ECLI:NL:RBZWB:2014:9406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C/02/246596 FA RK 12-1119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Poel
  • A. van Noort
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbetering van geboorteakte en erkenning van vaderschap in het kader van Somalisch recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot verbetering van de geboorteakte van een minderjarige. Het verzoek was ingediend door het openbaar ministerie en betrof de erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende 2]. De rechtbank moest beoordelen of de erkenning kon worden doorgehaald, omdat de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige gehuwd was met de heer [belanghebbende 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van de moeder met de heer [belanghebbende 3] in Somalië rechtsgeldig was en dat de heer [belanghebbende 3] als de juridische vader van de minderjarige moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft verder onderzocht of de erkenning door de heer [belanghebbende 2] geldig was. Volgens Somalisch recht is erkenning van een kind door een man die gehuwd is met een andere vrouw niet mogelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [belanghebbende 2] ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw, waardoor de erkenning in beginsel nietig is. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een band bestond tussen de moeder en de heer [belanghebbende 2] die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen. Dit leidde tot de conclusie dat de erkenning door de heer [belanghebbende 2] in stand kan blijven, ondanks de juridische complicaties.

De rechtbank heeft het verzoek van het openbaar ministerie om de erkenning door de heer [belanghebbende 2] te doorhalen afgewezen en ook het verzoek om de naam van de minderjarige te wijzigen in de akte werd afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de bestaande relatie tussen de minderjarige en de heer [belanghebbende 2] moet worden erkend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team familierecht
Meervoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/246596 FA RK 12-1119
beschikking betreffende registers van de burgerlijke stand
op het verzoek van
het openbaar ministerie,
arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 5 maart 2012 ontvangen verzoek van het openbaar ministerie met bijlagen;
- de akte nr. [aktenummer] van het jaar 2010 van het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg;
- de op 14 maart 2012 ontvangen instemmingsverklaring van de hierna onder 4. te noemen belanghebbende;
- de op 8 juni 2012 ontvangen brief van het openbaar ministerie met bijlagen;
- de op 11 juni 2012 ontvangen brief van de hierna onder 4. te noemen belanghebbende met bijlagen;
- het op 12 juni 2012 ontvangen verweerschrift van de hierna onder 1. en 2. te noemen belanghebbenden;
- het proces-verbaal van de behandeling door de enkelvoudige kamer ter terechtzitting
van 14 juni 2012;
- de brief van de griffier van de rechtbank van 3 juli 2012 aan het openbaar ministerie;
- de op 12 juli 2012 ontvangen brief van de hierna onder 4. te noemen belanghebbende met bijlagen;
- het op 23 oktober 2012 ontvangen gewijzigd verzoek van het openbaar ministerie met bijlage;
- de brief van de griffier van de rechtbank van 27 juni 2013 aan het openbaar ministerie;
- het op 18 juli 2013 ontvangen gewijzigd verzoek van het openbaar ministerie;
- een afschrift van de publicatie van de oproep van de hierna onder 3. te noemen belanghebbende voor de mondelinge behandeling in dagblad BN/De Stem van 21 oktober 2013;
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 28 januari 2014.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. mevrouw [belanghebbende 1], moeder van de minderjarige, bijgestaan door advocaat mr. R.M. Tjong Kim Sang;
2. de heer [belanghebbende 2], erkenner van de minderjarige, bijgestaan door advocaat mr. R.M. Tjong Kim Sang;
3. de heer [belanghebbende 3], zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland;
4. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank verbetering van voormelde akte en doorhaling van de bij die akte behorende latere vermelding betreffende erkenning zal gelasten.

3.De beoordeling

3.1
In voormelde akte is opgenomen dat op [geboortedatum minderjarige] te [geboorteplaats minderjarige] is geboren de minderjarige met de volgende naam:
Geslachtsnaam : -
Voornamen : [voornaam].
Voorts is in voormelde akte opgenomen dat zijn ouders zijn:
Geslachtsnaam vader : -
Voornamen vader : -
Naam moeder : [belanghebbende 1]
Voornamen moeder : -.
Blijkens de latere vermelding betreffende erkenning is de minderjarige op [datum erkenning] met toepassing van Nederlands recht erkend door:
Naam : [belanghebbende 2]
Voornamen : -
en is de geslachtsnaam van het kind : -.
3.2
Het openbaar ministerie verzoekt thans voormelde latere vermelding betreffende erkenning door te halen en voormelde akte aldus te verbeteren:
Naam kind : [voornaam] [naam kind 1]
Voornamen kind : -
Naam vader : [belanghebbende 3]
Voornamen vader : -
Plaats van geboorte vader : [geboorteplaats]
Dag van geboorte vader : -.
3.3
Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, aangezien het verzoekschrift is ingediend door voormeld openbaar ministerie. De rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevoegd nu het verzoek ziet op verbetering en doorhaling van een akte welke is of moet worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand binnen haar rechtsgebied.
3.4
Het openbaar ministerie is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
3.5
De onder 3. genoemde belanghebbende, zijnde de heer [belanghebbende 3], is op de wettelijk voorgeschreven wijze opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 28 januari 2014. Hij is evenwel niet ter zitting verschenen.
3.6
Het openbaar ministerie legt thans aan het verzoek tot doorhaling van de erkenning door de heer [belanghebbende 2] ten grondslag dat ten tijde van de geboorte van de minderjarige de moeder van de minderjarige was gehuwd met de heer [belanghebbende 3] en dat de heer [belanghebbende 3] als de vader van de minderjarige dient te worden aangemerkt. Omdat de minderjarige aldus ten tijde van de erkenning door de heer [belanghebbende 2] al een vader had, dient de latere vermelding van de erkenning te worden doorgehaald. Verder dienen de vadergegevens van de heer [belanghebbende 3] in de geboorteakte te worden opgenomen en dient de naam van het kind te worden gewijzigd.
Het huwelijk van de moeder en de heer [belanghebbende 3] ten tijde van de geboorte van de minderjarige
3.7
Ingevolge artikel 10:31 Burgerlijk Wetboek wordt een buiten Nederland gesloten
huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond
rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig (in Nederland) erkend.
Kort na haar aankomst in Nederland, heeft de moeder in het eerste gehoor d.d. 23 september 2008 ten overstaan van de Immigratie- en Naturalisatiedienst verklaard dat zij in maart 2006 in [plaats], Somalië, in het huwelijk is getreden met de heer [belanghebbende 3] en dat dit huwelijk is voltrokken door een sheikh, in aanwezigheid van twee getuigen. Ter
terechtzitting van 14 juni 2012 heeft de moeder het huwelijk met de heer [belanghebbende 3] bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat dit huwelijk in rechte is komen vast te staan en voor
erkenning in Nederland in aanmerking komt. Hieraan doet niet af, zoals door de advocaat
van de moeder en de erkenner is betoogd, dat dit huwelijk officieel in Nederland niet is
geregistreerd.
3.8
Door de moeder en de erkenner is gesteld dat voormeld huwelijk van de moeder en de
heer [belanghebbende 3] is ontbonden. In het verweerschrift wijst de advocaat erop dat de
echtgenoot zich in het buitenland bevindt, er al jarenlang geen contact meer is, dat de moeder
is gevlucht, dat er sprake is van een oorlogssituatie in Somalië en dat erkende
overheidsinstanties aldaar ontbreken, waardoor het niet mogelijk is aan te tonen dat er sprake
is van echtscheiding op traditionele wijze. De advocaat heeft namens de moeder ter terechtzitting van 14 juni 2012 verklaard dat het huwelijk vóór de geboorte van de minderjarige reeds ontbonden zou zijn op traditionele wijze in Somalië en wel door het vertrek van de moeder uit Somalië. Dat wordt volgens de advocaat in Somalië beschouwd als een traditionele scheiding.
Ter terechtzitting van 28 januari 2014 heeft de moeder betreffende de ontbinding van haar
huwelijk met de heer [belanghebbende 3], desgevraagd, verklaard dat dit huwelijk is ontbonden
door een eenzijdig daarop gerichte (telefonische) verklaring van de heer [belanghebbende 3]
jegens de moeder. De moeder heeft daarover verklaard dat de heer [belanghebbende 3] toen in
Somalië verbleef, dat zij toen in Nederland verbleef en dat dit telefoongesprek plaats heeft
gevonden ongeveer in februari 2012.
Nu de moeder bij aankomst in Nederland heeft verklaard dat zij gehuwd is met de heer [belanghebbende 3], kan niet worden volstaan met de enkele stelling dat dit huwelijk ontbonden zou zijn door het vertrek van de moeder uit Somalië. Dit standpunt van de moeder wordt dan ook gepasseerd. De rechtbank zal beantwoording van de vraag of de gestelde ontbinding van het huwelijk tussen de moeder en de heer [belanghebbende 3] in Nederland wordt erkend, thans achterwege laten. Dit omdat de minderjarige op [geboortedatum minderjarige] is geboren en aldus, ook in het standpunt van de moeder ter terechtzitting van 28 januari 2014, er ten tijde van de geboorte van de minderjarige nog sprake was van een huwelijk tussen de moeder en heer [belanghebbende 3].
De afstamming in relatie tot de moeder en de heer [belanghebbende 3]
3.9
Ingevolge het bepaalde in artikel 10:92 BW (ten tijde van de geboorte van de
minderjarige in artikel 1 van de Wet conflictenrecht afstamming) wordt de vraag, of een kind
door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is
geboren en de met haar gehuwde man, bepaald door het recht van de staat van de
gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de vrouw of, indien dit ontbreekt, door het
recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien
dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Er
wordt hierbij aangeknoopt bij het tijdstip van de geboorte van het kind.
3.1
Uit het overgelegde GBA-uittreksel blijkt niet welke nationaliteit de moeder heeft; vermeld staat dat zij een onbekende nationaliteit heeft. Van de heer [belanghebbende 3] is geen GBA-uittreksel in het geding gebracht, nu hij nimmer in Nederland zou hebben verbleven. De rechtbank leidt uit de overgelegde stukken af dat de moeder en haar echtgenoot [belanghebbende 3], nu zij zijn geboren in Somalië en aldaar zijn gehuwd, vermoedelijk beiden de Somalische nationaliteit bezitten. De moeder heeft ter gelegenheid van het eerste gehoor door de IND op 23 september 2008 verklaard dat zij de Somalische nationaliteit bezit en dat ook de heer [belanghebbende 3] de Somalische nationaliteit bezit. De rechtbank gaat derhalve uit van de gemeenschappelijke Somalische nationaliteit van de moeder en de heer [belanghebbende 3]. Hierbij is nog in aanmerking genomen dat van een asielstatus van de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige niet is gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat Somalisch recht van toepassing is op de afstammingsrelatie tussen de heer [belanghebbende 3] en de minderjarige.
3.11
Ingevolge artikel 54 van de Somalische Wet inzake het personeel statuut van 22 december 1963 wordt ten aanzien van een kind dat tijdens een geldig huwelijk is geboren de echtgenoot als vader beschouwd indien het kind minstens 180 dagen na de huwelijkssluiting is geboren en er geen bewijs voorhanden is dat door een daadwerkelijke hindernis het feitelijk samenzijn van de moeder en de man onmogelijk was in de periode vanaf twaalf maanden vóór de geboorte tot aan 180 dagen vóór de geboorte.
De moeder heeft gesteld dat zij de heer [belanghebbende 3] sinds haar vertrek uit Somalië in juli 2008 niet meer heeft gezien. Zij heeft eerst in de zomer van 2011 enkel nog telefonisch contact met de heer [belanghebbende 3] gehad, waarbij de heer [belanghebbende 3] in Somalië verbleef op een voor haar onbekend adres en zij in Nederland verbleef. Dit is door de heer [belanghebbende 3] en door het openbaar ministerie niet weersproken. Nu voorts de moeder op 23 september 2008 ten overstaan van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft verklaard de heer [belanghebbende 3] op 1 juli 2008 voor het laatst te hebben gezien en haar kinderen uit een eerder huwelijk bij hem te hebben achtergelaten en verder is gebleken dat de heer [belanghebbende 3] niet in Nederland is geregistreerd in een gemeentelijke basisadministratie of in de Vreemdelingenadministratie, is de rechtbank, anders dan het openbaar ministerie, van oordeel dat door de moeder voldoende aannemelijk is gemaakt dat er in de in genoemd artikel 54 bedoelde periode geen (seksueel) contact heeft plaatsgevonden tussen haar en de heer [belanghebbende 3].
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de heer [belanghebbende 3] niet de juridische vader
van de minderjarige is. Dit brengt met zich mee dat het verzoek van het openbaar ministerie
om de gegevens van de heer [belanghebbende 3] als vadergegevens in de geboorteakte op te
nemen niet zal worden toegewezen.
De erkenning door de heer [belanghebbende 2]
3.12
Gelet op het vorenstaande kan het verzoek van het openbaar ministerie tot doorhaling van de erkenning door de heer [belanghebbende 2] op de grond dat de minderjarige reeds een juridisch vader (de heer [belanghebbende 3]) had, niet worden toegewezen.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de erkenning van de minderjarige door de
heer [belanghebbende 2] op andere gronden doorgehaald dient te worden.
3.13
Ingevolge artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een man
familierechtelijke betrekkingen doet ontstaat tussen hem en een kind, wat betreft de
bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht van
de staat waarvan de man de nationaliteit bezit.
Indien volgens dat recht erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, en indien het volgens dat recht ook niet mogelijk is, de nationaliteit van het kind of de gewone verblijfplaats van de man.
Ingevolge artikel 10:96 BW wordt de vraag of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het ingevolge art 10:95 BW toegepaste recht.
3.14
Blijkens het overgelegde GBA-uittreksel heeft de heer [belanghebbende 2] een onbekende nationaliteit. De rechtbank gaat er echter vanuit dat de heer [belanghebbende 2]
de Somalische nationaliteit bezit. Hij is in Somalië geboren en hij heeft bij binnenkomst in Nederland bij gelegenheid van het eerste gehoor op 15 oktober 2007 tegenover de Immigratie- en Naturalisatiedienst verklaard de Somalische nationaliteit te bezitten.
Hierbij is nog in aanmerking genomen dat van een asielstatus van de heer [belanghebbende 2] ten tijde van de geboorte van de minderjarige niet is gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat Somalisch recht van toepassing is op de erkenning en de vraag of een gedane erkenning teniet kan worden gedaan.
3.15
Ingevolge artikel 60 van de Somalische Wet inzake het personeel statuut van 22 december 1963 is erkenning van het vaderschap mogelijk ten gunste van een kind met een
onbekende afstamming. De rechtbank gaat ervan uit dat in casu erkenning door de heer [belanghebbende 2]
naar Somalisch recht niet mogelijk is, omdat wat het kind betreft geen
sprake is van een onbekende afstamming, waarmee wordt bedoeld dat er een vader noch een
moeder bekend is.
Voor het overige ontbreekt een regeling in het Somalische recht met betrekking tot onwettige
kinderen. Naar beginselen van traditioneel Islamitisch recht ontstaan er in principe geen
rechtsbetrekkingen tussen een uit buitenechtelijk geslachtsverkeer stammende kinderen en
hun (biologische) vader. Wel bestaat er een vorm van erkenning door een echtgenoot van een
moeder, waarbij dan niet tot uitdrukking wordt gebracht dat het kind uit een buitenrechtelijke
relatie voortkomt. Hiervan is in het geval van de minderjarige [voornaam] geen sprake. Een en
ander wordt bevestigd door de verklaring van de heer [belanghebbende 2] ter terechtzitting
van 28 januari 2014 dat Somalisch recht hem niet toestaat een kind te erkennen van een
gehuwde vrouw.
De rechtbank concludeert dat erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende 2]
naar Somalische recht niet mogelijk is.
3.16
Vervolgens is dan, ingevolge artikel 10:95 BW, bepalend het recht van de staat van de
gewone verblijfplaats van het kind. Nu de minderjarige sinds zijn geboorte in Nederland
verblijft, zal de rechtbank thans bepalen of de erkenning in stand kan blijven op grond van
Nederlands recht.
3.17
Ingevolge artikel 1:204 lid 1 sub e BW is een erkenning nietig, indien zij is gedaan
door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwd man, tenzij de
rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band
bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of
dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
3.18
De rechtbank stelt vast dat de erkenner ten tijde van de erkenning van de minderjarige
gehuwd was met een ander dan de moeder. De erkenner heeft bij gelegenheid van het eerste
gehoor ten overstaan van de Immigratie- en Naturalisatiedienst op 23 september 2008
verklaard op [huwelijksdatum] te [plaats], Somalië, te zijn gehuwd met mevrouw [naam vrouw]
, zulks ten overstaan van een sheikh en in aanwezigheid van twee getuigen. Ook in
de door de erkenner op 7 augustus 2008 afgelegde beëdigde verklaring als bedoeld in artikel
36 Wet gemeentelijke basisadministratie Persoonsgegevens, spreekt de erkenner over dit
op [huwelijksdatum] in [plaats], Somalië, gesloten huwelijk met mevrouw [naam vrouw]
.
Gelet op het bepaalde in artikel 10:31 BW is de rechtbank van oordeel dat dit huwelijk in
rechte is komen vast te staan en voor erkenning in Nederland in aanmerking komt.
Dit zou met zich meebrengen dat naar Nederlands recht de erkenning van de minderjarige in
beginsel nietig is.
3.19
Van de zijde van de moeder en de erkenner is ter terechtzitting van 28 januari 2014
gesteld dat de moeder en de erkenner inmiddels met elkaar zijn gehuwd. Dit huwelijk zou op
traditionele wijze zijn gesloten in augustus 2009 in het asielzoekerscentrum te [plaats B]
ten overstaan van een imam en drie getuigen.
De rechtbank overweegt dat dit gestelde huwelijk uit augustus 2009 niet wordt erkend naar
Nederlands recht. Dit omdat ingevolge het bepaalde in artikel 10:30 BW wat de vorm betreft
een huwelijk in Nederland slechts kan worden voltrokken ten overstaan van de ambtenaar
van de burgerlijke stand met inachtneming van Nederlands recht, behoudens -kort gezegd-
de bevoegdheid van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren om aan de
voltrekking van een huwelijk mede te werken indien geen der partijen uitsluitend of mede de
Nederlandse nationaliteit bezit.
Nu het gestelde huwelijk is voltrokken in Nederland ten overstaan van een imam, is hier
geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk naar Nederlands recht. Aldus is geen sprake van
juridisch vaderschap van de heer [belanghebbende 2] op de grond dat de minderjarige staande een huwelijk tussen de heer [belanghebbende 2] en de moeder zou zijn geboren.
3.2
De moeder en de erkenner hebben zich op het standpunt gesteld dat tussen hen een
band bestaat die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen en dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Zij hebben verzocht om die reden de erkenning in stand te laten.
In dit verband is op de terechtzitting van 14 juni 2012, samengevat, naar voren gebracht dat de moeder en de erkenner elkaar medio 2009 hebben leren kennen, dat de erkenner de biologisch vader van de minderjarige is, dat de erkenner bij de geboorte aanwezig was en dat de moeder en de erkenner officieel met elkaar samenwonen sinds de geboorte van de minderjarige, omdat Vluchtelingenwerk hen vanaf dat moment volgens de regels een gezamenlijke woning mocht aanbieden. Betrokkenen beschouwen hun band zelf als huwelijksband. Ter terechtzitting van 28 januari 2014 is hieraan toegevoegd dat de moeder en de erkenner, nadat zij elkaar medio 2009 hebben leren kennen in [plaats B], in december 2009 zijn gaan samenwonen. In augustus 2009 is tussen hen een traditioneel huwelijk gesloten ten overstaan van een imam en drie getuigen. Op 3 augustus 2010 zijn zij, met [voornaam] verhuisd naar [plaats C] en op 30 mei 2012 zijn zij, met [voornaam] en een jonger kind [naam kind 2], verhuisd naar een gezinslokatie in [plaats D], waar zij sindsdien verblijven.
3.21
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat tussen de
moeder en de erkenner een band bestaat die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn
valt te stellen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de moeder en de erkenner elkaar sinds
medio 2009 kennen, er tussen hen in augustus 2009 een traditionele huwelijksceremonie heeft plaatsgevonden, zij sinds december 2009 met elkaar samenwonen, sinds de geboorte van [voornaam] met dit kind in gezinsverband samenwonen en inmiddels ook met [naam kind 2].
De rechtbank is van oordeel dat met deze vaststelling geen sprake is van een nietige
erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende 2]. Het belang van [voornaam] brengt
mee dat de ontstane betrekking tussen hem en de heer [belanghebbende 2] wordt
geformaliseerd, zulks mede in het licht van het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat deze vaststelling door de rechtbank niet
is gedaan voorafgaand aan de erkenning, maakt dit niet anders.
Het verzoek van het openbaar ministerie om de erkenning door te halen zal dan ook worden
afgewezen.
3.22
Uit al het vorenoverwogene volgt dat ook het verzoek van het openbaar ministerie om
de naam van de minderjarige in de akte te wijzigen in de zin dat de naam wordt ontleend aan
de heer [belanghebbende 3] zal worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
wijst het thans voorliggende verzoek van het openbaar ministerie af.
Aldus gedaan te Breda door mrs. Van der Poel, Van Noort en Van der Linden en uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Laenen als griffier, ter openbare terechtzitting van
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.