ECLI:NL:RBZWB:2014:9408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C/02/228319 FA RK 10-5659
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Van der Poel
  • Mr. Laenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbetering van geboorteakte en ontkenning vaderschap in het kader van Somalisch recht

In deze zaak verzocht het openbaar ministerie om verbetering van de geboorteakte van een minderjarige, waarbij de erkenning door de heer [belanghebbende 2] diende te worden doorgehaald. De moeder van de minderjarige was ten tijde van de geboorte gehuwd met de heer [belanghebbende 3], waardoor deze als juridische vader werd aangemerkt. De rechtbank beoordeelde de toepasselijkheid van het recht in verband met de Somalische afkomst van de betrokkenen. De erkenning door de heer [belanghebbende 2] werd als nietig beschouwd, omdat er reeds twee ouders waren. De rechtbank oordeelde dat de erkenning niet in stand kon blijven, aangezien de juridische situatie ten tijde van de geboorte niet in overeenstemming was met de erkenning. De rechtbank volgde de moeder niet in haar verzoek om eerst te beslissen op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 3]. De rechtbank concludeerde dat de erkenning door de heer [belanghebbende 2] nietig was en dat de vadergegevens van de heer [belanghebbende 3] op de geboorteakte moesten worden vermeld. Tevens werd de naam van de minderjarige beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat deze zijn naam ontleent aan de heer [belanghebbende 2] volgens Somalisch recht. De rechtbank gelastte de ambtenaar van de burgerlijke stand om de geboorteakte te verbeteren en de erkenning door te halen, met inachtneming van de juridische situatie ten tijde van de geboorte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familierecht
[geboorteplaats]
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/228319 FA RK 10-5659
beschikking betreffende registers van de burgerlijke stand
op het verzoek van
het openbaar ministerie,
arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 oktober 2010 ontvangen verzoek van het openbaar ministerie met bijlagen;
- de akte nr. [aktenummer] van het jaar 2010 van het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats];
- de op 17 maart 2011 ontvangen brief van de hierna onder 4. te noemen belanghebbende met bijlagen;
- de op 28 juni 2011 ontvangen brief van de hierna onder 1. te noemen belanghebbende;
- de op 13 december 2012 ontvangen brief van de hierna onder 4. te noemen belanghebbende;
- de op 20 december 2012 ontvangen brief van de hierna onder 1. te noemen belanghebbende;
- de op 14 januari 2013 ontvangen brief van de hierna onder 1. te noemen belanghebbende met bijlage;
- de op 11 maart 2013 ontvangen brief van de hierna onder 4. te noemen belanghebbende met bijlagen;
- de op 3 juli 2013 ontvangen brief van het openbaar ministerie;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 6 november 2013, alwaar gelijktijdig behandeld is het op 4 januari 2011 ontvangen verzoek van de hierna onder 1. te noemen belanghebbende, welk verzoek bij de rechtbank is geregistreerd onder kenmerk C02/229413 FA RK 11-23;
- de op 8 november 2013 ontvangen brief van de hierna onder 4. te noemen belanghebbende met bijlage.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. mevrouw [belanghebbende 1] (ten tijde van de geboorte genaamd [naam x]), moeder van de minderjarige, bijgestaan door mr. I. Egmond-Van Ladesteyn;
2. de heer [belanghebbende 2] (ten tijde van de geboorte van de minderjarige genaamd [belanghebbende 2] [naam]);
3. de heer [belanghebbende 3];
4. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda.
Mr. M.C. Corbeij-Beukers is in de hoedanigheid van bijzonder curator van de minderjarige, benoemd in de zaak met kenmerk C/02/229413 FA RK 11-23, aangemerkt als persoon wiens verklaring in verband met de beoordeling van het onderhavige verzoek van belang kan zijn.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank verbetering van voormelde akte zal gelasten met doorhaling van de bij die akte behorende latere vermelding betreffende erkenning.

3.De beoordeling

3.1
In voormelde akte van geboorte, opgemaakt op 9 juli 2010, is opgenomen dat op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is geboren de minderjarige met de volgende naam:
Geslachtsnaam : -
Voornamen : [voornaam] [belanghebbende 2].
Voorts is in voormelde akte opgenomen dat zijn ouders zijn:
Naam vader : [belanghebbende 2] [naam]
Voornamen vader : -
Plaats van geboorte vader : [plaatsnaam], Somalia
Dag van geboorte vader : [geboortedatum A]
Naam moeder : [naam x]
Voornamen moeder : -
Plaats van geboorte moeder : [plaatsnaam], Somalia
Dag van geboorte moeder : [geboortedatum B].
Blijkens de latere vermelding betreffende erkenning is de minderjarige op [datum], derhalve voorafgaand aan de geboorte, met toestemming van de moeder erkend met toepassing van Nederlands recht door:
Naam : [belanghebbende 2] [naam]
Voornamen : -
Plaats van geboorte : [plaatsnaam], Somalia
Dag van geboorte : [geboortedatum A]
en is de geslachtsnaam van het kind ‘-’.
3.2
Het openbaar ministerie verzoekt voormelde latere vermelding betreffende erkenning door te halen en voormelde akte aldus te verbeteren:
Naam vader : [belanghebbende 3]
Voornamen vader : -
Plaats van geboorte vader : [plaatsnaam], Somalia
Dag van geboorte vader : [geboortedatum C].
3.3
Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, aangezien het verzoekschrift is ingediend door voormeld openbaar ministerie. De rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevoegd nu het verzoek ziet op verbetering van een akte welke is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand binnen haar rechtsgebied.
3.4
Het openbaar ministerie heeft aan het verzoek, samengevat, ten grondslag gelegd dat niet bekend was dat de moeder ten tijde van de geboorte van het kind gehuwd was met de heer [belanghebbende 3]. Nu blijkt dat de moeder ten tijde van de geboorte van het kind gehuwd was, is de gedane erkenning door de heer [belanghebbende 2] [naam] volgens het openbaar ministerie nietig. Verzocht wordt de latere vermelding betreffende erkenning door te halen. Nu blijkt dat het kind binnen huwelijk is geboren, wordt voorts verzocht de vadergegevens van de heer [belanghebbende 3] in de geboorteakte te vermelden.
3.5
Het openbaar ministerie is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
3.6
Voornoemde belanghebbenden zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. Deze belanghebbenden zullen in het navolgende als volgt worden geduid:
- mevrouw [naam x], ook wel te noemen de moeder,
- de heer [belanghebbende 2] [naam], ook wel te noemen de erkenner,
- de heer [belanghebbende 3], ook wel te noemen de echtgenoot,
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats], ook wel te noemen de ambtenaar.
3.7
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Huwelijk van de moeder
3.7.1
De moeder heeft ter gelegenheid van het eerste gehoor op 24 oktober 2007 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) bij binnenkomst in Nederland verklaard dat zij op [datum huwelijk], aldus vóór de geboorte van de minderjarige, met de heer [belanghebbende 3] te [plaatsnaam], Somalië traditioneel is gehuwd.
De heer [belanghebbende 3] heeft ter gelegenheid van het eerste gehoor op 28 september 2009 door de IND bij binnenkomst in Nederland verklaard dat hij op [datum huwelijk] te [plaatsnaam], Somalië traditioneel met de moeder is gehuwd. Daarbij heeft hij verklaard dat zij zijn gehuwd door een sheikh, in aanwezigheid van twee getuigen, en dat het bewijsstuk van deze huwelijkssluiting verloren is gegaan.
De ambtenaar heeft de moeder en de echtgenoot op basis van het vorenstaande toegelaten tot het afleggen van een verklaring ex artikel 36 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens omtrent het huwelijk. De moeder heeft deze verklaring op 7 oktober 2010 afgelegd, waarin zij -samengevat- verklaart op [datum huwelijk] te [plaatsnaam], Somalië met de heer [belanghebbende 3] te zijn gehuwd. Ook de heer [belanghebbende 3] heeft een dergelijke verklaring afgelegd. Naar aanleiding van deze verklaringen zijn de huwelijksgegevens van betrokkenen in de gemeentelijke basisadministratie aangepast.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een huwelijk tussen de moeder en de heer [belanghebbende 3], gesloten op [datum huwelijk] te [plaatsnaam], Somalië. De rechtbank gaat er daarbij vanuit, met name gelet op de verklaring van de heer [belanghebbende 3] omtrent de wijze van huwelijkssluiting, dat dit huwelijk naar Somalisch recht rechtsgeldig is. Op grond van het bepaalde in artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk (thans geïncorporeerd in artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek) wordt een zodanig huwelijk in Nederland erkend.
3.7.2
De moeder en de heer [belanghebbende 3] (de echtgenoot) stellen zich op het standpunt dat hun huwelijk naar islamitisch recht reeds in september 2009 is ontbonden door verstoting van de moeder door de echtgenoot. De moeder heeft ter zitting hierover verklaard dat deze verstoting in Nederland heeft plaatsgevonden. Desgevraagd heeft de moeder toegelicht dat zij en de echtgenoot al ruzie hadden toen de echtgenoot voorafgaand aan zijn komst naar Nederland nog in Kenia was en dat de moeder hem niet van Schiphol heeft opgehaald (de moeder verbleef reeds sinds 2007 in Nederland). De moeder en de echtgenoot hebben aangegeven dat vanaf de komst van de echtgenoot naar Nederland direct duidelijk was dat ieder zijn eigen weg zou gaan. De moeder heeft voorts verklaard dat zij op het moment van de komst van de echtgenoot naar Nederland reeds een relatie had met de heer [belanghebbende 2] [naam] (zijnde volgens de moeder de biologische vader van de minderjarige). Het huwelijk is vervolgens, aldus de moeder en de echtgenoot, kort na de komst van de echtgenoot naar Nederland op Islamitische wijze door verstoting ontbonden.
De rechtbank is van oordeel dat deze verstoting op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Wet conflictenrecht echtscheiding (thans geïncorporeerd in artikel 10:58 van het Burgerlijk Wetboek) niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, nu niet is voldaan aan het vereiste dat de verstoting buiten Nederland heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 10:55 van het Burgerlijk Wetboek kan een ontbinding in Nederland van een huwelijk uitsluitend worden uitgesproken door de Nederlandse rechter.
De echtscheiding is naar Nederlands recht eerst uitgesproken bij beschikking van de rechtbank te Breda van 8 februari 2012, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 29 februari 2012.
3.7.3
De moeder en de heer [belanghebbende 2] [naam] hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat zij na de verstoting van de vrouw door de heer [belanghebbende 3] maar vóór de geboorte van de minderjarige naar Islamitisch recht zijn gehuwd in Nederland. Door hen is ter zitting toegelicht dat zij thuis zijn gehuwd door een Imam, in aanwezigheid van twee getuigen.
De rechtbank is van oordeel dat dit huwelijk op grond van het bepaalde in artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk (thans geïncorporeerd in artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek) niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, nu niet is voldaan aan het vereiste dat de huwelijkssluiting buiten Nederland heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 4 van de Wet conflictenrecht huwelijk (thans geïncorporeerd in artikel 10:30 van het Burgerlijk Wetboek) kan een huwelijk in Nederland slechts rechtsgeldig worden voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand met inachtneming van het Nederlandse recht, behoudens -samengevat- de bevoegdheid van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren indien geen der partijen uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit.
3.7.4
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de minderjarige staande het huwelijk van de moeder en de heer [belanghebbende 3] (echtgenoot) is geboren.
Afstamming van het kind
3.7.5
Ingevolge artikel 1 van de Wet conflictenrecht afstamming (thans geïncorporeerd in artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek) wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde man, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de vrouw of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben. Er wordt hierbij aangeknoopt bij het moment van de geboorte van het kind.
De moeder en de echtgenoot hebben volgens de GBA-uittreksels ten tijde van de geboorte van de minderjarige een onbekende nationaliteit. Uit de in het geding gebrachte stukken leidt de rechtbank evenwel af dat zij vermoedelijk beiden de Somalische nationaliteit bezitten. Daarbij is in aanmerking genomen dat zij in Somalië zijn geboren, dat zij ter gelegenheid van het eerste gehoor door de IND hebben verklaard dat zij de Somalische nationaliteit bezitten en dat op het uittreksel uit het vreemdelingenregister van zowel de moeder als de echtgenoot melding wordt gemaakt van de Somalische nationaliteit. Eerst na de geboorte van de minderjarige heeft de moeder de Nederlandse nationaliteit verkregen (bij Koninklijk Besluit van 30 augustus 2013). Nu wordt aangeknoopt bij de geboortedatum van het kind is deze verkrijging van de Nederlandse nationaliteit niet relevant bij de vraag naar het toepasselijke recht op de afstamming.
Uit de overgelegde stukken, waaronder een uittreksel uit het vreemdelingenregister, blijkt voorts dat de moeder en de echtgenoot ten tijde van de geboorte van de minderjarige de asielstatus bezaten (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd). Artikel 10:17 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover thans van belang, dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Voorheen was een soortgelijke bepaling opgenomen in artikel 113 van de Vreemdelingenwet 2000. Naar het oordeel van de rechtbank valt ook de afstammingsrelatie tussen ouders en een kind onder de ‘persoonlijke staat’ als bedoeld in artikel 10:17 van het Burgerlijke Wetboek/artikel 113 van de Vreemdelingenwet 2000.
Nu de moeder en de echtgenoot ten tijde van de geboorte van de minderjarige een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bezaten, is Nederlands recht als recht van hun woonplaats van toepassing op de afstammingsrelatie tussen de moeder en de echtgenoot enerzijds en de minderjarige anderzijds. Aldus dient aan de hand van het Nederlands recht te worden bepaald of de minderjarige in familierechtelijke betrekking tot ieder van de ouders staat.
3.7.6
Ingevolge artikel 1:198 van het Burgerlijk Wetboek is moeder van een kind de vrouw uit wie het kind is geboren. Niet in geschil is dat de minderjarige uit mevrouw [naam x] is geboren. Aldus staat vast dat zij de moeder van de minderjarige is. Op grond van artikel 1:199 sub a van het Burgerlijk Wetboek is vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. Nu de rechtbank in het voorgaande heeft vastgesteld dat de moeder en de heer [belanghebbende 3] ten tijde van de geboorte van de minderjarige met elkaar waren gehuwd, wordt de echtgenoot als vader van de minderjarige aangemerkt. Het voorgaande betekent dat de minderjarige ten tijde van zijn geboorte in familierechtelijke betrekking stond tot zowel mevrouw [naam x] als tot de heer [belanghebbende 3].
Dit brengt mee dat het verzoek van het openbaar ministerie tot verbetering van de geboorteakte van de minderjarige in die zin dat de heer [belanghebbende 3] als vader op de geboorteakte wordt vermeld in beginsel voor toewijzing vatbaar is. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vadergegevens, zoals opgenomen in het verzoek van het openbaar ministerie, blijkens de overgelegde stukken, correct zijn weergegeven.
Doorhalen erkenning
3.7.7
De heer [belanghebbende 2] [naam] heeft de minderjarige op [datum] erkend. Gelet op het voorgaande staat vast dat de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige was gehuwd met de heer [belanghebbende 3] en dat laatstgenoemde de juridische vader van de minderjarige is. Derhalve ligt de vraag voor, of de erkenning door de heer [belanghebbende 2] [naam] nietig is.
3.7.8
Ingevolge artikel 4 van de Wet conflictenrecht afstamming (thans geïncorporeerd in artikel 10:95 van het Burgerlijk Wetboek) wordt de vraag of erkenning door een man familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan de man de nationaliteit bezit. Bepalend hierbij is het tijdstip van de erkenning. Ingevolge artikel 5 van de Wet conflictenrecht afstamming (thans geïncorporeerd in artikel 10:96 BW) wordt de vraag of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het ingevolge voormeld artikel 4, eerste en tweede lid (dan wel artikel 10:95) toegepaste recht.
De heer [belanghebbende 2] [naam] (de erkenner) had volgens het GBA-uittreksel ten tijde van de erkenning van de minderjarige een onbekende nationaliteit. Uit de in het geding gebrachte stukken leidt de rechtbank evenwel af dat hij vermoedelijk de Somalische nationaliteit bezit. Daarbij is in aanmerking genomen dat hij in Somalië is geboren en dat op het uittreksel uit het vreemdelingenregister melding wordt gemaakt van de Somalische nationaliteit. Eerst na de erkenning van de minderjarige heeft de heer [belanghebbende 2] [naam] de Nederlandse nationaliteit verkregen (bij Koninklijk Besluit van 23 maart 2012), hetgeen derhalve niet relevant is bij de voorliggende vraag naar het toepasselijke recht.
Uit de overgelegde stukken, waaronder een uittreksel uit het vreemdelingenregister, blijkt dat de erkenner ten tijde van de erkenning van de minderjarige de asielstatus bezat (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd). Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.5 is overwogen, is Nederlands recht als het recht van de woonplaats van de heer [belanghebbende 2] [naam] van toepassing op de erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende 2] [naam].
3.7.9
Ingevolge artikel 1:204 lid 1 onder f van het Burgerlijk Wetboek is een erkenning nietig indien zij is gedaan terwijl er twee ouders zijn.
Nu de minderjarige, zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.7.6 is geoordeeld, naar Nederlands recht reeds twee ouders heeft, te weten mevrouw [naam x] (moeder) en de heer [belanghebbende 3] (echtgenoot), is de door de heer [belanghebbende 2] [naam] gedane erkenning nietig. Dit oordeel brengt mee dat het verzoek van het openbaar ministerie tot doorhaling van de latere vermelding betreffende erkenning in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
3.7.10
De moeder heeft in de procedure met kenmerk C/02/229413 FA RK 11-23 verzocht om ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 3] omdat hij volgens de moeder niet de biologische vader van de minderjarige is. De moeder verzoekt de beslissing op dat verzoek te doen voorafgaan aan de beslissing op het onderhavige verzoek tot verbetering van de geboorteakte van de minderjarige. Dat zou er naar haar mening toe leiden dat het vaderschap van de heer [belanghebbende 3] nimmer gevolg heeft gehad, zodat de erkenning van de minderjarige door de heer [voornaam] [belanghebbende 2] in stand kan blijven. Zij acht het in het belang van de minderjarige dat de familierechtelijke betrekking tot zijn biologische vader, volgens de moeder de heer [voornaam] [belanghebbende 2], in stand blijft.
Zowel de echtgenoot als de erkenner hebben ter zitting dit standpunt van de moeder onderschreven.
De ambtenaar en de bijzonder curator hebben in de stukken en ter zitting aangegeven dat, hoewel het juridisch wellicht de meest geëigende weg is om eerst de geboorteakte te verbeteren en vervolgens pas de ontkenning van het vaderschap te beoordelen, waarna de heer [voornaam] [belanghebbende 2] mogelijk weer tot erkenning kan overgaan, het de vraag is of in het onderhavige geval niet beter kan worden gekozen voor een praktische oplossing waarbij de juridische band tussen de erkenner en de minderjarige kan blijven bestaan. De ambtenaar heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat het mogelijk is om verschillende latere vermeldingen te combineren, waardoor de historie in het volledig afschrift van de geboorteakte kenbaar blijft, maar waardoor de leesbaarheid wordt verbeterd.
3.7.11
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar verzoek om eerst te beslissen op het verzoek ontkenning vaderschap, althans is van oordeel dat dit niet er toe kan leiden dat de ambtenaar – indien van toepassing - niet dient te worden gelast om de geboorteakte van de minderjarige (inclusief de latere vermelding) te verbeteren als door het openbaar ministerie is verzocht. Dit omdat dit geen recht zou doen aan de juridische situatie ten tijde van de geboorte van de minderjarige. Immers, op het moment van de geboorte was de vrouw gehuwd met de heer [belanghebbende 3], zodat – indien het huwelijk op dat moment bekend was geweest – de heer [voornaam] [belanghebbende 2] door de ambtenaar van de burgerlijke stand niet zonder meer toegelaten had mogen worden tot erkenning van de minderjarige. Voorts had – indien het huwelijk op het moment van de geboorte bekend was geweest – de heer [belanghebbende 3] als vader op de geboorteakte vermeld moeten worden, nu op dat moment nog geen sprake was van een gegrond verklaard verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 3].
De weg die de vrouw wil volgen is naar het oordeel van de rechtbank niet verenigbaar met het stelsel van de wet dat vastlegging beoogt van de historische gang van zaken. Ook al wordt het door huwelijk ontstane vaderschap door een ontkenning vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad, historisch gezien wordt tussen het moment van de geboorte en dat van de ontkenning van het vaderschap de echtgenoot als vader aangemerkt, zodat de latere vermelding betreffende de erkenning op dat moment ten onrechte is opgemaakt.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat betrokkenen de voorkeur geven aan het in stand laten van de erkenning van de minderjarige door de heer [voornaam] [belanghebbende 2] (zijnde volgens betrokkenen de biologisch vader van de minderjarige) en daarmee het in stand laten van de juridische band tussen de erkenner en de minderjarige, is de rechtbank van oordeel dat het wettelijk stelsel een tegemoetkoming aan deze wens niet toelaat en dat de door betrokkenen genoemde belangen een afwijking van dat wettelijk stelsel niet rechtvaardigen.
De rechtbank merkt overigens op dat het de ambtenaar van de burgerlijke stand vrijstaat om, indien de ambtenaar dat aangewezen acht, een latere vermelding als gevolg van de onderhavige beschikking en de latere vermelding bij eventuele toewijzing van het verzoek van genoemde procedure met kenmerk C/02/229413 FA RK 11-23 te combineren, zoals door de ambtenaar ter zitting kennelijk is bedoeld.
3.7.12
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek van het openbaar ministerie tot verbetering van de geboorteakte van de minderjarige in die zin dat de heer [belanghebbende 3] als vader op de geboorteakte wordt vermeld en het verzoek van het openbaar ministerie tot doorhaling van de latere vermelding betreffende erkenning door de heer [voornaam] [belanghebbende 2] zullen worden toegewezen.
Naam minderjarige
3.7.13
De minderjarige is in genoemde geboorteakte opgenomen met de volgende naam:
Geslachtsnaam : -
Voornamen : [voornaam] [belanghebbende 2].
De rechtbank zal nu onderzoeken welke consequenties het vaderschap van de heer [belanghebbende 3] en de nietigheid van de erkenning door de heer [voornaam] [belanghebbende 2] hebben voor de naam van de minderjarige ten tijde van zijn geboorte.
Opgemerkt wordt dat de naam van de minderjarige per 30 augustus 2013 is gewijzigd als gevolg van het Koninklijk Besluit van die datum waarbij de minderjarige de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Blijkens de bij de geboorteakte behorende latere vermelding betreffende vaststelling van de geslachtsnaam en voornamen d.d. 2 oktober 2013 luidt de naam van de minderjarige thans als volgt:
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam]
Voornaam : [voornaam].
Gelet op het feit dat de rechtbank de naam van de minderjarige dient te beoordelen ten tijde van de geboorte van de minderjarige, is voorgaande wijziging niet relevant voor de onderhavige beoordeling. De rechtbank merkt ter voorlichting van betrokkenen op dat hetgeen hierna wordt overwogen en beslist ten aanzien van de naam van de minderjarige, aldus enkel gevolg heeft voor de periode vanaf de geboorte tot aan het Koninklijk Besluit en geen wijziging brengt in de huidige naam van de minderjarige.
3.7.14
Ingevolge artikel 1 van de Wet conflictenrecht namen (thans geïncorporeerd in artikel 10:19 BW) worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Onder recht zijn mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht. Uitsluitend voor de vaststelling van de geslachtsnaam en de voornaam worden de omstandigheden waarvan deze afhangen beoordeeld naar dat recht.
Volgens het GBA-uittreksel heeft de minderjarige ten tijde van zijn geboorte een onbekende nationaliteit. De minderjarige heeft eerst bij Koninklijk Besluit van 30 augustus 2013 de Nederlandse nationaliteit verkregen, welk gegeven voor de beoordeling van de naam ten tijde van de geboorte buiten beschouwing wordt gelaten.
Zoals hiervoor in de rechtsoverwegingen 3.7.5 en 3.7.8 is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder, de echtgenoot en de erkenner de Somalische nationaliteit bezitten. Naar Somalisch recht ontleent een kind de Somalische nationaliteit aan zijn vader (artikel 2 Somalische Nationaliteitswet). De rechtbank neemt aan dat de minderjarige ofwel aan de echtgenoot ofwel aan de erkenner de Somalische nationaliteit ontleent, zodat Somalisch recht van toepassing is op de naam van de minderjarige en op de omstandigheden waarvan deze afhangen.
3.7.15
Ingevolge Somalisch recht draagt iedere persoon een eigennaam, waaraan de namen van de vader en de grootvader worden toegevoegd. Het is ingevolge Somalisch recht ook mogelijk dat in sommige gevallen een geslachtsnaam en voornaam wordt gevoerd, maar nu alle betrokkenen ten tijde van de geboorte van de minderjarige een namenreeks voerden, gaat de rechtbank ervan uit dat de minderjarige ten tijde van de geboorte ingevolge Somalisch recht eveneens een namenreeks had, ontleend aan de namen van zijn vader en grootvader.
Aldus dient ter bepaling van de naam van de minderjarige beoordeeld te worden wie naar Somalisch recht de vader van de minderjarige is.
De rechtbank is met de ambtenaar van de burgerlijke stand van oordeel dat het zeer aannemelijk is dat naar Somalisch recht de erkenner, de heer [voornaam] [belanghebbende 2], de juridische vader van de minderjarige is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het huwelijk van de moeder met de heer [belanghebbende 3] naar Somalisch recht volgens de verklaringen van partijen al was ontbonden op het moment van de geboorte van de minderjarige (zie rechtsoverweging 3.7.2) en dat de moeder naar Somalisch recht op het moment van geboorte reeds met de erkenner was gehuwd (zie rechtsoverweging 3.7.3), hetgeen tot gevolg heeft dat de erkenner naar Somalisch recht vermoedelijk als juridisch vader wordt beschouwd.
Het voorgaande brengt mee dat de minderjarige naar Somalisch recht zijn naam ontleent aan de heer [voornaam] [belanghebbende 2]. Nu de minderjarige blijkens de geboorteakte reeds vanaf het moment van geboorte een namenreeks voert die bestaat uit zowel een eigen naam als de naam van de vader (erkenner) en de grootvader naar Somalisch recht, te weten [voornaam] (eigennaam) [naam vader] (naam vader) [geslachtsnaam] (naam grootvader, zoals ook opgenomen in de namenreeks van de erkenner), kan deze naam naar het oordeel van de rechtbank in beginsel in stand blijven, hetgeen overigens overeenkomstig de wens van alle betrokkenen is.
De rechtbank stelt echter met de ambtenaar van de burgerlijke stand vast dat de namenreeks van de minderjarige in de geboorteakte is opgenomen onder ‘voornamen’, terwijl een namenreeks dient te worden opgenomen onder ‘naam’ (op de plaats waar thans ‘geslachtsnaam’ in de akte is opgenomen). Ondanks dat geen daartoe strekkend verzoek van het openbaar ministerie voorligt, zal de rechtbank (ambtshalve) bepalen dat de geboorteakte in die zin dient te worden verbeterd.
3.7.16
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, wordt beslist als na te melden.

4.De beslissing

De rechtbank
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda om de “latere vermelding betreffende erkenning” behorende bij de akte nr. [aktenummer] van het jaar 2010 van het onder hem berustende register van geboorten door te halen en gelijktijdig de akte nr. [aktenummer] van het jaar 2010 van het onder hem berustende register te verbeteren, en wel als volgt:
KIND
Naam: : [voornaam] [belanghebbende 2]
Voornamen: : -
OUDERS
Naam vader : [belanghebbende 3]
Voornamen vader : -
OVERIGE GEGEVENS
Plaats van geboorte vader : [plaatsnaam], Somalia
Dag van geboorte vader : [geboortedatum C];
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Poel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van mr. Laenen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.