In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de legitieme portie van eiser, die recht heeft op een deel van de nalatenschap van zijn overleden moeder. Eiser vordert dat de rechtbank gedaagde, zijn zus, veroordeelt om hem de legitieme portie te betalen, die door de rechtbank zal worden vastgesteld op basis van de legitimaire massa. Eiser stelt dat de waarde van de aan gedaagde geschonken aandelen in de besloten vennootschap en de waarde van onroerend goed dat door de moeder aan de B.V. is ingebracht, moet worden meegenomen in de berekening van zijn legitieme portie. De moeder is op 8 maart 2011 overleden, en eiser stelt dat de waarde van de aandelen en panden bij de vaststelling van de legitieme portie moet worden betrokken.
Gedaagde voert verweer en stelt dat de waarde van de panden niet los kan worden gezien van de waarde van de B.V. en dat de aandelen op het moment van schenking geen waarde hadden. De rechtbank heeft in een eerder vonnis al overwogen dat de waarde van de aandelen van belang is voor de vaststelling van de legitieme portie. De rechtbank is van mening dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is om de waarde van de aandelen in de B.V. per eind 2010 vast te stellen, aangezien partijen het hierover niet eens zijn. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd moeten worden.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen en heeft bepaald dat partijen elk voor de helft de kosten van het deskundigenonderzoek zullen dragen. De zaak is verwezen naar de rol van 14 januari 2015 voor het nemen van een akte door eiser en daarna door gedaagde.