasten met het betalen van het ter voldoening van de kosten van het onderzoek vast te stellen voorschot. De achtergrond daarvan is dat het hier een geschil betreft in de familiesfeer, waarin gebruikelijk is dat gezamenlijke proceskosten uiteindelijk door de partijen gezamenlijk worden gedragen.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
- verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 januari 2015 voor het nemen van een akte als bedoeld in 3.5, eerst aan de zijde van eiser en daarna aan de zijde van gedaagde;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.