Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van afpersing. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 februari 2015, waar de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging betrof geweld en bedreiging met geweld tegen een slachtoffer, waarbij de verdachte samen met anderen zou hebben geprobeerd om een geldbedrag van ongeveer 55 euro af te persen.
De rechtbank heeft de feiten vastgesteld op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Het is gebleken dat de verdachte op 27 maart 2014 in Breda, samen met medeverdachten, betrokken was bij een poging tot beroving van het slachtoffer in het Valkenbergpark. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en niet actief betrokken was bij de beroving. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en getuigen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor medeplegen van de afpersing.
De rechtbank heeft daarbij het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2014 in acht genomen, waarin is bepaald dat voor medeplegen sprake moet zijn van nauwe en bewuste samenwerking. Aangezien de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte op nihil begroot.