ECLI:NL:RBZWB:2014:9409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
C/02/270251 FA RK 13-5687
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Poel
  • J. Laenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbetering van geboorteakte en doorhaling erkenning in verband met Somalische afkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot verbetering van een geboorteakte. Het verzoek is ingediend door het openbaar ministerie en betreft de erkenning van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die ten tijde van de geboorte met een andere man was gehuwd, verzoekt om de erkenning door de heer [belanghebbende 2] te doorhalen en de gegevens van haar echtgenoot, de heer [belanghebbende 3], op de akte te laten opnemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning door de heer [belanghebbende 2] nietig is, omdat er reeds twee ouders zijn. De rechtbank heeft daarbij het toepasselijk recht beoordeeld, waarbij Nederlands recht van toepassing is gelet op de asielstatus van de moeder en het ontbreken van een gemeenschappelijke verblijfplaats met de heer [belanghebbende 3]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige recht heeft op een naam en heeft een voorlopige geslachtsnaam vastgesteld, in afwachting van een definitieve naamgeving. De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de geboorteakte te verbeteren en de erkenning door de heer [belanghebbende 2] door te halen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij het belang van een correcte naamgeving voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familierecht
Breda
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/270251 FA RK 13-5687
op het verzoek van
het openbaar ministerie,
arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 24 september 2013 ontvangen verzoek van het openbaar ministerie met bijlagen;
- de akte nr. [aktenummer] van het jaar 2012 van het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats];
- de op 12 november 2013, 21 november 2013 en 20 juni 2014 ontvangen brieven van het openbaar ministerie, waarvan de eerste twee brieven met bijlagen;
- de op 9 september 2014 ontvangen brief van de hierna te noemen advocaat mr. Arens;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de hierna onder 3. te noemen belanghebbende in het ‘Algemeen Dagblad’ van 10 juni 2014;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 10 september 2014 en de daarbij door de hierna onder 4. te noemen belanghebbende overgelegde stukken.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. mevrouw [belanghebbende 1], moeder van de minderjarige, bijgestaan door advocaat mr. D.P.F. Arens,
2. de heer [belanghebbende 2], hierna ook te noemen: erkenner, bijgestaan door advocaat mr. D.P.F. Arens,
3. de heer [belanghebbende 3], hierna ook te noemen: de echtgenoot,
4. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats].

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank verbetering van voormelde akte zal gelasten met doorhaling van de bij die akte behorende latere vermelding betreffende erkenning.

3.De beoordeling

3.1.
In voormelde akte met nummer [aktenummer] is opgenomen dat op [geboortedatum minderjarige] te [geboorteplaats] is geboren de mannelijke minderjarige:
Geslachtsnaam : -
Voornamen : [voornamen]
Voorts is in voormelde akte opgenomen dat zijn ouders zijn:
Geslachtsnaam vader : -
Voornamen vader : -
Plaats van geboorte vader : -
Dag van geboorte vader : -
Naam moeder : [belanghebbende 1]
Voornamen moeder : -
Plaats van geboorte moeder : [geboorteplaats 2], Somalia
Dag van geboorte moeder : [geboortedatum moeder].
De aangifte van de geboorte is gedaan door [belanghebbende 2], geboren te [geboorteplaats 3], Somalia op [geboortedatum 2].
In de latere vermelding betreffende erkenning staat vermeld dat de minderjarige op [datum erkenning] door [belanghebbende 2], geboren te [geboorteplaats 3], Somalia op [geboortedatum 2], met toestemming van de moeder, is erkend met toepassing van Nederlands recht en verder staat vermeld dat voor de geslachtsnaam “[geslachtsnaam]” is gekozen.
3.2.
Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, aangezien het verzoekschrift is ingediend door voormeld openbaar ministerie. De rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevoegd nu het verzoek ziet op verbetering van een akte welke is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand binnen haar rechtsgebied.
3.3.
Het openbaar ministerie verzoekt voormelde latere vermelding betreffende erkenning door te halen en voormelde geboorteakte aldus te verbeteren dat de vadergegevens worden opgenomen, en wel als volgt:
Naam vader : [belanghebbende 3]
Voornamen vader : -
Plaats van geboorte vader : [geboorteplaats 2], Somalia
Dag van geboorte vader : [geboortedatum vader].
3.4.
Aan het verzoek is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Ten tijde van de geboorteaangifte en de erkenning is door de ambtenaar van de burgerlijke stand ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat moeder de asielstatus had. Ingevolge artikel 10:17 van het Burgerlijk Wetboek wordt de persoonlijke staat van een vreemdeling met een asielstatus beheerst door het recht van zijn woonplaats. Nu de woonplaats van de moeder in Nederland is gelegen, is Nederlands recht van toepassing. Ingevolge Nederlands recht is de vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd. Derhalve dienen de persoonsgegevens van de heer [belanghebbende 3], zijnde de echtgenoot van moeder ten tijde van de geboorte, te worden opgenomen.
3.5.
Bij voormelde brief van 20 juni 2014 heeft het openbaar ministerie te kennen gegeven niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
3.6.
De onder 3. genoemde belanghebbende (te weten de heer [belanghebbende 3]) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
3.7
De onder 1., 2., en 4. genoemde belanghebbenden (te weten mevrouw [belanghebbende 1] en de heer [belanghebbende 2], bijgestaan door advocaat mr. D.P.F. Arens, en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg) zijn wel ter terechtzitting verschenen. Zij hebben ter zitting allen aangegeven zich in het verzoek van het openbaar ministerie te kunnen vinden.
Huwelijk van de moeder
3.8
De moeder heeft ter gelegenheid van het eerste gehoor op 20 augustus 2009 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) bij binnenkomst in Nederland verklaard dat zij in januari 2006 te [plaatsnaam], Somalië, traditioneel is gehuwd met de heer [man x]. Ter gelegenheid van het nader gehoor door de IND op 22 augustus 2009 heeft de moeder verklaard dat het huwelijk is voltrokken door een sjeik, in aanwezigheid van drie mannen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft de moeder op basis van het vorenstaande toegelaten tot het afleggen van een verklaring ex artikel 36 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens omtrent het huwelijk. De moeder heeft deze verklaring op 12 april 2011 afgelegd, waarin zij -samengevat- verklaart in januari 2006 te [plaatsnaam], Somalië te zijn gehuwd met de heer [belanghebbende 3]. Naar aanleiding van deze verklaringen zijn de huwelijksgegevens van de moeder in de basisregistratie personen (BRP) aangepast.
Ter zitting heeft de moeder toegelicht dat de drie mannen, die aanwezig waren bij de huwelijkssluiting, de getuigen waren. Voorts heeft zij verklaard dat de juiste naamvoering van haar echtgenoot is “[belanghebbende 3]”.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank voldoende vaststaand dat er op het moment van geboorte van de minderjarige sprake was van een huwelijk tussen de moeder en de heer [belanghebbende 3], gesloten in januari 2006 te Somalië. De rechtbank gaat er daarbij vanuit, met name gelet op de verklaring van de moeder omtrent de wijze van huwelijkssluiting, dat dit huwelijk naar Somalisch recht rechtsgeldig is. Op grond van het bepaalde in artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (voorheen artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk) wordt een zodanig huwelijk in Nederland erkend.
De echtscheiding is naar Nederlands recht eerst uitgesproken bij beschikking van de rechtbank Breda van [datum beschikking], welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [datum inschrijving].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minderjarige staande het huwelijk van de moeder en de heer [belanghebbende 3] (hierna te noemen: de echtgenoot) is geboren.
Afstamming van het kind
3.9
Ingevolge artikel 10:92 BW (voorheen artikel 1 van de Wet conflictenrecht afstamming) wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde man, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de vrouw of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of, indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Er wordt hierbij aangeknoopt bij het moment van de geboorte van het kind.
De moeder heeft blijkens het uittreksel uit de BRP een onbekende nationaliteit. Van de echtgenoot zijn geen gegevens omtrent zijn nationaliteit bekend. Uit de in het geding gebrachte stukken leidt de rechtbank evenwel af dat de moeder en de echtgenoot vermoedelijk beiden de Somalische nationaliteit bezitten. Daarbij is in aanmerking genomen dat zij in Somalië zijn geboren, dat de moeder ter gelegenheid van het eerste gehoor door de IND heeft verklaard dat zij beiden de Somalische nationaliteit bezitten en dat op het uittreksel uit het vreemdelingenregister van de moeder melding wordt gemaakt van de Somalische nationaliteit.
Uit de overgelegde stukken, waaronder een uittreksel uit het vreemdelingenregister, blijkt voorts dat de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige de asielstatus bezat (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd). Artikel 10:17 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Voorheen was een soortgelijke bepaling opgenomen in artikel 113 van de Vreemdelingenwet 2000. Naar het oordeel van de rechtbank valt de afstammingsrelatie tussen ouders en een kind onder de ‘persoonlijke staat’ als bedoeld in artikel 10:17 BW/artikel 113 van de Vreemdelingenwet 2000.
Nu de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bezat, is geen sprake van een gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en haar echtgenoot. Voorts is geen sprake van een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nu ten tijde van de geboorte van de minderjarige de moeder in Nederland verbleef en de echtgenoot op een onbekende plaats, doch vermoedelijk in Somalië. De vrouw heeft ter gelegenheid van het eerste gehoor door de IND verklaard dat zij haar echtgenoot voor het laatst heeft gezien in Somalië, enkele weken voor haar vertrek naar Nederland in 2009. Derhalve is Nederlands recht als recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind van toepassing op de afstammingsrelatie tussen de moeder en de echtgenoot enerzijds en de minderjarige anderzijds. Aldus dient aan de hand van het Nederlands recht te worden bepaald of de minderjarige in familierechtelijke betrekking tot ieder van de ouders staat.
3.1
Ingevolge artikel 1:198 BW is moeder van een kind de vrouw uit wie het kind is geboren. Niet in geschil is dat de minderjarige uit mevrouw [belanghebbende 1] is geboren. Aldus staat vast dat zij de moeder van de minderjarige is.
Op grond van artikel 1:199 sub a BW is vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. Nu de rechtbank in het voorgaande heeft vastgesteld dat de moeder en de heer [belanghebbende 3] ten tijde van de geboorte van de minderjarige met elkaar waren gehuwd, wordt de echtgenoot als vader van de minderjarige aangemerkt. Het voorgaande betekent dat de minderjarige ten tijde van zijn geboorte in familierechtelijke betrekking stond tot zowel mevrouw [belanghebbende 1] als de heer [belanghebbende 3].
Dit brengt mee dat het verzoek van het openbaar ministerie tot verbetering van de geboorteakte van de minderjarige in die zin dat de heer [belanghebbende 3] als vader op de geboorteakte wordt vermeld, zal worden toegewezen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vadergegevens, zoals opgenomen in het verzoek van het openbaar ministerie, blijkens de overgelegde stukken en het verklaarde ter zitting door de moeder, correct zijn weergegeven.
Doorhalen erkenning
3.11
De heer [belanghebbende 2] heeft de minderjarige op [datum erkenning] erkend. Gelet op het voorgaande staat vast dat de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige en de erkenning door de heer [belanghebbende 2] was gehuwd met de heer [belanghebbende 3] en dat laatstgenoemde de juridische vader van de minderjarige is. Derhalve ligt de vraag voor, of de erkenning door de heer [belanghebbende 2] nietig is.
3.12
Ingevolge artikel 10:95 BW (voorheen artikel 4 van de Wet conflictenrecht afstamming) wordt de vraag of erkenning door een man familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan de man de nationaliteit bezit. Bepalend hierbij is het tijdstip van de erkenning. Ingevolge artikel 10:96 BW (voorheen artikel 5 van de Wet conflictenrecht afstamming) wordt de vraag of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het ingevolge voormeld artikel 10:95 BW toegepaste recht.
De heer [belanghebbende 2] (de erkenner) had volgens het uittreksel uit de BRP ten tijde van de erkenning van de minderjarige de Nederlandse nationaliteit. Aldus is Nederlands recht van toepassing op de erkenning van de minderjarige door de heer [belanghebbende 2].
3.13
Ingevolge artikel 1:204 lid 1 onder f BW is een erkenning nietig indien zij is gedaan terwijl er twee ouders zijn. Nu de minderjarige, zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.10 is geoordeeld, naar Nederlands recht reeds twee ouders heeft, te weten mevrouw [belanghebbende 1] (moeder) en de heer [belanghebbende 3] (echtgenoot), is de door de heer [belanghebbende 2] gedane erkenning nietig. Dit oordeel brengt mee dat het verzoek van het openbaar ministerie tot doorhaling van de latere vermelding betreffende erkenning zal worden toegewezen.
Naam van het kind
3.14
De minderjarige is in genoemde geboorteakte opgenomen met de volgende naam ten tijde van zijn geboorte:
Geslachtsnaam : -
Voornamen : [voornamen].
Ter gelegenheid van de erkenning door de heer [belanghebbende 2] is ten behoeve van de minderjarige gekozen voor de geslachtsnaam “[geslachtsnaam]”, zijnde de geslachtsnaam van de erkenner. Na de doorhaling van deze erkenning zal de minderjarige niet langer deze geslachtsnaam dragen.
De rechtbank zal nu onderzoeken welke consequenties het vaderschap van de heer [belanghebbende 3] en de nietigheid van de erkenning door de heer [belanghebbende 2] verder hebben voor de naam van de minderjarige ten tijde van zijn geboorte.
3.15
Ingevolge artikel 10:19 BW (voorheen artikel 1 van de Wet conflictenrecht namen) worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft.
Ingevolge artikel 10:20 BW (voorheen artikel 2 van de Wet conflictenrecht namen) worden de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft bepaald door Nederlands recht, ongeacht de vraag of hij nog een andere nationaliteit heeft.
3.16
Volgens het uittreksel uit de BRP heeft de minderjarige de Nederlandse en een onbekende nationaliteit. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft ter zitting verklaard dat de minderjarige enkel de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij niet tevens de Somalische nationaliteit bezit.
De Nederlandse nationaliteit ontleent de minderjarige naar het oordeel van de rechtbank aan de heer [belanghebbende 2] als erkenner. Nu de erkenning door de heer [belanghebbende 2] dient te worden doorgehaald, rijst vervolgens de vraag of de minderjarige zijn Nederlandse nationaliteit zal verliezen, gelet op het bepaalde in artikel 14 lid 6 Rijkswet op het Nederlanderschap en in dat verband in aanmerking nemend dat het kind naar Somalisch recht vermoedelijk geen nationaliteit kan ontlenen aan de echtgenoot van de moeder. Nu de erkenning echter pas enkele dagen na de geboorte van de minderjarige heeft plaatsgevonden (te weten op [datum erkenning]), is het antwoord op voormelde vraag niet relevant voor de beoordeling van het onderhavige verzoek. Immers, de minderjarige bezat op het moment van zijn geboorte in ieder geval niet de Nederlandse nationaliteit.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.9 is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder en de echtgenoot de Somalische nationaliteit bezitten. Naar Somalisch recht kan een kind niet de Somalische nationaliteit aan zijn moeder ontlenen. Een kind ontleent naar Somalisch recht de Somalische nationaliteit aan zijn vader (artikel 2 Somalische Nationaliteitswet). De rechtbank acht het met de ambtenaar van de burgerlijke stand aannemelijk dat de echtgenoot, de heer [belanghebbende 3], naar Somalisch recht niet wordt aangemerkt als juridisch vader van de minderjarige. Daarbij is in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is dat in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de geboorte van de minderjarige geen seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen de moeder en haar echtgenoot (artikel 54 Somalisch Burgerlijk Wetboek), daar de vrouw sinds [datum] in Nederland is en zij haar echtgenoot sinds haar vertrek naar Nederland niet meer heeft gezien. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de minderjarige niet de Somalische nationaliteit kan ontlenen aan zijn moeder of ontleent aan haar echtgenoot, zodat het kind naar het oordeel van de rechtbank staatloos is ten tijde van zijn geboorte.
3.17
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag van New York betreffende de status van staatlozen van 1954 is alsdan Nederlandse namenrecht van toepassing.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.10 is overwogen, staat de minderjarige naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van zijn geboorte in familierechtelijke betrekking tot zijn moeder (mevrouw [belanghebbende 1]) en tot de echtgenoot van zijn moeder (de heer [belanghebbende 3]).
Artikel 1:5 lid 4 BW bepaalt dat, indien een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan, de ouders gezamenlijk voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Indien voormelde naamskeuze niet heeft plaatsgevonden, verkrijgt het kind ingevolge artikel 1:5 lid 5 BW de geslachtsnaam van de vader. De moeder en haar echtgenoot voeren blijkens de overgelegde stukken en het verklaarde ter zitting echter een namenreeks. Een kind kan naar Nederlands namenrecht geen geslachtsnaam aan zijn ouders ontlenen wanneer de ouders een namenreeks hebben. Dit zou ertoe leiden dat het kind slechts voornamen krijgt, terwijl uitgangspunt in het Nederlands recht is dat iedereen een voornaam en een achternaam heeft.
De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat de minderjarige recht heeft op een naam, waaronder naar het oordeel van de rechtbank is begrepen een geslachtsnaam. Dit recht wordt beschermd door artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 8 EVRM. Het is immers de naam, zowel de voornaam als de achternaam, waardoor een persoon in het Nederlandse maatschappelijk verkeer zijn identiteit verkrijgt. Ook voor de minderjarige acht de rechtbank het van belang dat hij een, hem van de andere mensen onderscheidende, voor- én achternaam krijgt.
In gevallen als deze kan de geslachtsnaam worden geregeld bij een Koninklijk Besluit tot naturalisatie. Voorts heeft een staatloos kind zelf onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om door optie het Nederlanderschap te verkrijgen waarbij alsdan een geslachtsnaam wordt vastgesteld. In afwachting van een van deze procedures is de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat het bepaalde in artikel 1:5 lid 10 BW analoog dient te worden toegepast om de minderjarige een geslachtsnaam te verschaffen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten om betreffende de minderjarige een voorlopige geslachtsnaam in de akte van geboorte te vermelden.
De rechtbank realiseert zich dat dit tot gevolg heeft, dat er voor onbepaalde tijd een voorlopige geslachtsnaam in de registers van de burgerlijke stand staat vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank dient de onzekere duur van de voorlopige geslachtsnaam niet aan toekenning daarvan in de weg te staan, gelet op het voornoemd recht van de minderjarige om in het Nederlands maatschappelijke verkeer identiteit te ontlenen aan een voor- en geslachtsnaam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van de minderjarige bij een (voornaam en) een geslachtsnaam groter is dan het belang van de Nederlandse staat bij deugdelijke registers van de burgerlijke stand (en in het verlengde daarvan de basisregistratie personen) en dat het belang van de minderjarige dient te prevaleren boven de mogelijke onwenselijke gevolgen van na te melden toekenning van een voorlopige geslachtsnaam aan de minderjarige.
3.18
De vraag is vervolgens, welke voorlopige geslachtsnaam met het oog op het belang van de minderjarige dient te worden vastgesteld.
In een situatie als de onderhavige wordt veelal aansluiting gezocht bij de naam van een van de ouders, in die zin dat een deel van de namenreeks van een van de ouders als voorlopige geslachtsnaam wordt gekozen. De moeder heeft ter terechtzitting echter aangegeven de naam “[geslachtsnaam]” als voorlopige geslachtsnaam voor de minderjarige te willen, omdat dit aansluit bij de huidige naamvoering van de minderjarige. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft kenbaar gemaakt daarmee in te kunnen stemmen, indien de rechtbank zou overgaan tot het vaststellen van een voorlopige geslachtsnaam. Dit mede gelet op het feit dat de heer [belanghebbende 2] voornemens is het kind in de toekomst (wederom) te erkennen, zodat de kans groot is dat de voorlopige geslachtsnaam “[geslachtsnaam]” overeenkomt met de toekomstige definitieve geslachtsnaam van de minderjarige. Het is volgens de ambtenaar mogelijk om een niet van de naam van een van de juridische ouders afgeleide geslachtsnaam als voorlopige geslachtsnaam te kiezen, juist omdat de voorlopige geslachtsnaam geen wettelijke basis heeft.
Gelet op voormelde rechten van het kind acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige om de naam “[geslachtsnaam]” als voorlopige geslachtsnaam te bepalen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de minderjarige vanaf enkele dagen na zijn geboorte (te weten [datum erkenning]) tot het moment dat de erkenning zal worden doorgehaald de geslachtsnaam “[geslachtsnaam]” heeft gevoerd. Voorts is in aanmerking genomen dat ter terechtzitting is gebleken dat door de moeder een procedure aanhangig is gemaakt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 3] op de grond dat hij niet de biologisch vader van de minderjarig is en dat de heer [belanghebbende 2] voornemens is het kind vervolgens (wederom) te erkennen. Door de naam “[geslachtsnaam]” als voorlopige geslachtsnaam vast te stellen, wordt de wijziging in de huidige naamvoering van de minderjarige zo beperkt mogelijk gehouden en wordt aangesloten bij de naam die de minderjarige al vanaf [datum erkenning] heeft gedragen en in de nabije toekomst – naar verwachting – weer zal dragen. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande niet in het belang van de minderjarige om thans een andere, aan zijn juridisch ouders ontleende, naam als voorlopige geslachtsnaam voor de minderjarige vast te stellen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank gelasten dat de ambtenaar van de burgerlijke stand betreffende de minderjarige in het register van geboorten zal vermelden als
voorlopigegeslachtsnaam “[geslachtsnaam]”, zulks in afwachting van het Koninklijk Besluit waarbij de geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld dan wel tot op andere wijze een (definitieve) geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld.

4.De beslissing

De rechtbank
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] om de “latere vermelding betreffende erkenning” behorende bij de akte nr. [aktenummer] van het jaar 2012 van het onder hem berustende register van geboorten door te halen en de akte nr. [aktenummer] van het jaar 2012 van het onder hem berustende register te verbeteren, en wel als volgt:
- dat betreffende het kind onder geslachtsnaam wordt vermeld dat als voorlopige geslachtsnaam is toegekend, in afwachting van het Koninklijk Besluit waarbij de geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld dan wel tot op andere wijze een (definitieve) geslachtsnaam van het kind wordt vastgesteld: “[geslachtsnaam]”;
- dat onder OUDERS wat betreft de vader wordt vermeld:
Naam vader : [belanghebbende 3]
Voornamen vader : -
- dat onder GEBOORTEGEGEVENS OUDERS wat betreft de vader wordt vermeld:
Plaats van geboorte vader : [geboorteplaats 2], Somalia
Dag van geboorte vader : [geboortedatum vader] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Poel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van mr. Laenen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.