In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 februari 2015 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te handhaven, omdat er zorgen waren over de opvoedingssituatie bij de moeder, die te maken had met psychiatrische problematiek. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de moeder, de GI (William Schrikker Groep) en de Raad gehoord.
De feiten wijzen erop dat [minderjarige] eerder in pleeggezinnen heeft verbleven en dat er zorgen zijn over zijn veiligheid en ontwikkeling. De Raad heeft aangevoerd dat de hulpverlening tot nu toe onvoldoende is gebleken om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] af te wenden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de veiligheid van [minderjarige].
De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing en betoogd dat zij onvoldoende kans heeft gekregen om haar opvoedvaardigheden te verbeteren. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] zwaarder wegen dan de belangen van de moeder. De beschikking van 5 februari 2015 is gehandhaafd en de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 4 mei 2015. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er nader onderzoek zal plaatsvinden naar de mogelijkheden voor een definitieve ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.