ECLI:NL:RBZWB:2014:906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
C/02/266307 / FA RK 13-3709
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage na echtscheiding en inkomensverlies door eigen handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage na echtscheiding. De man, verzoeker, heeft verzocht om een verlaging van de door hem te betalen kinderbijdrage, omdat hij zijn baan had verloren en zijn inkomen aanzienlijk was gedaald. De vrouw, verweerster, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en verzocht om afwijzing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2007 zijn gescheiden en dat er twee minderjarige kinderen zijn. Bij de echtscheiding was een kinderbijdrage van € 250 per kind per maand vastgesteld. De man heeft aangevoerd dat zijn inkomensverlies het gevolg is van omstandigheden die zijn ontstaan door zijn eigen handelen, namelijk een ontslag na een ongeval onder invloed van alcohol. De rechtbank oordeelt dat dit inkomensverlies niet voor wijziging van de kinderbijdrage kan leiden, omdat het door toedoen van de man zelf is veroorzaakt.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de man niet heeft getracht zijn ontslag aan te vechten en dat hij geen stappen heeft ondernomen om een ontbindingsvergoeding te verkrijgen. Dit wordt als verwijtbaar beschouwd, vooral gezien zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen. De rechtbank concludeert dat de eerder vastgestelde kinderbijdrage niet voor wijziging vatbaar is en wijst het verzoek van de man af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/reknr: C/02/266307 / FA RK 13-3709
beschikking d.d. 12 februari 2014
[partij A](hierna: de man),
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Zierikzee,
tegen:
[partij B](hierna: de vrouw),
wonende te [adres],
verweerster,
advocaat: mr. E.S. van Aken te Zierikzee.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoekschrift wijziging kinderbijdrage;
- het verweerschrift wijziging kinderbijdrage;
- de brief d.d. 21 oktober 2013 van mr. Nijssen, met aanvullende stukken;
- de brief d.d. 21 oktober 2013 van mr. Van Aken, met aanvullende stukken;
- de brief d.d. 30 oktober 2013 van mr. Nijssen, houdende wijziging van het verzoek;
- de brief d.d. 5 november 2013 van mr. Nijssen, met een aanvullend stuk.
1.2
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 november 2013. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank[plaatsnaam] d.d. 14 november 2007 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 december 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaatsnaam].
2.2
Partijen hebben de navolgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1], geboren [in] 1998;
- [minderjarige 2], geboren [in] 2006.
2.3
Bij voornoemde beschikking is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 250,-- per kind per maand vastgesteld, zulks met ingang van 29 augustus 2007.
3. Het geschil
3.1
De man verzoekt, na schriftelijke wijziging van zijn verzoek:
- te bepalen dat hij met ingang van 12 september 2012 tot 4 maart 2013, gelet op zijn draagkracht volgens de overgelegde draagkrachtberekening d.d. 21 oktober 2013 (draagkrachtberekening 1), aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag voldoet ad € 94,= per kind per maand;
- te bepalen dat hij met ingang van 4 maart 2013, gelet op zijn draagkracht volgens de overgelegde draagkrachtberekening d.d. 21 oktober 2013 (draagkrachtberekening 3), aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voldoet een bedrag ad € 74,55 per kind per maand;
- althans een bedrag en met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum zoals de rechtbank juist en redelijk acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2
Door de man is aangevoerd dat de omstandigheden aan zijn zijde sedert het wijzen van de beschikking van de rechtbank [plaatsnaam] d.d. 14 november 2007 zijn gewijzigd, nu hij per 1 mei 2012 zijn baan bij [bedrijf x] heeft verloren en zijn inkomen sindsdien aanzienlijk is gedaald. Om die reden is volgens hem een wijziging van de eerder vastgestelde kinderbijdrage gerechtvaardigd. Hoewel er sprake is van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man, is de rechtbank met de vrouw van oordeel dat de inkomensvermindering aan de zijde van de man buiten beschouwing dient te blijven, nu het inkomensverlies door toedoen van het handelen van de man zelf teweeg is gebracht. Zij neemt daarbij het navolgende in aanmerking. Vast staat dat de man tot 1 mei 2012 werkzaam was als voorman stratenmaker bij [bedrijf x], alwaar hij - naar eigen zeggen - een inkomen genereerde van ongeveer € 2.622,= bruto per vier weken. Kort vóór de beëindiging van zijn dienstverband in mei 2012, is de man - na werktijd en onder invloed van alcohol - met de bestelbus van zijn werkgever betrokken geraakt bij een ongeval. De man is hiervoor vervolgens strafrechtelijk veroordeeld. Gebleken is dat genoemd incident voor de werkgever van de man de aanleiding is geweest om hem op staande voet te ontslaan. Daar zijn werkgever evenwel -naar eigen zeggen van de man- geen zekerheid had dat het ontslag bij een eventuele gerechtelijke procedure in stand zou blijven, zijn de man en zijn werkgever overeengekomen de beëindiging van het dienstverband middels een vaststellingsovereenkomst te regelen. De man heeft vervolgens eerst per 12 september 2012 een WW-uitkering van het UWV ontvangen. Vanaf 4 maart 2013 is de man opnieuw werkzaam als stratenmaker via een uitzendbureau, doch voor een lager inkomen dan hij bij [bedrijf x] genoot. Het feit dat de man niet heeft getracht zijn ontslag op staande voet aan te vechten, ongeacht of dit voor hem ook tot een positief resultaat zou hebben geleid, doch kennelijk genoegen heeft genomen met een beëindiging van zijn dienstverband middels een vaststellingsovereenkomst, rekent de rechtbank hem, mede met het oog op zijn onderhoudsverplichting jegens zijn minderjarige kinderen, zeer aan. Dat hij vervolgens kennelijk evenmin heeft getracht om in verband met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst een ontbindingsvergoeding te verkrijgen, althans niet gebleken is dat hij zich daarvoor hard heeft gemaakt, acht de rechtbank evenzeer verwijtbaar. Het gegeven dat de werkgever van de man tevens de vader van de vrouw is en dat er kennelijk reeds spanningen tussen hen waren, hetgeen volgens de man mede zou hebben bijgedragen aan beëindiging van zijn dienstverband, doet aan het vorenstaande niet af. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat de man zijn verdiencapaciteit thans niet kan realiseren, is het inkomensverlies van de man bovendien voor herstel vatbaar. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opeenstapeling van de gedragingen c.q. nalatigheden van de man, die op zichzelf doch zeker in samenhang met elkaar bezien, verwijtbaar zijn en waarvan hij zich, uit hoofde van zijn financiële verantwoordelijkheid jegens zijn minderjarige kinderen en met het oog op diens belangen, had behoren te onthouden, maakt dat het inkomensverlies van de man volledig voor zijn rekening en risico dient te komen. De bij beschikking van 14 november 2007 vastgestelde kinderbijdrage is dan ook niet voor wijziging vatbaar.
4.3
Voor zover de man nog heeft aangevoerd dat er reden is om de kinderbijdrage te wijzigen, nu er ten tijde van de vaststelling van die bijdrage in 2007 geen rekening is gehouden met de inkomsten van de vrouw, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Nu de vrouw deze stelling van de man gemotiveerd heeft bestreden, had het op de weg van de man gelegen om daaromtrent (met stukken) nader inzicht in te verschaffen en zijn stelling daaromtrent nader te onderbouwen. Nu de man zulks heeft nagelaten, kan niet worden aangenomen dat er aan de zijde van de vrouw sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de kinderbijdrage rechtvaardigt.
4.4
De rechtbank zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten tussen partijen compenseren zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.L. Holierhoek in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.J.M. Lavrijssen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 februari 2014.

Voetnoten

1.Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.