Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 23 januari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de belanghebbende tegen een aanslag leges die op 19 september 2012 was opgelegd. De belanghebbende had op 23 november 2012 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar op 29 mei 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn, die aanving op 20 september 2012, op 31 oktober 2012 eindigde. Aangezien het bezwaar te laat was ingediend, kon de rechtbank niet anders concluderen dan dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De belanghebbende voerde aan dat hij telefonisch bezwaar had gemaakt direct na ontvangst van de factuur, maar de rechtbank stelde vast dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar schriftelijk moet worden ingediend. Het mondelinge bezwaar werd niet erkend als geldig bezwaar. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard, en dat er geen aanleiding was voor een inhoudelijke beoordeling van de aanslag.
De uitspraak werd gedaan door mr. D. Hund, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor partijen de mogelijkheid open om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.