In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bedrijf en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de oplegging van een boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiseres, een bezorgbedrijf, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister waarin een boete van € 12.000,- was opgelegd wegens het niet naleven van de Wav. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister de boete had gematigd tot € 4.000,- voor een Chinese vreemdeling, maar dat deze matiging niet proportioneel was gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de boete niet verder was gematigd, vooral gezien de verminderde verwijtbaarheid van eiseres en het geringe belang van de arbeid die was verricht.
Daarnaast werd opgemerkt dat de Minister niet had aangetoond waarom hij in dit geval tot boeteoplegging was overgegaan, terwijl andere werkgevers in dezelfde situatie niet waren beboet. De rechtbank benadrukte dat de Minister zijn bevoegdheid consistent en niet willekeurig moet uitoefenen. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de boete onvoldoende gemotiveerd en onevenredig was, en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en de Minister werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.