ECLI:NL:RBZWB:2015:1518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
291052 HA RK 14-236
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen het team kanton van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 16 januari 2015, is het verzoek tot wraking van het team kanton afgewezen. Verzoeker, die verblijft in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, had het wrakingsverzoek ingediend in het kader van een civiele bodemprocedure die aanhangig was onder nummer 3391493 CV EXPL 14-4828. Verzoeker stelde dat hij niet in staat was om in persoon zijn verweer te voeren tijdens een rolzitting, omdat hij gedetineerd was en geen verlof had gekregen om de inrichting te verlaten. Hij was van mening dat het team kanton hem niet de kans bood om zijn verweer te voeren en dat er sprake was van een bevooroordeelde rechter.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van het team kanton. De rechtbank oordeelde dat de team kanton enkel had geadviseerd over de mogelijkheden voor verzoeker om verweer te voeren, zonder dat er sprake was van een standpunt over de wenselijkheid van zijn aanwezigheid op de zitting. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen gegronde redenen had om te vrezen dat het team kanton partijdig was, en dat zijn verzoek tot wraking derhalve ongegrond was.

De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de behandeling van de civiele zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
procedurenummer: 291052 HA RK 14-236
Beschikking van 16 januari 2015
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Rv van:
[naam],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
verzoeker,
tegen
TEAM KANTONvan de
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT,locatie
BERGEN OP ZOOM,
verweerster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van 10 oktober 2014 van verzoeker, met bijlagen, houdende een verzoek tot wraking van het team kanton van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom;
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van deze rechtbank op 9 januari 2015, waarbij verzoeker in persoon is verschenen en namens team kanton, locatie Bergen op Zoom, van deze rechtbank is verschenen mr. N.C.M. Koch, kantonrechter en teamvoorzitter van voornoemd team kanton.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten staan in rechte vast:
a. Verzoeker verblijft in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd (hierna P.I. Torentijd).
b. Verzoeker is in een civiele bodemprocedure gedagvaard, welke zaak thans aanhangig is onder nummer 3391493 CV EXPL 14-4828 bij team kanton Bergen op Zoom van deze rechtbank.
c. In de brief van 6 oktober 2014 van team kanton Bergen op Zoom aan verzoeker staat - voor zover thans relevant - vermeld:
“Via een medewerker van de penitentiaire inrichting te Middelburg, ontving ik het bericht dat u in persoon op de rolzitting van 8 oktober 2014 te 9:00 uur verweer wilt voeren. Aangezien u gedetineerd bent, is het niet mogelijk dat u zelf op die zitting aanwezig bent.
De wet biedt u de mogelijkheid om u door een gemachtigde te laten vertegenwoordigen. Ook kunt schriftelijk uw verweer (laten) indienen. Hiertoe zal de zaak worden aangehouden totwoensdag 22 oktober 2014 te 9:00 uur.
(…).”
d. Bij brief van 10 oktober 2014 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend van het team kanton Bergen op Zoom.
3. Het wrakingsverzoek
3.1.
In voornoemde brief van 10 oktober stelt verzoeker zich - verkort weergegeven - op het standpunt, dat uit de brief van 6 oktober 2014 van team kanton Bergen op Zoom blijkt dat dit team hem niet wil laten komen naar de rolzitting om in persoon zijn verweer te voeren. Volgens verzoeker heeft hij tevergeefs al het mogelijke gedaan om op zitting te kunnen verschijnen, waaronder begeleid transport aanvragen. In voornoemde brief geeft verzoeker te kennen dat hij de kans wil hebben zich te verdedigen en geen bevooroordeelde rechter wenst die hem niet wil laten komen op de rolzitting.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker nog aangegeven dat P.I. Torentijd hem ten onrechte geen verlof heeft verleend om de P.I. tijdelijk te verlaten, omdat P.I. Torentijd het niet noodzakelijk achtte dat hij in de gelegenheid werd gesteld om in persoon zijn verweer te voeren in de civiele zaak bij team kanton Bergen op Zoom. In de visie van verzoeker blijkt uit de brief van 6 oktober 2014 van team kanton, dat dit team contact heeft gehad met P.I. Torentijd en dat team kanton zich eveneens op dit standpunt stelt. Voorts heeft verzoeker te kennen gegeven, dat hij schriftelijke stukken heeft opgestuurd naar de griffie van team kanton in verband met het verweer in zijn civiele zaak, maar dat deze schriftelijke stukken zijn kwijtgeraakt, waardoor hij zijn verweer mondeling dient te voeren.
Het standpunt van team kanton
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft team kanton zich op het standpunt gesteld, dat het niet op de weg van team kanton ligt om tijdelijk verlof en/of transport te regelen voor verzoeker vanuit P.I. Torentijd naar team kanton. Team kanton geeft aan dat in de brief van 6 oktober 2014 enkel wordt geadviseerd op welke wijze verzoeker verweer kan voeren in zijn civiele zaak. Van enige (schijn van) partijdigheid is geen sprake.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt, dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Niet gebleken is van een persoonlijke vooringenomenheid van team kanton jegens verzoeker, zodat dit geen grond oplevert voor wraking. Van een gebrek aan partijdigheid kan echter - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van een rechter - ook sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden de objectief gerechtvaardigde vrees doen ontstaan dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Derhalve zal worden beoordeeld of verzoeker in objectieve zin reden had te vrezen dat het team kanton aan onpartijdigheid ontbrak.
4.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft team kanton, door de gang van zaken omtrent het kunnen (laten) voeren van verweer door verzoeker tijdens een rolzitting, niet de schijn van vooringenomenheid gewekt. De wrakingkamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.5.
Vooropgesteld wordt, dat uitsluitend P.I. Torentijd beoordeelt of verzoeker aan de criteria voldoet om verlof te verkrijgen om de P.I. tijdelijk te verlaten en of dit verlof al dan niet wordt verleend. Verzoeker kan niet in zijn betoog worden gevolgd, dat uit de brief van 6 oktober 2014 van team kanton volgt, dat team kanton zich - evenals P.I. Torentijd - op het standpunt stelt, dat het voor verzoeker niet noodzakelijk wordt geacht dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om in persoon zijn verweer te voeren in de civiele zaak. In voornoemde brief wordt door team kanton immers enkel aangegeven, dat zij van P.I. Torentijd bericht heeft ontvangen dat verzoeker daar verblijft en dat het daardoor niet mogelijk is dat verzoeker zelf op de zitting in de civiele zaak aanwezig is. Vervolgens wordt in deze brief uiteengezet op welke wijze verzoeker (schriftelijk) verweer kan (laten) voeren in de civiele zaak. Ten slotte wordt aangegeven dat de zaak wordt aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen zich op één van deze wijzen te verweren. Uit de inhoud van voornoemde brief blijkt, dat team kanton enkel verzoeker heeft geïnformeerd op welke wijze hij verweer kan voeren in het geval dat het niet mogelijk is voor verzoeker om zelf op de zitting aanwezig te zijn. Uit deze brief vloeit derhalve niet voort, dat team kanton zelf een standpunt heeft ingenomen omtrent de (on)wenselijkheid van verzoeker om in persoon aanwezig te zijn op de zitting in de civiele zaak en derhalve evenmin dat zij het standpunt van P.I. Torentijd ter zake heeft gevolgd.
4.6.
Nu uit voornoemde brief - anders dan verzoeker meent - niet blijkt dat team kanton de aanwezigheid van verzoeker op de zitting niet wenselijk heeft geacht, kan dit reeds om die reden geen grond opleveren voor het oordeel dat er sprake is van bevooroordeeldheid bij team kanton waardoor het dit team aan rechterlijke onpartijdigheid ontbreekt.
4.7.
De slotsom luidt dan ook, dat hetgeen door verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, niet het oordeel kan wettigen dat de bij verzoeker bestaande vrees dat team kanton ten aanzien van hen vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Hetgeen overigens door verzoeker nog aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, noopt niet tot een andersluidend oordeel.
Het vorenstaande betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaak-/rolnummer 3391493 CV EXPL 14-4828 bij team kanton Bergen op Zoom van deze rechtbank zal worden voortgezet in de stand waarin deze zaak zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J.E. Poerink, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en, mr. E.J.G. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.