ECLI:NL:RBZWB:2015:1472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
02/800077-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Weide
  • A. Hinfelaar
  • J. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenmisdrijven en kinderpornografie door een vader tegen zijn dochters en vriendinnetjes

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zich gedurende een periode van viereneenhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan ernstige zedenmisdrijven. De verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn twee eigen dochters en de dochters van een bevriend stel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, bij aanvang van het misbruik, zijn dochter [slachtoffer 1] slechts vier jaar oud was. De andere slachtoffers waren respectievelijk zeven en acht jaar oud. Naast de ontucht heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen van zijn dochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de lichamelijke integriteit van de slachtoffers op ernstige wijze is geschonden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van drie jaar en een TBS-maatregel werd afgewezen, maar de rechtbank heeft wel een langdurige proeftijd van vijf jaar opgelegd, waarin de verdachte zich moet houden aan diverse voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800077-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in P.I. Vught te Vught,
raadsman mr. Vermeulen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 november 2014 en 23 februari 2015 waarbij de officier van justitie mr. Paapen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht ter zake, dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 12 juli 2009 tot en met 17
januari 2014 te Tilburg, althans Nederland, met zijn kind, te weten [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog
niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en)
uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
voornoemde[slachtoffer 1], immers heeft/is verdachte:
- zijn vinger(s) een of meermalen in de anus van die[slachtoffer 1] geduwd en/of
- zich een of meermalen door die[slachtoffer 1] laten pijpen en/of die [slachtoffer 1]
zijn, verdachtes, penis laten kussen en/of
- een of meermalen de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en/of
- zijn penis een of meermalen in/tegen de vagina van die [slachtoffer 1]
gebracht/aangehouden en/of
- een of meermalen over het lichaam van die [slachtoffer 1] klaargekomen en/of
- zich een of meermalen door voornoemde[slachtoffer 1] af laten trekken en/of
- een of meermalen zijn, verdachtes, penis tegen de billen/rug van die [slachtoffer 1]
geduwd/gedrukt en/of
- een of meermalen de borsten en/of de vagina en/of billen, althans het
lichaam van die [slachtoffer 1] betast en/of gestreeld;
art 248 Wetboek van Strafrecht
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2011 tot en met
17 januari 2014 te Tilburg, althans Nederland, ontucht heeft gepleegd met de
aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3]), immers heeft hij verdachte
(telkens) de vagina en/of billen en/of borsten, althans het (naakte) lichaam
van die [slachtoffer 3] gestreeld/betast;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met
17 januari 2014 te Tilburg ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind,
te weten [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2], immers heeft hij verdachte
(telkens) de vagina en/of billen en/of borsten, althans het lichaam van die
[slachtoffer 2] betast en/of zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] laten betasten;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2013 tot en met
17 januari 2014 te Tilburg, althans Nederland, ontucht heeft gepleegd met de
aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 4]), immers heeft hij verdachte (telkens)
de billen van die [slachtoffer 4] vastgepakt/betast;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2010 tot en met
17 januari 2014, te Tilburg, in elk geval in Nederland, circa 200, althans
een (groot) aantal afbeelding(en) van een seksuele gedraging, waarbij zijn,
verdachtes, dochter [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1], die kennelijk
de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of
schijnbaar was betrokken, heeft vervaardigd en/of verspreid, welke voornoemde
seksuele gedragingen (onder andere) bestonden uit:
- het tegen de mond houden van een penis bij het gezicht van een kennelijk
slapende [slachtoffer 1] (Filename [[filename 1]
- een close-up van de vagina van dochter [slachtoffer 1] (Filename [filenaam 2]
- een close-up van het onderlichaam van dochter [slachtoffer 1]. Een hand van een
volwassene houdt haar bil vast. Tegen haar andere bil en tegen haar
schaamlippen is een penis te zien (FileName [filenaam 3]
- een close-up van de vagina van dochter [slachtoffer 1]. Tegen de vagina is een
gedeelte van het onderlichaam van een volwassen man te zien (FileName
[filenaam 4]
- een kennelijk slapende [slachtoffer 1]. Zij is naakt en ligt op haar rug. De vagina
is nadrukkelijk in beeld (FileName [filenaam 5]
art 240b Wetboek van Strafrecht
art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte betoogt dat de dagvaarding ten aanzien van feit 5 onvoldoende duidelijk is, nu in de tenlastelegging geen uitsplitsing is gemaakt voor wat betreft de vervaardigde afbeeldingen en de verspreide afbeeldingen. Daardoor bestaat onduidelijkheid over het feit of de in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen niet alleen zijn vervaardigd maar ook zijn verspreid. Uit de ten laste gelegde omschrijvingen van de afbeeldingen blijkt dat immers niet. Primair dient de dagvaarding ten aanzien van feit 5 dan ook nietig te worden verklaard. Subsidiair dient de dagvaarding op dit punt partieel nietig te worden verklaard ten aanzien van het verspreiden van afbeeldingen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat naar haar mening de betreffende afbeeldingen in de tenlastelegging voldoende feitelijk zijn omschreven en uitgeschreven.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat onder feit 5 voor wat betreft de gepleegde gedragingen met betrekking tot de aangetroffen afbeeldingen is gekozen voor een cumulatief/alternatieve wijze van ten laste leggen. Deze wijze van ten laste leggen kan weliswaar mogelijk problemen opleveren bij de bewijsbaarheid daarvan maar het is niet zo dat daarmee onduidelijk is wat aan verdachte wordt verweten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en is derhalve geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Zij baseert zich daarbij voor wat betreft feit 1 op de aangifte van [aangever1], de getuigenverklaring en aangifte van [aangever 2], het studioverhoor van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaringen van verdachte. In het licht van de arresten van de Hoge Raad van 22 februari 1994, NJ 1994/379 en 18 mei 2010, LJN BK6910 en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2011, LJN BQ6181 acht de officier van justitie op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 1]. Op grond van de aangiftes van [aangever 2] namens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], het studioverhoor van [slachtoffer 3], de aangifte van
[aangever1] namens [slachtoffer 2], de verklaring van [slachtoffer 3], de telefoongesprekken tussen verdachte en getuige [getuige 1] en de verklaringen van verdachte komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring van de feiten 2 tot en met 4. Uit deze bewijsmiddelen blijkt volgens haar dat voldaan is aan hetgeen op grond van de wetsgeschiedenis voor ontucht vereist is, namelijk handelingen die seksueel van aard zijn en in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Voor feit 2 en 4 verwijst zij tevens naar de arresten van de Hoge Raad van 1 december 1998, NJ 1999/181, 30 september 1986, NJ 1987, 414, 28 april 1992, NJ 1992/629 en 8 juni 1999, NJ 1999/590 waaruit kan worden afgeleid dat ook voldaan is aan het toevertrouwen van de zorg van een minderjarige aan verdachte. Hieruit blijkt immers dat niet alleen juridisch maar ook feitelijk toevertrouwen hier onder valt alsmede het tijdelijk of gedeeltelijk overdragen. Tot slot baseert de officier van justitie zich ten aanzien van feit 5 op de processen-verbaal in het dossier betreffende de aangetroffen foto’s alsmede de verklaring van verdachte. Gelet op het feit dat verdachte enkele foto’s hiervan via email heeft verstuurd is er sprake van vervaardigen en verspreiden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ook ten aanzien van feit 2 en 3 refereert de verdediging aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 wordt opgemerkt dat vrijspraak dient te volgen van het onderdeel het aan zijn opleiding toevertrouwd zijn. Met betrekking tot feit 3 wordt ondanks de referte verzocht acht te slaan op het feit dat hetgeen door [verdachte] is verklaard over het telefoongesprek niet overeenkomt met het door de politie uitgewerkte telefoongesprek in het proces-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft verklaard niet dezelfde intentie te hebben gehad bij [slachtoffer 2] als bij [slachtoffer 1] hetgeen door het uitgewerkte telefoongesprek ook wordt onderbouwd. Van het ten laste gelegde onder 4 wordt vrijspraak gevraagd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Dit vanwege het feit dat [slachtoffer 4] hierover zelf niets relevants heeft verklaard en verdachte consistent is in zijn verklaring, dat er sprake is geweest van een reflexhandeling. Evenmin is sprake van opzet aan de zijde van verdachte. Juist de meewerkende houding ten aanzien van de overige feiten maakt zijn verklaring geloofwaardig. Subsidiair wordt ten aanzien van feit 4 opgemerkt dat er slechts sprake is van één moment en niet van meerdere tijdstippen gedurende een periode.
Ten aanzien van feit 5 wordt allereerst opgemerkt dat uit het dossier niet kan worden afgeleid op hoeveel afbeeldingen [slachtoffer 1] te zien is, waardoor het onderdeel “circa 200” niet bewezen kan worden. Nu er in de tenlastelegging bovendien geen onderscheid is gemaakt tussen het verspreiden en vervaardigen kan evenmin een exacte hoeveelheid bewezen worden verklaard. Verder wordt ten aanzien van de periode opgemerkt dat deze aanzienlijk korter dient te zijn gelet op het feit dat de laatste foto dateert van 24 februari 2012. Met betrekking tot de verspreiding dient de periode zich in ieder geval te beperken tot de in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen. Ten aanzien van feit 5 wordt partieel vrijspraak bepleit ten aanzien van de verspreiding van de omschreven afbeeldingen nu niet blijkt of deze afbeeldingen door verdachte zijn verspreid. Ten aanzien van de vervaardiging van de afbeeldingen wordt gerefereerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank acht het feit onder 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 27 november 2014;
- de aangifte van [aangever1] namens[slachtoffer 1] [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende een samenvatting van het studioverhoor van [slachtoffer 1] [3] .
Feit 2
De rechtbank acht het feit onder 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 27 november 2014;
- de aangifte van [aangever 2] namens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] [4] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit feit dat op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vaststaat, dat verdachte [slachtoffer 3] meerdere malen heeft aangeraakt door haar af te drogen nadat zij bij hem in bad was geweest. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij [slachtoffer 3] bij haar bovenbenen bewust rustiger afdroogde. Dit in het licht van zijn pedofilie en zijn verklaring dat hij verliefd op [slachtoffer 3] was en fantaseerde over een seksuele relatie met haar, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat deze gedragingen als ontuchtig dienen te worden aangemerkt.
Feit 3
De rechtbank acht het feit onder 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 27 november 2014;
- de aanvullende aangifte van [aangever1] [5] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit feit dat op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vaststaat, dat verdachte meermalen het naakte lichaam van [slachtoffer 2] heeft betast en hij [slachtoffer 2] meermalen zijn penis onder de douche heeft laten wassen. Ondanks het feit dat verdachte hierover heeft verklaard daarmee geen ontuchtige intentie te hebben gehad, merkt zij deze gedragingen toch als zodanig aan. Zij acht het laten wassen van de penis door zijn 8-jarige dochter een gedraging van seksuele aard die in strijd is met de sociaal ethische norm.
Feit 4
[aangever 2] heeft aangifte gedaan van dit feit en heeft daarover verklaard dat zij tijdens haar verjaardagsfeest in 2013 zag, dat verdachte haar dochter [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum slachtoffer 4], optilde met zijn hand tussen haar benen. Hierop zei zij tegen verdachte dat hij zijn hand daar weg moest halen omdat deze daar niet hoorde. De gedraging van verdachte viel haar op omdat zij eerder dat jaar ervoor gewaarschuwd was dat verdachte op een ongezonde manier naar haar kinderen keek [6] .
Verdachte heeft hierover verklaard dat [slachtoffer 4] op een verjaardagsfeestje naar hem opsprong en hij daarbij zijn hand bij haar billen heeft gezet en deze tussen haar billen kwam. Het klopt dat [aangever 2] hem direct daarover heeft aangesproken waarop hij iets als sorry heeft gezegd [7] .
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het voorgaande dat vaststaat dat verdachte de billen van [slachtoffer 4] heeft vastgepakt. Volgens de verdediging was er echter geen sprake van een ontuchtige gedraging maar een reflexhandeling. De rechtbank komt tot een ander oordeel. Dit vanwege het feit dat de gedraging van verdachte kennelijk van zodanige aard was, dat [aangever 2] zich genoodzaakt voelde daar iets van te moeten zeggen. Die omstandigheid in het licht van de gehele aard en context van de strafzaak en de geconstateerde pedofilie bezien, maakt dat zij van oordeel is dat de gedraging van verdachte als ontuchtig aangemerkt dient te worden. Zij acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Onder verdachte is een aantal gegevensdragers in beslag genomen, te weten een Notebook, een smartphone en een harddisk. Uit onderzoek van deze gegevensdragers is naar voren gekomen dat hierop in totaal 4.769 foto’s zijn aangetroffen die volgens de criteria kinderpornografisch van aard zijn [8] . Onder deze foto’s bevinden zich ruim 200 foto’s van [slachtoffer 1], de dochter van verdachte (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]) [9] , waarbij op een aantal van die foto’s haar gezicht is te zien met daar vlakbij een penis in erectie. Op andere foto’s is ingezoomd op haar vagina. Van de overige foto’s zijn er ruim veertig waarop een groen papier zichtbaar is waarop de tekst “[tekst 1]” en/of “[tekst 2]” geschreven staat. Op een gedeelte van deze foto’s is het naakte onderlichaam van [slachtoffer 1] te zien. Het groene briefje ligt daarbij naast het lichaam of staat tegen het onderlichaam aan. Op andere foto’s is de zijkant van het gezicht van[slachtoffer 1] te zien waarbij het groene briefje ervoor wordt gehouden [10] .
Van de ruim 200 aangetroffen kinderpornografische foto’s van [slachtoffer 1] zijn er in het dossier zestien beschreven waarvan vijf overeenkomstig het ten laste gelegde [11] .
Voorts is uit onderzoek van door verdachte gebruikte email-accounts gebleken dat er in de periode van 5 september 2011 tot en met 10 maart 2012 door het account [emailaccount 1] 191 emailberichten zijn verzonden waarvan 52 met een bijlage. Van deze 52 emailberichten met bijlage waren er 32 voorzien van een of meer kinderpornografische afbeeldingen.
Van de account [emailaccount 2] werden in de periode van 9 en 10 februari 2009 37 emailberichten verzonden waarvan er 19 voorzien waren van een bijlage. Van deze 19 emailberichten met bijlage waren er twee voorzien van een of meer vermoedelijk kinderpornografische afbeelding [12] .
Verdachte bekent in de ten laste gelegde periode kinderpornografische foto’s van zijn dochter [slachtoffer 1] te hebben gemaakt en ook te hebben verspreid. De foto’s die door verdachte zijn verspreid betroffen volgens hem de foto’s met het groene briefje [13] .
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte ongeveer 200 kinderpornografische afbeeldingen van zijn dochter[slachtoffer 1] heeft gemaakt. Het dossier bevat zestien beschrijvingen van deze foto’s waaronder de vijf onder dit feit opgenomen beschrijvingen van seksuele gedragingen die daarop zijn te zien. Tevens staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande vast dat verdachte een aantal van deze ongeveer 200 door hem vervaardigde afbeeldingen van zijn dochter via emailberichten heeft verspreid. Zij acht het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte een aantal afbeeldingen van een seksuele gedraging waarbij zijn dochter [slachtoffer 1] was betrokken heeft vervaardigd en verspreid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op een of meer tijdstip(pen)in de periode van 12 juli 2009 tot en met 17
januari 2014 te Tilburg,
althans Nederland,met zijn kind, te weten [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog
niet had bereikt,
een of meerhandeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en)
uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
voornoemde [slachtoffer 1], immers heeft/is verdachte:
- zijn vinger
(s) een ofmeermalen in de anus van die [slachtoffer 1] geduwd en
/of
- zich
een ofmeermalen door die [slachtoffer 1] laten pijpen en
/ofdie [slachtoffer 1]
zijn, verdachtes, penis laten kussen en
/of
-
een ofmeermalen de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en
/of
- zijn penis
een ofmeermalen
in/tegen de vagina van die [slachtoffer 1]
gebracht/aangehouden en
/of
-
een ofmeermalen over het lichaam van die [slachtoffer 1] klaargekomen en
/of
- zich
een ofmeermalen door voornoemde [slachtoffer 1] af laten trekken en
/of
-
een ofmeermalen zijn, verdachtes, penis tegen de billen/rug van die[slachtoffer 1]
geduwd/gedrukt en
/of
-
een ofmeermalen de borsten en
/ofde vagina en
/ofbillen,
althans het
lichaamvan die [slachtoffer 1] betast en
/ofgestreeld;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen)in de periode van 1 januari 2011 tot en met
17 januari 2014 te Tilburg,
althans Nederland,ontucht heeft gepleegd met de
aan zijn zorg en
/of opleiding en/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3]), immers heeft hij verdachte
(telkens
)de vagina en
/ofbillen
en/of borsten, althans het (naakte) lichaam
van die [slachtoffer 3]
gestreeld/betast;
3.
hij op een of meer tijdstippenin de periode van 1 januari 2013 tot en met
17 januari 2014 te Tilburg ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind,
te weten [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2], immers heeft hij verdachte
(telkens)
de vagina en/of billen en/of borsten, althanshet lichaam van die
[slachtoffer 2] betast en
/ofzijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] laten betasten;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen)in de periode van 1 januari 2013 tot en met
17 januari 2014 te Tilburg,
althans Nederland,ontucht heeft gepleegd met de
aan zijn zorg en
/of opleiding en/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 4]), immers heeft hij verdachte
(telkens)
de billen van die [slachtoffer 4] vastgepakt
/betast;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen)in de periode van 1 januari 2010 tot en met
17 januari 2014, te Tilburg,
in elk geval in Nederland, circa 200, althans
een
(groot)aantal afbeelding
(en
)van een seksuele gedraging, waarbij zijn,
verdachtes, dochter [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1], die kennelijk
de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of
schijnbaar was betrokken, heeft vervaardigd en
/ofverspreid, welke voornoemde
seksuele gedragingen
(onder andere
)bestonden uit:
- het tegen de mond houden van een penis bij het gezicht van een kennelijk
slapende [slachtoffer 1] (Filename [filename 1]
- een close-up van de vagina van dochter [slachtoffer 1] (Filename[filenaam 2]
- een close-up van het onderlichaam van dochter [slachtoffer 1]. Een hand van een
volwassene houdt haar bil vast. Tegen haar andere bil en tegen haar
schaamlippen is een penis te zien (FileName [filenaam 3]
- een close-up van de vagina van dochter [slachtoffer 1]. Tegen de vagina is een
gedeelte van het onderlichaam van een volwassen man te zien (FileName
[filenaam 4]
- een kennelijk slapende [slachtoffer 1]. Zij is naakt en ligt op haar rug. De vagina
is nadrukkelijk in beeld (FileName [filenaam 5]
.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. Daarnaast vordert zij oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. Als voorwaarden dienen daarbij opgenomen te worden het houden aan de aanwijzingen van de reclassering, een verplichte klinische behandeling in een FPK, een beroepsverbod in de ICT alsmede om te werken met kinderen beneden 18 jaar, een contactverbod met jeugdigen onder 18 jaar althans in elk geval de slachtoffers en een contactverbod met de aangeefsters [aangever1] en [aangever 2]. Zij voert daartoe aan dat er sprake is van ernstige feiten waarbij verdachte gedurende een langere periode inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van nog zeer jonge kinderen. Het vertrouwen dat de kinderen in hem hadden is hierdoor op grote schaal misbruikt. Verdachte heeft gelet op de diverse rapporten te kampen met complexe problematiek waarvoor hij behandeld dient te worden in een klinische setting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt een gevangenisstraf voor de duur van 373 dagen bepleit en daarnaast een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden met een proeftijd van vijf jaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen de pedofiele stoornis van verdachte, zijn meewerkende houding, de indicatie voor de opname in FPK Assen, de onnodig lange duur bij de zoektocht naar de juiste behandelplaats voor verdachte alsmede de eerder gevoerde bewijsweren. Gelet op het feit dat door de rechtbank op de eerdere zitting om een titel is verzocht op basis waarvan FPK Assen verdachte zou kunnen behandelen en FPK Assen daarover geen duidelijkheid heeft verschaft, dienen volgens de verdediging de adviezen van de deskundigen te worden gevolgd. Verder wordt verzocht in het vonnis op te nemen, nu de mogelijkheid daartoe bestaat, dat verdachte de laatste drie maanden van de wachttijd reeds opgenomen zal worden bij FPA Heiloo. Tevens wordt verzocht in het vonnis op te nemen en gelet op de daartoe bestaande mogelijkheden, dat in het geval van oplegging van een langere gevangenisstraf, verdachte deze uit kan zitten in de kliniek waar hij uiteindelijk moet verblijven.
Mocht de rechtbank toch besluiten tot oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden dan wordt verzocht deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van viereneenhalf jaar schuldig gemaakt aan diverse zedenfeiten waaronder ontucht met minderjarigen en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. Zo heeft hij gedurende die periode zijn dochter [slachtoffer 1] seksueel misbruikt, waarbij onder meer sprake was van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Bij aanvang van dit misbruik was [slachtoffer 1] slechts vier jaar. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn dochter [slachtoffer 2] en de twee dochters van een bevriend stel, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], die bij aanvang de leeftijd hadden van acht respectievelijk zeven en vier jaar.
Verdachte heeft met dit handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van niet alleen [slachtoffer 1] maar ook van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geschonden. Hierdoor heeft hij een normale en gezonde ontwikkeling waar ieder kind recht op heeft doorkruist. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstige en langdurige psychische schade oplopen. Gelet op de jeugdigheid van de slachtoffers kunnen over de mate van die schade op dit moment nog geen uitspraken worden gedaan en zal de toekomst moeten uitwijzen hoe zij zich verder zullen ontwikkelen. Een feit is echter wel dat zij hierdoor de rest van hun leven getekend zullen zijn. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. De rechtbank neemt het verdachte daarbij bijzonder kwalijk dat hij niet alleen het vertrouwen van de slachtoffertjes, waaronder zijn eigen kinderen, heeft geschaad maar ook dat van een bevriend echtpaar dat hun kinderen aan hem heeft toevertrouwd. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen is duidelijk naar voren gekomen hoezeer beide gezinnen zijn getroffen door het door verdachte gepleegde misbruik.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen van zijn eigen dochter [slachtoffer 1].
In dat licht heeft de rechtbank bij de strafbepaling tevens rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit: een gewoonte/beroep maken van het verspreiden etc van afbeeldingen met daarop seksuele gedragingen waarbij een persoon betrokken is die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 januari 2014 te Tilburg.
Het hoeft geen betoog dat kinderporno bijzonder verwerpelijk is met name omdat bij de vervaardiging ervan kinderen seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd. Verdachte moet daarvoor mede verantwoordelijk gehouden worden nu hij door zijn handelen heeft bijgedragen aan de instandhouding daarvan. Dat hij vervolgens notabene zijn eigen dochter hiervoor heeft ingezet acht de rechtbank onbegrijpelijk en tevens strafverzwarend.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de deskundigen dr. Hoerée, psychiater, en drs. Vuister, psycholoog, van
4 respectievelijk 9 mei 2014. Hierin concluderen zij dat er bij verdachte sprake is van pedofilie, een dysthyme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en vermijdende trekken. De psychiater komt daarbij tevens tot een autisme spectrum stoornis. Deze problematiek was volgens de deskundigen ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte aanwezig en beïnvloedde zijn gedragingen en gedragskeuzes zodanig dat daaruit het ten laste gelegde mede verklaard kan worden. Gelet op de pathologie van verdachte dient hij daarom als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de diverse uitgebrachte adviezen over de aan verdachte op te leggen straf in het licht van de bij hem geconstateerde problematiek.
Hieruit blijkt dat zowel door de psychiater en psycholoog in voornoemde rapporten als door de reclassering in haar rapport van 16 juli 2014, gelet op het als laag tot matig ingeschatte recidiverisico, in eerste instantie is geadviseerd tot een deels voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling in een FPA of FPK met een langdurige proeftijd. De reclassering noemt daarbij als optie FPA Heiloo. Na deze klinische behandeling dient vervolgens een ambulant behandeltraject te volgen.
Vervolgens heeft een proefplaatsing van verdachte plaatsgevonden bij FPA Heiloo waarbij hij voor opname in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden is afgewezen. Dit vanwege het feit dat er uit de aldaar verrichte risicotaxatie een hoger recidiverisico is voortgekomen waardoor een intensieve behandeling binnen een FPK is geïndiceerd. Naar aanleiding hiervan is een indicatiestelling afgegeven voor FPK Assen. FPK Assen heeft zich, met uitzondering van de mededeling dat er geen contra-indicaties zijn voor een opname mits er sprake is van een stevig juridisch kader, niet uitgelaten over het juridisch kader waarin opname van verdachte aldaar zou moeten plaatsvinden.
De reclassering heeft in haar rapport 18 februari 2015 de mogelijkheden voor een TBS met voorwaarden onderzocht. Daarin is zij tot de conclusie gekomen dat zij weliswaar eerst geadviseerd heeft tot een klinische opname als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel maar dat zij gelet op de afwijzing bij FPA Heiloo ook mogelijkheden ziet voor een TBS met voorwaarden onder de in dat rapport geformuleerde voorwaarden.
De deskundigen Hoerée en Vuister zijn ter terechtzitting van 23 februari 2015 nader bevraagd over hun bevindingen en adviezen. Zij hebben beiden gepersisteerd bij hun conclusie dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf passend is, gelet op het feit dat oplegging van een TBS-maatregel als ultimum remedium gezien moet worden en verdachte nog nooit in een ander kader is behandeld. Bovendien wordt het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan een behandeling als laag ingeschat. De beide deskundigen zien in de bevindingen van de FPA Heiloo, waarin onder meer de sterke pedofiele geaardheid van verdachte benoemd is, geen aanleiding hun advies te herzien.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de feiten enkel een langdurige gevangenisstraf passend is. Daarnaast acht zij het noodzakelijk dat verdachte behandeld zal worden voor de bij hem geconstateerde problematiek. Gaandeweg is discussie ontstaan omtrent het kader waarin dit het beste plaats kan vinden. Ondanks het feit dat verdachte first offender is, behoort oplegging van een TBS met voorwaarden tot de mogelijkheden. De rechtbank acht oplegging van die maatregel echter een brug te ver. Daarbij weegt zij mee dat verdachte nog niet eerder onder behandeling is geweest, hij zich voor een behandeling gemotiveerd en meewerkend heeft opgesteld, het recidive- en onttrekkingsrisico als laag tot matig wordt ingeschat alsmede de gegeven adviezen van de deskundigen op dit punt. Van de noodzaak dat met het vangnet van de TBS met voorwaarden wordt geboden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken, temeer nu dit door FPK Assen niet als voorwaarde voor een behandeling is gesteld.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar opleggen. Daarvan zal zij één jaar voorwaardelijk opleggen teneinde als bijzondere voorwaarde klinische behandeling bij FPK Assen mogelijk te maken. Tevens worden de overige door de reclassering geformuleerde voorwaarden overgenomen zoals nader te noemen. Tot slot acht de rechtbank gezien de aard van de stoornis van verdachte een langdurig toezicht van belang. Zij zal daarom een langere proeftijd dan gebruikelijk opleggen, te weten voor de duur van vijf jaar.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 15.342,61, bestaande uit een bedrag van
€ 12.000,- wegens immateriële schade, een bedrag van € 374,37 wegens reiskosten therapie, een bedrag van € 1.758,24 wegens aanvullende materiële schade en een bedrag van
€ 1.210,- wegens kosten van rechtsbijstand.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade komt de rechtbank redelijk voor. Zij heeft daarbij gelet op de aard, ernst en duur van het feit, de leeftijd van [slachtoffer 1], het feit dat de gedragingen zijn gepleegd door haar vader en de omstandigheid dat zij dit haar gehele verdere leven met zich mee zal moeten dragen. Zij acht de gevorderde schade dan ook een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Materiële schade
Met betrekking tot de post reiskosten therapie is uit de onderbouwing daarvan gebleken dat daarbij een kilometer vergoeding van € 0,29 is gehanteerd. De rechtbank hanteert bij vergoeding van reiskosten de standaard vergoeding van € 0,28. Nu niet is gebleken van omstandigheden waarom een hogere vergoeding op zijn plaats zou zijn, zal de rechtbank deze post matigen tot een bedrag van € 361,46. Voorts zal de rechtbank de reiskosten voor het doen van aangifte toekennen tot een bedrag van € 28,26.
Voor wat betreft de gevorderde kosten wegens rechtsbijstand zal de rechtbank aansluiten bij het puntensysteem voor geliquideerde proceskosten bij kantongerechten, te weten het zogenaamde “liquidatietarief”. Uitgaande van de hoogte van de vordering zal de rechtbank een bedrag wegens kosten van rechtsbijstand toewijzen ten bedrage van € 300,-.
Voor het overige acht de rechtbank onvoldoende rechtstreeks verband aanwezig tussen de gevorderde vergoeding en de geleden schade. De vordering zal daarom voor het overige worden afgewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 2]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt ten aanzien van feit 3 een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 13.210,-, bestaande uit een bedrag van
€ 12.000,- wegens immateriële schade en een bedrag van € 1.210,- wegens kosten van rechtsbijstand.
Immateriële schade
Rekening houdend met de aard, duur en frequentie van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.000,- een rechtstreeks gevolg is daarvan en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Materiele schade
Voor wat betreft de gevorderde kosten wegens rechtsbijstand zal de rechtbank aansluiten bij het puntensysteem voor geliquideerde proceskosten bij kantongerechten, te weten het zogenaamde “liquidatietarief”. Uitgaande van de hoogte van de vordering zal de rechtbank een bedrag wegens kosten van rechtsbijstand toewijzen ten bedrage van € 300,-.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 3]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] wordt ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 3.297,18 bestaande uit een bedrag van
€ 2.400,- wegens immateriële schade en een bedrag van € 897,18 wegens materiële schade.
Immateriële schade
Rekening houdend met de aard, duur en frequentie van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.000,- een rechtstreeks gevolg is daarvan en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Materiële schade
De gevorderde materiele schade bestaat uit de posten aanschaf van een sportabonnement, aanschaf van een auto [merk auto] en reiskosten voor therapie. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade wegens reiskosten voor therapie tot een bedrag van
€ 190,18 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Ten aanzien van de overige gevorderde schadeposten is de rechtbank van oordeel dat deze niet rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 4]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 4]wordt ten aanzien van feit 4 een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 2.118,67 bestaande uit een bedrag van
€ 2.000,- wegens immateriële schade en een bedrag van € 118,67 wegens materiele schade.
Immateriële schade
Rekening houdend met de aard en frequentie van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,- een rechtstreeks gevolg is daarvan en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 240b, 244, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit is begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 2:Ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
feit 3: Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
feit 4: Ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
feit 5: Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, verspreiden/vervaardigen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte zich zal melden bij de reclassering te Breda en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht. Indien verdachte niet in staat is op het kantoor van de reclassering te komen, zullen de meldplichtcontacten in de vorm van (extra) bezoeken op locatie (bezoek aan huis of in een andere verblijfsetting) plaatsvinden.
* dat verdachte zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in FPK Assen, althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
* dat verdachte zich aansluitend aan de klinische behandeling onder behandeling zal stellen bij een nader aan te wijzen forensische polikliniek/ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor de gediagnosticeerde problematiek. Verdachte zal zich hierbij houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Verdachte is binnen dit ambulante behandeltraject verplicht tot een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken, indien de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* dat verdachte geen toegang heeft tot gegevensdragers/internetverbinding dan na toestemming van reclassering Nederland, verdachte wordt bij toestemming verplicht tot het dulden van steekproefsgewijze controle van eventuele gegevensdragers;
* dat verdachte geen contact zal (laten) leggen met kinderen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte enkel contact met zijn eigen kinderen zal hebben na toestemming van de reclassering in samenspraak met Bureau Jeugdzorg en andere betrokken instellingen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte geen contact zal (laten) leggen met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte niet werkzaam zal zijn met kinderen beneden de achttien jaar;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan Elektronische Controle door middel van een (GPS) enkelband indien blijkt dat dit gewenst is na de klinische periode en daarbij toestemming zal geven voor een huisonderzoek;
* dat verdachte toestemming zal geven aan de reclassering tot het verstrekken aan en inwinnen van informatie bij trajectrelevante instellingen en referenten;
* dat verdachte toestemming zal geven voor informatie uitwisseling tussen behandelaar en de reclassering en tussen de reclassering en andere relevante derden (driepartijenovereenkomst);
* dat verdachte zich zal houden aan de eventueel voorgeschreven medicatie;
* dat verdachte zich op het gebied van drug- en alcoholgebruik (respectievelijk het gebruik van alcoholarme dranken zoals maltbier) zal houden aan de richtlijnen van de behandelaars en de aanwijzingen van de reclassering, ook ingeval dit inhoudt volledige abstinentie. Daarnaast dient verdachte op gedragsindicatie actief mee te werken aan de controle hierop middels urinecontroles of blaastesten.
* dat verdachte niet zal veranderen van woonomgeving zonder toestemming van de reclassering.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 12.389,72, waarvan € 389,72 ter zake van materiële schade en € 12.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
9 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 300,-;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 12.389,72 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 96 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 300,-;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand, voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 3), € 2.000,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 2.190,80 waarvan € 190,80 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
9 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer 3] (feit 2), € 2.190,80 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 31 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 4 tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 618,67, waarvan € 118,67 ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] (feit 4), € 618,67 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide, voorzitter, mr. Hinfelaar en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 maart 2015.
Mr. Van der Weide is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s van het dossier van de politie Zeeland – West Brabant, unit Zeden met dossiernummer PL205A-2014009963, opgemaakt op 14 augustus 2014 en doorgenummerd van 1 tot en met 796. Hierna: het eindproces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 14 januari 2014, eindproces-verbaal p. 242, 253, 261,
3.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 288-290.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], eindproces-verbaal p. 462, 463, 466, 474, 479, 480.
5.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [aangever1], eindproces-verbaal p. 332, 334, 335.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], eindproces-verbaal p. 462 en 467.
7.De ter terechtzitting van 27 november 2014 afgelegde verklaring van verdachte.
8.Het proces-verbaal onderzoek beeldmateriaal, eindproces-verbaal p. 639 en 640.
9.Het proces-verbaal van aangifte, eindproces-verbaal, p. 242.
10.Het proces-verbaal onderzoek beeldmateriaal, eindproces-verbaal p. 643.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 2014091715001452, opgemaakt op 17 september 2014.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 692 en 693. Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal 695.
13.De ter terechtzitting van 27 november 2014 afgelegde verklaring van verdachte.